RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 10895108 UC EXPL 24-591 YA/1386
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
2 De feiten
2.1.
De gedaagde partij heeft op 4 april 2022 online een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten bij de eisende partij. Het betrof een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die, met inachtneming van een opzegtermijn van 30 dagen, op elk moment opzegbaar was, voor € 38,99 per vier weken. Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan, die ondanks aanmaning niet werd ingelost.
2.2.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om drie openstaande abonnementstermijnen (3 x € 38,99 = € 116,97) aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
3 De beoordeling
3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de professionele partij (de eisende partij) de nodige informatie aan de consument (de gedaagde partij) heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
3.3.
De kantonrechter constateert dat de gedaagde partij vóór het sluiten van de overeenkomst niet duidelijk is gewezen op het herroepingsrecht van artikel 6:230m lid 1 onder h BW. De gedaagde partij heeft zich door middel van een vinkje wel akkoord moeten verklaren met de algemene voorwaarden waarin het herroepingsrecht is vastgelegd, maar dat is onvoldoende, omdat de gedaagde partij er niet op duidelijke en begrijpelijke wijze op is gewezen dat het herroepingsrecht daarin is vastgelegd.
3.4.
De kantonrechter kan niet vaststellen of alle overige toepasselijke essentiële informatieplichten wel zijn nageleefd. Dat is omdat bij de dagvaarding alleen een format van een bevestigingsmail is gevoegd. Niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij zo’n mail heeft ontvangen en daarom kan ook niet worden vastgesteld dat alle relevante informatie (die vóór het sluiten van de overeenkomst bij het doorlopen van het inschrijftraject moest worden verstrekt ook nog) op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd, wat wel moet op grond van artikel 6:230v lid 7 BW. (Integendeel, in het bij de dagvaarding gevoegde format wordt verwezen naar abonnementsvormen met andere abonnementsprijzen dan de tussen partijen overeengekomen abonnementsprijs, waarmee vaststaat dat de gedaagde partij deze bevestigingsmail in ieder geval niet heeft ontvangen.)
3.5.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat in het overgelegde format een link naar een online vindplaats van toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen, maar zo’n link geldt hoe dan ook niet als de verstrekking van die algemene voorwaarden op een duurzame gegevensdrager in de zin van artikel 6:230v lid 7 BW.
3.6.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, blijkt dat een sanctie op zijn plaats is. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%. De omvang van de resterende betalingsverplichting wordt hierna nog vastgesteld.
3.7.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.8.
De kantonrechter constateert in dat verband dat de eisende partij een recente versie van de algemene voorwaarden heeft overgelegd, die geldt met ingang van 3 mei 2023. Die versie gold nog niet toen de overeenkomst werd gesloten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat (en zo ja, hoe) de in het geding gebrachte recente versie van de algemene voorwaarden alsnog van toepassing is geworden op de overeenkomst. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat (nog steeds) de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden van toepassing is.
3.9.
De kantonrechter moet als gezegd ambtshalve toetsen of de toepasselijke algemene voorwaarden wellicht onredelijk bezwarende bedingen bevatten. Die toets zal dus moeten worden verricht aan de hand van de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden, waarmee de kantonrechter ambtshalve bekend is.
3.10.
Die algemene voorwaarden bevatten geen onredelijk bezwarend beding ten aanzien van de gevorderde hoofdsom, in acht nemend dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die op ieder moment door de gedaagde partij kon worden opgezegd. Die hoofdsom komt de kantonrechter ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voor. Gelet op wat hiervoor in 3.6. is overwogen wordt 75% van het gevorderde bedrag toegewezen, dus € 87,75.
3.11.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden heeft zij bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.12.
Het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en is daarmee onredelijk bezwarend. Om die reden wordt het incassokostenbeding vernietigd en wordt de gevorderde incassokostenvergoeding afgewezen.
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is wel toewijsbaar, zij het dat de eisende partij de tot aan de dagvaarding vervallen rente heeft berekend over een te hoge (want deels afgewezen) hoofdsom. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de achterstallige termijnen vanaf de vervaldatum van de termijnen.
3.14.
Al met al is dus € 87,75 toewijsbaar aan achterstallige termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente over de toewijsbare vanaf de respectievelijke vervaldata van de termijnen.
3.15.
Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen, is de eisende partij wel terecht tot dagvaarden overgegaan. Gebleken is immers dat zij een vordering op de gedaagde partij heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld.
3.16.
De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten € 20,00
Totaal € 303,54.
4 De beslissing
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 87,75 aan de eisende partij te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldatum van de onderliggende abonnementstermijnen tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.