Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2023:5437

Rechtbank Midden-Nederland
18-10-2023
26-10-2023
C/16/541028 / HL ZA 22-168
Verbintenissenrecht
Rekestprocedure

De incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv wordt toegewezen. Er is een rechtmatig belang bij inzage in de stukken aanwezig, waarbij onder andere van belang is dat de rechtbank niet vooruitloopt op de beslissing in de hoofdzaak. Het belang bij inzage weegt zwaarder dan het belang van privacy. Er wordt een dwangsom verbonden aan de veroordeling. (ZIE OOK: ECLI:NL:RBMNE:2024:3902)

Rechtspraak.nl
Burgerlijk procesrecht.nl BPR-2023-0102

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht

Zittingsplaats Lelystad

Zaaknummer: C/16/541028 / HL ZA 22-168

Vonnis van 18 oktober 2023

in de zaak van

ONVZ ZIEKTENKOSTENVERZEKERAAR N.V.,

gevestigd te Houten,

eisende partij,

hierna te noemen: ONVZ,

advocaat: mr. A.C. van der Salm te 's-Gravenhage,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen in vrouwelijk enkelvoud: [gedaagde c.s.] ,

advocaat: mr. A. Frederiksen te Amsterdam.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het vonnis van 28 juni 2023;

  • -

    de akte van ONVZ met daarin de incidentele vordering tot het verstrekken van bescheiden tevens de akte uitlaten bewijslevering door het horen van getuigen met producties 37 en 38;

  • -

    de antwoordakte in het incident van [gedaagde c.s.]

1.2.

Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2 De verdere beoordeling

2.1.

Bij tussenvonnis van 28 juni 2023 heeft de rechtbank ONVZ toegelaten te bewijzen dat [gedaagde c.s.] zorg heeft gedeclareerd die (deels) niet is geleverd.

in het incident

2.2.

Met het oog op deze bewijsopdracht vordert ONVZ in dit incident dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde c.s.] veroordeelt om aan ONVZ een afschrift te verstrekken van de volgende stukken, binnen zeven dagen na het vonnis in incident op straffe van een dwangsom:

  • -

    de overeenkomsten van opdracht die [gedaagde c.s.] heeft gesloten met de voor verzekerden ingeschakelde zorgverleners c.q. onderaannemers;

  • -

    de facturen van de inschakelde zorgverleners c.q. onderaannemers aan [gedaagde c.s.] en de bewijzen van betaling (bankafschriften) hiervan;

  • -

    bewijzen van betaling van de door verzekerden aan [gedaagde c.s.] (door)betaalde facturen met een totaalbedrag van € 158.230,97.

2.3.

ONVZ heeft haar vordering gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 88 en 98 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zij heeft betoogd dat zij een afschrift van de stukken nodig heeft gelet op de bewijsopdracht van de rechtbank en vanwege het feit dat andere gebruikelijke gegevens waaruit de levering van de zorg kan blijken, zoals zorgrapportages en urenregistraties, door toedoen van
[gedaagde c.s.] ontbreken. Ook heeft ONVZ gesteld dat een getuigenverhoor overbodig kan zijn of juist efficiënt en effectief kan worden ingericht, afhankelijk van hetgeen uit de stukken blijkt.

2.4.

[gedaagde c.s.] heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering. Zij heeft betoogd dat (het ontbreken van) een schriftelijke overeenkomst van opdracht tussen [gedaagde c.s.] en de voor verzekerden ingeschakelde zorgverleners en onderaannemers niet met zekerheid tot de conclusie leidt dat de zorg (niet) is geleverd. Ook zonder een schriftelijke overeenkomst kan er volgens [gedaagde c.s.] zorg zijn verleend. Hetzelfde betoog geldt volgens [gedaagde c.s.] voor de facturen die [gedaagde c.s.] bij haar zorgverleners en onderaannemers in rekening heeft gebracht en de betalingen die zijn verricht. Volgens [gedaagde c.s.] is het haar eigen keuze wat zij met het geld doet dat zij van ONVZ heeft ontvangen en zegt dat niets over de zorg die is geleverd. [gedaagde c.s.] stelt bovendien dat het (ontbreken van een) bewijs van betaling door verzekerden hoe dan ook in haar voordeel pleit. Als de betalingen wel zijn verricht, dan pleit dat voor de stelling van [gedaagde c.s.] dat de zorg geleverd is. Maar als de betalingen niet zijn verricht, dan heeft [gedaagde c.s.] geen geld ontvangen en kan zij ook niet verplicht worden teveel ontvangen gelden aan ONVZ (terug) te betalen. Als gevolg van het voorgaande ontbreekt er een rechtmatig belang bij de vordering, aldus [gedaagde c.s.] Voor het overige heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat ONVZ geen partij is bij de rechtsbetrekking waarop de stukken zien. Ten slotte beroept zij zich op haar belang om geen privacy- en bedrijfsgevoelige informatie te hoeven verstrekken als dat onvoldoende belang dient.

