Achtergrond
2. Windpark Houten bestaat uit drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken en is gelegen aan de Heemsteedseweg en de Veerwagenweg in Houten (het windpark). Het windpark is sinds 2009 in gebruik en wordt geëxploiteerd door Eneco en daarvoor door haar rechtsvoorganger. Voor dit windpark is op 15 december 2009 een milieuvergunning verleend, die onder meer geluidsvoorschriften bevatte. Op 21 juni 2010 is voor het windpark een bouwvergunning met vrijstelling (hierna: de bouwvergunning) verleend.
3. Eiser woont in de buurt van het windpark en ervaart geluidsoverlast. Als gevolg daarvan is hij betrokken bij meerdere procedures over windpark Houten.
4. De zaak die nu voorligt is begonnen met het verzoek van eiser aan het college van 7 april 2021 om de bouwvergunning in te trekken. Het college heeft een ontwerpbesluit opgesteld en ter inzage gelegd. Eiser heeft hiertegen zienswijzen ingediend. Met het besluit van 25 mei 2022 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
5. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 19 januari 2024. Eiser was hierbij aanwezig. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , juridisch adviseur van het college. Eneco heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , asset manager van het windpark, bijgestaan door de gemachtigde mr. J.H.M. Berenschot.
6. Deze zaak over windpark Houten staat niet op zichzelf. Naast het verzoek om intrekking van de bouwvergunning, heeft eiser bij het college ook een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen windpark Houten. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/4314 en is ook door de rechtbank behandeld op de zitting van 19 januari 2024. Op dit beroep wordt door de rechtbank in een aparte uitspraak beslist.
Beoordeling door de rechtbank
Gevolgen inwerkingtreding Omgevingswet voor deze zaak
8. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor deze datum het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Het Nevele-arrest, de Delfzijl-uitspraak en de herstelsancties
9. Op 25 juni 2020 heeft het Hof van Justitie het Nevele-arrest gewezen, over een windpark in Vlaanderen, België. Het Hof van Justitie heeft daarin, kort gezegd, geoordeeld dat de in Vlaanderen destijds geldende algemene regels voor windturbines, plannen en programma’s vormen waarvoor een milieubeoordeling moet worden verricht in de zin van de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn).3
10. Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling in een tussenuitspraak over een windpark in Delfzijl geoordeeld over de consequenties van het Nevele-arrest voor de Nederlandse situatie. Uit deze uitspraak volgt dat de Nederlandse windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling), net als de Vlaamse, plannen en programma’s vormen waarvoor op grond van de SMB-richtlijn een milieubeoordeling moet worden verricht. Aan de Nederlandse windturbinebepalingen ligt echter geen milieubeoordeling ten grondslag, zodat deze in de zaak over het windpark in Delfzijl buiten toepassing moesten worden gelaten.
11. De Nederlandse regering beoogt dit gebrek in de windturbinebepalingen te herstellen met het interdepartementale ‘Actieprogramma Verankering milieubescherming na Nevele’. In het kader daarvan wordt alsnog een milieubeoordeling gemaakt, waarna nieuwe algemene milieunormen voor windturbines worden bepaald.4 In afwachting van die milieubeoordeling en van nieuwe normen is op 1 juli 2022 een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken in werking getreden.5
Wat zijn de gevolgen voor de bouwvergunning?
12. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college met het besluit van 25 mei 2022 het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning al dan niet terecht heeft afgewezen. Het toetsingskader daarvoor is vermeld in artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning heeft een ander toetsingskader dan de vraag of het college de bouwvergunning voor het windpark op grond van de huidige regelgeving ook nog zou mogen verlenen. Dat laatste is niet relevant voor de beoordeling van het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning en beoordeelt de rechtbank daarom niet.
13. Naar het oordeel van de rechtbank hebben het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak niet tot gevolg dat de bouwvergunning voor windpark Houten uit 2010 moet worden ingetrokken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit de Delfzijl-uitspraak volgt dat een omgevingsvergunning zelf geen plan of programma is zoals bedoeld in de SMB-richtlijn. Dit betekent dat de SMB-richtlijn er niet toe verplicht dat aan de bouwvergunning uit 2010 een milieubeoordeling ten grondslag wordt gelegd.
De gevolgen van de Delfzijl-uitspraak voor het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling werken daarnaast niet door in de bouwvergunning voor windpark Houten . Deze bouwvergunning is immers verleend voordat op 1 januari 2011 het Activiteitenbesluit in werking is getreden, zodat de bouwvergunning niet is gebaseerd op deze normen voor wind- turbines uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Dat de normen voor windturbines uit het Activiteitenbesluit na inwerkingtreding direct voor windpark Houten zijn gaan gelden, zoals eiser op zichzelf terecht heeft gesteld, maakt dat niet anders. Uit de Delfzijl-uitspraak volgt dat de normen voor windturbines bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden betrokken als voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid wordt aangesloten bij deze normen. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest, omdat deze normen nog niet bestonden ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij de bouwvergunning volgt ook niet dat bij de windturbinenormen uit het Activiteitenbesluit is aangesloten. Bovendien zijn de milieuaspecten voor dit windpark beoordeeld in het kader van de in 2009 verleende milieuvergunning voor het windpark. De windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit zijn gelet op het voorgaande op geen enkele manier betrokken bij de bouwvergunning die in 2010 voor het windpark is verleend. De conclusies uit het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak hebben daarom geen gevolgen voor de bouwvergunning van windpark Houten uit 2010. Dit betekent dat het college dus terecht heeft geweigerd om op grond van artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser heeft in zijn algemeenheid nog een beroep gedaan op de rechtstreeks werkende bepalingen uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag van Aarhus. Eiser heeft echter onvoldoende toegelicht op welke manier deze verdragen een grondslag vormen voor intrekking van de bouwvergunning van windpark Houten . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op grond van de rechtstreeks werkende bepalingen uit deze verdragen tot het oordeel te komen dat de bouwvergunning moet worden ingetrokken op grond van artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo.
15. Eiser heeft onder verwijzing naar het arrest Kühne & Heitz van het Hof van Justitie6 aangevoerd dat hem bij de beoordeling van deze zaak niet kan worden tegengeworpen dat de bouwvergunning van het windpark onherroepelijk is. Volgens eiser staat vast dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht, zodat er een uitzondering bestaat om terug te komen op dit onherroepelijke besluit.
16. De rechtbank merkt daarover op dat het college bij het besluit om de bouwvergunning in stand te laten eiser niet heeft tegengeworpen dat deze bouwvergunning onherroepelijk is. Het college heeft aan de hand van artikel 2.33 van de Wabo juist beoordeeld of de onherroepelijke bouwvergunning ingetrokken moet worden. Eiser gaat er verder bij deze beroepsgrond ten onrechte van uit dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht. Zoals volgt uit de overwegingen 13 en 14 van deze uitspraak volgt de rechtbank eiser daarin niet.
17. De rechtbank overweegt ten slotte dat de beroepsgronden die eiser in deze zaak en in de zaak met zaaknummer UTR 22/4314 heeft aangevoerd grotendeels overeenkomen. Een deel van deze gronden kunnen binnen het toetsingskader in deze zaak geen rol spelen, zodat de rechtbank in deze uitspraak niet toekomt aan de beoordeling daarvan.