Inleiding
1. Verzoeker heeft op 6 april 2021 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest (het college) een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘slopen’. Met het besluit van 18 oktober 2021 heeft het college aan verzoeker de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. Met de brief van 11 november 2021 heeft verzoeker het college laten weten dat hij is geconfronteerd met onvoorziene kosten door vertraging in de procedure die heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Verzoeker wil graag in gesprek gaan met het college om tot een oplossing voor dit probleem te komen.
3. Verzoeker heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
4. Het verzoek is behandeld op de zitting van 10 mei 2023. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] . Tijdens deze zitting heeft de rechtbank ook het beroep van eiser met zaaknummer UTR 23/319 behandeld.
5. Na sluiting van het onderzoek heeft het college aanvullende stukken ingediend bij de rechtbank. Dit was aanleiding voor de rechtbank om het onderzoek te heropenen. Op 28 juni 2023 heeft de rechtbank partijen gevraagd om toestemming voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting. Partijen hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
6. De bestuursrechter is bevoegd om op verzoek van een belanghebbende het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die een belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit, onrechtmatig handelen of het niet tijdig nemen van een besluit.1 Voordat een belanghebbende bij de bestuursrechter een verzoekschrift kan indienen, vraagt hij het bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van zijn schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.2
7. Verzoeker heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat hij met de brief van 11 november 2021 bij het college een schadeverzoek heeft ingediend zoals bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb.
8. Het college heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat de brief van verzoeker van 11 november 2021 niet kan worden opgevat als een schadeverzoek. Bovendien is volgens het college geen sprake van een onrechtmatig besluit zodat verzoeker ook geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding.
9. De rechtbank volgt het college in zijn stelling dat de brief van 11 november 2021 van verzoeker niet kan worden gezien als een verzoek om schadevergoeding. In de brief beschrijft verzoeker dat de kosten van zijn bouwproject zijn opgelopen als gevolg van vertraging in het verlenen van de omgevingsvergunning. Verzoek vraagt het college niet om vergoeding van deze kosten. Het college hoefde de brief van 11 november 2021 daarom niet op te vatten als een verzoek om schadevergoeding.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoeker in de gelegenheid te stellen om alsnog een schadeverzoek bij het college in te dienen. Daarbij is van belang dat het college inmiddels een duidelijk standpunt heeft ingenomen op het schadeverzoek. Het college vindt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit dat tot vergoeding van de schade van verzoeker kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom redelijkerwijs niet meer van verzoeker worden gevraagd om bij het college een verzoek in te dienen.
11. Gelet op het voorgaande zal de bestuursrechter inhoudelijk ingaan op het verzoek om schadevergoeding.
12. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij schade heeft geleden als gevolg van vertraging in de procedure die heeft geleid tot de verleende omgevingsvergunning. Door onnodige vertraging in het verlenen van de omgevingsvergunning is verzoeker geconfronteerd met een schadepost van € 18.000,- door onder andere prijsstijgingen van materialen, apparaten en vertragingsschade. De vertragingsschade is ontstaan doordat het college niet tijdig op de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft beslist en omdat het college verzoeker tijdens de procedure heeft gevraagd om onderzoeken te laten uitvoeren die achteraf overbodig bleken.
13. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Volgens verzoeker lijdt hij schade als gevolg van vertraging in de procedure die heeft geleid tot de omgevingsvergunning. Verzoeker heeft echter tegen de verleende omgevingsvergunning van 18 oktober 2021 geen rechtsmiddelen ingesteld. Daarmee is de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk en staat de rechtmatigheid van dit besluit vast. Gelet daarop is er geen sprake van een onrechtmatig besluit of van onrechtmatig handelen ter voorbereiding op een onrechtmatig besluit.3 Tijdens de zitting is gebleken dat ook geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Met de brief van 19 juli 2021 heeft het college verzoeker meegedeeld dat de behandeling van de aanvraag op basis van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (de uitgebreide voorbereidingsprocedure) moet plaatsvinden. Hiervoor geldt, in afwijking van de reguliere procedure, een beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Het college heeft binnen deze termijn op de aanvraag van verzoeker beslist.
14. Uit deze uitspraak volgt dat er geen grondslag is om het schadeverzoek toe te wijzen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.