Artikel 843a Rv

2.5.

Op grond van artikel 843a Rv heeft ONVZ recht op een afschrift van de gevorderde bescheiden, als sprake is van (1) een rechtmatig belang bij een afschrift. Verder moeten de stukken waarvan een afschrift wordt gevraagd (2) voldoende specifiek zijn, deze moeten
(3) zien op een rechtsbetrekking waarbij ONVZ partij is en ten slotte is vereist (4) dat
[gedaagde c.s.] de gevraagde stukken tot haar beschikking of onder haar berusting heeft. Als aan deze vereisten is voldaan, kan inzage in de stukken alsnog worden afgewezen vanwege
(5) gewichtige redenen of omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de gevraagde gegevens is gewaarborgd

Ad 1. - rechtmatig belang

2.6.

ONVZ heeft voldoende aangevoerd om te oordelen dat zij een rechtmatig belang heeft. Zij heeft een direct en concreet belang bij de stukken, omdat zij deze informatie nodig heeft met het oog op de bewijslevering na de bewijsopdracht in het tussenvonnis van de rechtbank en - mogelijk - ter voorbereiding op het getuigenverhoor. De rechtbank is het niet eens met de stelling van [gedaagde c.s.] dat uit (het ontbreken van) de stukken op voorhand de conclusie moet worden getrokken dat dit niet bijdraagt aan het vaststellen van de rechtspositie van ONVZ en dat deze stukken op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan de bewijsopdracht. [gedaagde c.s.] loopt hiermee ten onrechte vooruit op de beantwoording van de vraag die in de hoofdzaak aan de orde moet komen. Nu de gevraagde stukken aanwijzingen kunnen bevatten over de vraag die daadwerkelijk is geleverd, is deze relevant voor de rechtspositie van ONVZ en daarmee kan van een rechtmatig belang worden gesproken.

Ad 2. - voldoende specifiek

2.7.

De rechtbank stelt vast dat de gevraagde stukken voldoende specifiek zijn omschreven en dat ten aanzien van dit vereiste ook geen verweer is gevoerd.

Ad 3. - rechtsbetrekking

2.8.

Anders dan [gedaagde c.s.] lijkt te betogen, hoeft ONVZ geen directe partij te zijn bij de gevraagde stukken om inzage in die stukken te kunnen krijgen. Er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, waaronder niet alleen een overeenkomst maar ook een verbintenis uit de wet - zoals een onrechtmatige daad - valt. Een verzoek tot afschrift van documenten kan bovendien betrekking op een overeenkomst tussen twee andere partijen of een ander document waarbij ONVZ geen partij is.

2.9.

De gevraagde stukken hebben betrekking op handelingen van [gedaagde c.s.] waarvan ONVZ heeft gesteld dat deze onrechtmatig zijn. Het is gelet hierop voldoende aannemelijk dat de stukken zien op een rechtsbetrekking waarbij ONVZ partij is.

Ad 4. - bezit van de stukken

2.10.

[gedaagde c.s.] heeft niet betwist dat zij de stukken heeft, zodat dit niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering.

Ad 5. - gewichtige redenen

2.11.

Ten slotte heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat de gevraagde gegevens privacy- en bedrijfsgevoelig zijn en niet zonder voldoende belang mogen worden verstrekt, terwijl ONVZ haar belang onvoldoende heeft aangetoond en niet eerst rechtstreeks contact heeft gezocht met haar verzekerden.

2.12.

Hiervoor is geoordeeld dat ONVZ een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevraagde gegevens. Het privacybelang van [gedaagde c.s.] weegt niet op tegen het belang van ONVZ bij een afschrift van de gegevens. Dat klemt te meer nu ONVZ voor een juiste beoordeling van de bij haar ingediende declaraties moet weten welke zorg de bij haar verzekerde zorgcliënten hebben ontvangen, terwijl de zorgrapportages van [gedaagde c.s.] slordig waren en sprake was van knip- en plakwerk. De rechtbank wijst ONVZ erop dat zij de stukken na ontvangst enkel voor deze procedure mag gebruiken.

2.13.

Dat ONVZ de gevraagde gegevens (deels) bij haar verzekerden kan opvragen, staat er ten slotte niet aan in de weg dat ONVZ een afschrift van deze stukken bij [gedaagde c.s.] mag opvragen.

Concluderend

2.14.

De incidentele vordering tot het verkrijgen van een afschrift van de stukken zal op grond van artikel 843a Rv worden toegewezen. De rechtbank zal daarom in het midden laten of [gedaagde c.s.] ook op grond van artikel 88 en 89 Zvw verplicht is informatie te verstrekken.

Dwangsom

2.15.

De termijn waarbinnen [gedaagde c.s.] aan de veroordeling moet voldoen wordt bepaald op zeven dagen na de betekening van dit vonnis. Als [gedaagde c.s.] de stukken niet binnen deze termijn verstrekt, dan moet zij een dwangsom betalen van € 250,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt.

De proceskosten in het incident

2.16.

Omdat [gedaagde c.s.] ongelijk krijgt in het incident, moet zij de proceskosten van ONVZ in het incident vergoeden. Die proceskosten worden begroot op € 598,00 voor het salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II),

in de hoofdzaak

2.17.

ONVZ heeft aangevoerd dat zij na ontvangst van de gevraagde stukken kan vaststellen of verdere bewijslevering nodig is. De rechtbank zal de hoofdzaak daarom verwijzen naar de rol van 15 november 2023, zodat ONVZ zich kan uitlaten over het vervolg en - voor zover zij geen bewijs wil leveren door het horen van getuigen - een akte met bewijsstukken kan indienen.

2.18.

Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.

3 De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1.

veroordeelt [gedaagde c.s.] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis afschriften te verstrekken van:

  • -

    de overeenkomsten van opdracht die [gedaagde c.s.] heeft gesloten met de voor verzekerden ingeschakelde zorgverleners c.q. onderaannemers;

  • -

    de facturen van de inschakelde zorgverleners c.s. onderaannemers aan [gedaagde c.s.] en de bewijzen van betaling (bankafschriften) hiervan;

  • -

    bewijzen van betaling van de door verzekerden aan [gedaagde c.s.] (door)betaalde facturen met een totaalbedrag van € 158.230,97;

3.2.

veroordeelt [gedaagde c.s.] tot het betalen van een dwangsom van € 250,00 per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat [gedaagde c.s.] in gebreke blijft na de genoemde termijn aan de veroordeling onder 3.1 te voldoen, met een maximaal te verbeuren dwangsom van
€ 20.000,00;

3.3.

veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten van het incident, aan de zijde van ONVZ begroot op € 598,00 voor het salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II),

3.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

3.5.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 november 2023 voor het nemen van een akte door ONVZ, waarin zij zich uitlaat of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;

3.6.

bepaalt dat ONVZ, als zij geen bewijs meer door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct op de rolzitting in het geding moet brengen;

3.7.

bepaalt dat ONVZ, als zij getuigen wil laten horen, de verhinderdagen van partijen, hun advocaten en de getuigen in de maanden november 2023 tot en met april 2024 op de rolzitting moet opgeven, waarna een datum en tijdstip van het getuigenverhoor zal worden bepaald;

3.8.

bepaalt dat dit getuigenverhoor op de zitting van mr. S.M. van Meer zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw in Lelystad aan het Stationsplein 15;

3.9.

bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;

3.10.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2023.


5425

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.