Overwegingen
1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder
zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek
van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. In de Awb staat geen termijn voor de indiening van een herzieningsverzoek. Volgens
vaste rechtspraak geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een verzoek om herziening is in de regel onredelijk laat, als het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Geen nieuwe feiten of omstandigheden
4. Verzoeker vermeldt als nieuw feit of omstandigheid dat, anders dan de rechtbank in de
uitspraak heeft vermeld, zowel het college als verzoeker beslist niet de intentie hebben gehad om in te stemmen met het van toepassing verklaren van artikel 3:140 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat is echter geen nieuw feit of omstandigheid. Daarbij komt dat zowel in het verkort proces-verbaal van de zitting van 2 september 2020 dat op
22 september 2020 is verzonden aan verzoeker als in de uitspraak zelf het van toepassing zijn van artikel 3.140 van het Activiteitenbesluit nadrukkelijk wordt vermeld. Verzoeker heeft echter niet gereageerd op het verkort proces-verbaal of de uitspraak wat wel voor de hand had gelegen als hij zich daarin niet kon vinden. Dat betekent dat zelfs als de rechtbank wel uit zou gaan van een nieuw feit of omstandigheid, verzoeker dit nu te laat aankaart.
Overigens is een herzieningsverzoek ook niet bedoeld om opnieuw de discussie te voeren over de zaak waarover is beslist met de uitspraak van 21 april 2021 of om een discussie over de juistheid van die uitspraak te voeren. Wat verzoeker in het verzoek heeft aangevoerd, had hij in hoger beroep tegen de uitspraak naar voren kunnen brengen.
Dit verzoek is onredelijk laat ingediend
5. De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, is op 22 april 2021 openbaar gemaakt.
Een afschrift van deze uitspraak is op 22 april 2021 aan verzoeker toegezonden. Het herzieningsverzoek van 3 maart 2023 is meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak ingediend en daarmee onredelijk laat.
6. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden
7. Verzoeker wijst er verder op dat hij niet heeft beseft dat hij hoger beroep had kunnen
instellen tegen de uitspraak. Onbekendheid met juridische procedures blijft echter voor verzoekers risico. Dat het college hem te laat heeft geïnformeerd maakt dat niet anders, omdat verzoeker ook zelf hoger beroep had kunnen en moeten instellen als hij het niet eens was met de uitspraak.
Conclusie
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling
bestaat geen aanleiding.