zaaknummers: UTR 23/984 en UTR 23/819
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Inleiding
Eiser heeft op 15 september 2022 het college verzocht om handhavend op te treden tegen een zeilboot die aan de steiger in de passantenhaven van [woonplaats] ligt. De zeilboot is van belanghebbende.
Het college heeft op 20 oktober 2022 besloten het verzoek om handhavend op te treden af te wijzen. Het college heeft daarbij overwogen dat vanwege de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende handhavend optreden niet juist is tot in ieder geval 1 april 2023, het moment dat het vaarseizoen van de pleziervaart weer begint. Daarbij heeft het college vermeld dat hij in maart 2023 de situatie opnieuw zal bezien.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Hij heeft zijn bezwaar tijdens een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften op 22 december 2022 mondeling toegelicht. Op 12 januari 2023 heeft deze commissie het college geadviseerd om eisers bezwaar ongegrond te verklaren.
Het college heeft het advies van de commissie overgenomen en heeft bij besluit van
16 januari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingediend. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het college wordt opgedragen de boot die illegaal in de passantenhaven ligt, met een last onder bestuursdwang te verwijderen.
Het college heeft een verweerschrift overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college. Belanghebbende is niet verschenen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen.1
2. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aanwezig om het verzoek te beoordelen. Eiser en omwonenden ervaren steeds meer overlast en vrezen dat er meer bootjes met daklozen aan gaan meren in de passantenhaven. Inmiddels liggen er al drie bootjes.
Sprake van een overtreding?
3. Er is sprake van een overtreding. Dat is voor iedereen duidelijk en dat wordt ook niet betwist. Belanghebbende ligt langer dan drie x 24 uur aaneengesloten met zijn boot aangemeerd in de passantenhaven. Dat is strijdig met de regels uit het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Omdat sprake is van een overtreding, is het college bevoegd daartegen handhavend op te treden.
Bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
4. Volgens vaste rechtspraak zal het college, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
5. De aard en het gewicht van de met een besluit te dienen doelen en de aard van de hierbij betrokken belangen en de mate waarin deze belangen door het betrokken besluit worden geraakt, speelt een rol in de belangenafweging die het college moet maken.2
Het college heeft vanwege de betrokken belangen besloten om tot 1 april 2023 af te zien om handhavend op te treden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende heeft het college in dit geval handhavend optreden voor 1 april 2023 onevenredig geacht. Hij heeft gemotiveerd waarom hij de belangen van belanghebbende tot die datum zwaarder heeft gewogen dan die van eiser en omwonenden. Het college heeft vooral meegewogen dat belanghebbende ten tijde van de weigering om handhavend op te treden geen inkomsten en geen woonruimte had en niet in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring. Het college heeft de periode tot 1 april 2023 gesteld om die periode te benutten om een passende oplossing te vinden voor de problematische situatie van belanghebbende. Daarbij heeft het college meegewogen dat tot 1 april het vaarseizoen nog niet is gestart, zodat voor de bootjes die willen aanmeren om te overnachten voldoende plek beschikbaar zal zijn.
Het college heeft toegelicht in verweer en op de zitting dat in de periode tot 1 april 2023 geprobeerd is om tot een oplossing te komen en de illegale situatie op die manier te beëindigen. Zo heeft belanghebbende inmiddels een briefadres, waardoor hij een uitkering heeft kunnen aanvragen. Ook heeft hij daardoor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Hij staat op een wachtlijst voor een woning. Verder is vanuit de gemeente actief gezocht naar tijdelijke woonruimte en is de woningbouwvereniging dringend verzocht om in deze concrete situatie een oplossing te vinden. Het vinden van een (tijdelijk) verblijf is tot op heden niet gelukt.
6. De voorzieningenrechter moet het bestreden besluit beoordelen dat ziet op de weigering om voor 1 april 2023 handhavend op te treden. De voorzieningenrechter vindt dat het college terecht tot dat besluit heeft kunnen komen, waarbij hij tot die concrete datum de belangen van belanghebbende zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van de omwonenden. De voorzieningenrechter kan de door het college gemaakte belangenafweging goed volgen. Het college heeft terecht een concrete datum vermeld tot wanneer hij niet handhaaft en daarbij aangegeven dat hij die periode heeft willen benutten om tot een passende oplossing te komen. Dat betekent dat na die datum de situatie anders is geworden. Dat heeft het college op de zitting ook beaamd en verder toegelicht.
Hoe nu verder?
8. De huidige situatie is op de zitting uitgebreid besproken. De boot van belanghebbende ligt nog steeds in de passantenhaven. Het college heeft toegelicht dat door het verstrijken van de tijd de belangenafweging na 1 april 2023 anders wordt. Hij heeft benadrukt dat voor hem de belangen van belanghebbende nu minder zwaar gaan wegen en de belangen van eiser en omwonenden juist zwaarder. Bovendien acht het college van belang dat precedentwerking moet worden voorkomen.
Uit de houding van het college op de zitting blijkt dat hij voornemens is om op korte termijn te handhaven met een concrete en effectieve maatregel om daarmee de illegale situatie te beëindigen. Daarbij speelt mee dat op 18 mei 2023 de [activiteit] in [woonplaats] van start gaan. Het college wil dat de boot voor die datum weg is uit de passantenhaven. Op de zitting is besproken dat het opleggen van een last onder dwangsom geen effect zal hebben, omdat belanghebbende de dwangsommen niet zal voldoen. Daarom onderzoekt het college nu de mogelijkheid om bestuursdwang uit te oefenen met de optie om de boot van belanghebbende weg te slepen en op te slaan op kosten van belanghebbende.
9. De voorzieningenrechter onderstreept de visie van het college dat hij na het verstrijken van de gestelde datum van 1 april 2023 in beginsel niet langer kan afzien van handhavend optreden en dat het treffen van maatregelen nodig is, waarbij de mogelijkheid van het opleggen van een last onder bestuursdwang niet uitgesloten kan worden geacht. In het geval verweerder niet op afzienbare termijn tot handhaving overgaat, staat het eiser vrij om het college opnieuw te verzoeken om handhavend op te treden.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.