Overwegingen
-
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
-
Verzoekster heeft beroep niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank. Volgens verzoekster is er niet op tijd een beslissing op haar bezwaren genomen door het college. Na dit beroep heeft het college beslist op de bezwaren van verzoekster in het besluit van 18 juli 2022. Dat betekent dat verzoekster geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep niet tijdig beslissen. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk. In het niet tijdig beslissen ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten.
-
Het beroep van verzoekster heeft ook betrekking op het besluit van 18 juli 2022 omdat verzoekster heeft toegelicht het niet eens te zijn met dit besluit.2 Ook heeft het beroep van verzoekster betrekking op het besluit van 5 december 20223. In dit besluit is het bestreden besluit laatste keer gewijzigd.
Het bestreden besluit
4. Het college heeft in het bestreden besluit de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard en de kapvergunning in stand gelaten. Door het college wordt onderkend dat de bomen gezond zijn en dat er sprake is van een weigeringsgrond.4 In dit geval vindt het college het belang van woningbouw echter zwaarder wegen dan het belang van het behoud van de bomen. Voor de te kappen en te verplanten bomen wordt daarnaast een herplantplicht opgelegd. Door deze herplantplicht worden er meer bomen geplant dan er door de kapvergunning gekapt mogen worden. Het verlies van de bomen wordt hierdoor volgens het college gecompenseerd en er wordt voldaan aan de herplantplicht van de APV.
5. In het bestreden besluit is een voorschrift opgenomen waarin staat wanneer vergunninghouder gebruik mag maken van de vergunning. Dit voorschrift is met het besluit van 5 december 2022 gewijzigd. In het gewijzigde voorschrift staat nu dat de kapvergunning pas gebruikt mag worden nadat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Toetsingskader
6. Het kappen van bomen is een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning vereist is.5 Het verlenen van een kapvergunning is een bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. Het college kan een vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de ecologische, ruimtelijke, milieu-, of cultuurhistorische waarde van de te kappen bomen. Het college kan na afweging van belangen dus alsnog een kapvergunning verlenen, ondanks dat er sprake is van een weigeringsgrond.
Het beroep van verzoekster
7. Verzoekster stelt dat het college de kapvergunning na afweging van de betrokken belangen niet mocht verlenen. Door de kap van 67 bomen en het verplanten van 3 bomen toe te staan handelt het college onder meer niet in lijn met de motie ‘kappen met te vroeg kappen’. Ook strookt de kap van de bomen volgens verzoekster niet met het voornemen van het college om het aantal bomen in de gemeente Utrecht uit te breiden. Verder biedt de herplantplicht die in de kapvergunning is opgenomen onvoldoende compensatie voor de bomen die worden gekapt en verplaatst. De ecologische, ruimtelijke en milieuwaarde die verloren gaat met de kap wordt niet op een andere locatie overgenomen met de herplant.
8. Daarnaast vindt verzoekster dat de verlening van de kapvergunning voorbarig is. Het bestemmingsplan dat de woningbouw toestaat was op het moment van het bestreden besluit nog niet vastgesteld. Al was het bestemmingsplan vastgesteld, dan is het volgens verzoekster ook niet zeker dat het vastgestelde bestemmingsplan in die vorm onherroepelijk wordt. Verzoekster is van plan om beroep in te stellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. Het college had daarom moeten wachten totdat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Mocht het college de kapvergunning verlenen?
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verlenen van een kapvergunning een bevoegdheid is van het college. Dat betekent dat het college een belangenafweging moet maken bij het al dan niet verlenen van een kapvergunning. Bij die belangenafweging moet het college het belang van het behoud van de bomen afwegen tegen andere belangen, waaronder het belang van vergunninghouder. Tussen partijen is niet in geschil dat de ecologische, cultuurhistorische, ruimtelijke en milieuwaarde van de bomen op grond van de APV redenen kunnen zijn om te kapvergunning te weigeren. Het college heeft de kapvergunning niet geweigerd omdat door de kap van de bomen de grond bouwrijp gemaakt kan worden voor de bouw van 310 nieuwe woningen. Dit vindt het college een zwaarder wegend belang dan het belang van het behoud van de bomen.
10. De voorzieningenrechter vindt dat het college in dit geval het belang van de woningbouw op locatie in redelijkheid zwaarder mocht laten wegen dan het belang van het behoud van de bomen. Bij die belangenafweging mocht het college rekening houden met het feit dat de woningbouw voorziet in extra nieuwbouwwoningen en de positieve gevolgen die deze nieuwbouw heeft voor de wijk Overvecht. De voorzieningenrechter weegt in dat kader ook de herplantplicht en de aanvullende maatregelen die het college neemt om het groen in de buurt te versterken mee. Of de herplantplicht voldoende is, wordt hierna behandeld.
11. De voorzieningenrechter vindt verder dat het college bij de beoordeling van de aanvraag geen rekening hoefde te houden met de motie ‘kappen met te vroeg kappen’. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen6 speelt de uitvoering van een motie alleen een rol bij de verhouding tussen de gemeenteraad en het college. Een vastgestelde motie kan niet leiden tot een juridische verplichting die het college bij het verlening van een kapvergunning in acht moet nemen.
12. Dat betekent dat het college de kapvergunning mocht verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet de herplantplicht aan de APV?
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat volgens artikel 4:9, eerste lid, van de APV in de aan de kapvergunning te verbinden voorschriften in ieder geval een herplantplicht wordt opgelegd. Deze herplantplicht houdt in ieder geval in dat binnen 36 maanden na het verlenen van de kapvergunning op, of zeer nabij de kaplocatie wordt herplant. Eerst moet beoordeeld worden of herplant op locatie mogelijk is. Als dat niet mogelijk is, dan moet er dichtbij de locatie herplant worden. Alleen als dat niet mogelijk is, mag elders herplant worden. Artikel 4:9, eerste lid, bepaalt niet hoe groot de bomen moeten zijn die herplant moeten worden. Ook bevat de APV verder geen bepalingen die voorschrijven hoe groot de omvang van de te herplanten bomen moeten zijn.
14. Het college heeft aan de kapvergunning het voorschrift verbonden dat vergunninghouder binnen drie jaar 67 bomen binnen het plangebied moet herplanten. Tussen partijen is niet in geschil dat het herplanten van meer bomen binnen het plangebied niet mogelijk is. Daarom moet vergunninghouder op grond van de kapvergunning ook 77 bomen buiten het plangebied, aan de Taagdreef/Amazonekwartier, herplanten. Daarnaast is als voorschrift aan de kapvergunning verbonden dat vergunninghouder ervoor moet zorgen dat de bomen die verplant worden niet mogen uitvallen. Mochten er alsnog bomen uitvallen, dan dient vergunninghouder de uitgevallen bomen te vervangen door dezelfde soort bomen.
15. Bij het verbinden van de herplantplicht aan de kapvergunning heeft het college vergunninghouder verplicht om zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied bomen te herplanten. Het college heeft dus eerst gekeken of herplant binnen het plangebied mogelijk is. Daarna heeft het college beoordeeld of herplant dichtbij het plangebied mogelijk is. Dat is in overeenstemming met artikel 4:9, eerste lid, van de APV. Met de opgelegde herplantplicht worden er meer bomen herplant dan er verloren gaan. De te herplanten bomen hebben op het moment van herplanten weliswaar niet dezelfde omtrek als de te kappen bomen, maar kunnen dit na verloop van tijd wel bereiken. Daar komt bij dat de APV niet verplicht dat de herplantplicht in moet houden dat bomen van dezelfde grootte herplant moeten worden. De opgelegde herplantplicht is in lijn met de APV. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het verlenen van de kapvergunning voorbarig?
16. De voorzieningenrechter vindt niet dat het verlenen van de kapvergunning, gelet op het feit dat het bestemmingsplan dat de woningbouw mogelijk maakt nog niet onherroepelijk is, voorbarig is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt7 dat een aanvraag om een kapvergunning getoetst moet worden aan het beoordelingskader uit de APV. In dit geval heeft het college de aanvraag van vergunninghouder beoordeeld aan de hand van het beoordelingskader uit de APV en op grond van dat beoordelingskader de kapvergunning verleend. Een bestemmingsplan dat nog niet onherroepelijk is, brengt niet met zich meer dat het college niet bevoegd is om een kapvergunning te verlenen. Het college heeft aannemelijk kunnen achten dat de bouw van de nieuwe wijk doorgang zal vinden zoals voorzien ten tijde van de aanvraag voor de kapvergunning. Daarvoor is niet vereist dat alle procedures daarover zijn afgerond. Daar komt bij dat het college het moment dat vergunninghouder gebruik mag maken van de kapvergunning wel heeft gekoppeld aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Vergunninghouder mag niet eerder gebruik maken van de kapvergunning totdat het bestemmingsplan is vastgesteld.
17. De door verzoekster genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 13 augustus 20218 maakt dat niet anders. In die concrete situatie was er geen koppeling gemaakt tussen het gebruik mogen maken van de kapvergunning en de vaststelling van het bestemmingsplan. Dat is in deze zaak wel gebeurd. Daarnaast was in die situatie slechts een kapvergunning verleend voor een deel van het gebied dat gesaneerd moest worden voor woningbouw. Voor het bouwproject moest meer grond gesaneerd worden en moesten er meer vergunningplichtige bomen gekapt worden dan in de kapvergunning waren aangewezen. De kapvergunning in die situatie leidde er dus niet toe dat na de kap van de betreffende bomen het volledige terrein gesaneerd kon worden of dat er gebouwd kon worden. In deze zaak is wel een kapvergunning verleend voor het gehele terrein en is wel de voorwaarde aan de kapvergunning verbonden dat vergunninghouder pas gebruik mag maken van de vergunning als het bestemmingsplan is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
19 Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de kapvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er in principe ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
20. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen vanwege het feit dat op grond van de voorschriften uit de kapvergunning de kap van de bomen zijn toegestaan nadat het bestemmingsplan is vastgesteld. Verzoekster kan pas beroep instellen tegen een bestemmingsplan als het vaststellingsbesluit is gepubliceerd. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat de bomen gekapt kunnen worden na vaststelling van het bestemmingsplan, maar vóór publicatie van die vaststelling. Hierdoor is verzoekster van mening dat haar de mogelijkheid wordt ontnomen om beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan en daarmee de kap van de bomen te voorkomen.
21. De voorzieningenrechter treft ook om die reden geen voorlopige voorziening. Vergunninghouder heeft bevestigd de bomen niet te zullen kappen tot de uitspraak in deze procedure. Op 12 januari 2023 heeft de gemeenteraad van Utrecht het besluit ter vaststelling van het bestemmingsplan gepubliceerd. Dat betekent dat inmiddels rechtsmiddelen openstaan tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.
22. De voorzieningenrechter veroordeelt het college wel in de vergoeding van de voor verzoekster gemaakte proceskosten vanwege het ingestelde beroep niet tijdig beslissen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden
23. Verzoekster krijgt ook het griffierecht vergoed. Het college moet deze vergoeding betalen.
Beslissing
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: