het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Kemerink op Schiphorst).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
1. provincie Gelderland (ontheffinghouder)
2. Stichting Nationaal Park Hoge Veluwe, uit Hoenderloo
Inleiding
1. Gedeputeerde staten hebben op 27 oktober 2022 een ontheffing verleend voor het met een paintballgeweer mogen beschieten van wolven die afwijkend gedrag vertonen. Deze ontheffing is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank als orde maatregel geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster.1 Na een inhoudelijke beoordeling heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om de getroffen voorziening te wijzigen of op te heffen.2
2. Op 26 april 2023 hebben gedeputeerde staten een beslissing op het bezwaar genomen (het bestreden besluit). De ontheffing is met een aanvullende motivering en gewijzigde voorschriften in stand gebleven. Verzoekster heeft hiertegen bij de rechtbank Gelderland beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Omdat familie van een rechtbankmedewerker als derde-partij bij het geschil betrokken is, heeft de rechtbank Gelderland het beroep en de voorlopige voorziening verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
3. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
5. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. In reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hebben gedeputeerde staten verklaard dat binnen afzienbare tijd geen gebruik zal worden gemaakt van de ontheffing en dat, mocht dit veranderen, dit een week van tevoren aan verzoekster (en de rechtbank) kenbaar wordt gemaakt.
7. Verzoekster vindt dat de zaak nog steeds spoedeisend is, omdat niet is gedefinieerd wat een afzienbare termijn is en bovendien vindt zij de termijn van een week gelet op de vakantieperiode onvoldoende om tijdig een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te kunnen dienen. De voorzieningenrechter ziet dat anders en is van oordeel dat door de toezegging van gedeputeerde staten op dit moment geen spoedeisend belang bestaat bij de beoordeling van het verzoek. Weliswaar is de termijn van een week tussen de aankondiging van gedeputeerde staten dat gebruik gemaakt zal worden van de ontheffing en het daadwerkelijke gebruik niet lang, maar daarvan kan ook niet gezegd worden dat het niet mogelijk is om binnen die week een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Dat het vakantieperiode is en de gemachtigde van verzoekster in augustus afwezig is, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Verzoekster kan ook zelf, zonder gemachtigde, een verzoek om voorlopige voorziening indienen of een andere gemachtigde aanwijzen.
8. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door gedeputeerde staten ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
9. Omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een spoedeisend belang en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging bij de vraag of een voorziening moet worden getroffen in het voordeel van verzoekster uit te laten uitvallen.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: