RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
5 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. La Soe).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende vergunning.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser heeft een bedrijf op het perceel [adres] te [gemeenteplaats] . Hij heeft op 7 augustus 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het intern bouwen van een bedrijfswoning in een bestaand bedrijfsgebouw. Verweerder heeft op 8 augustus 2022 de ontvangst van de aanvraag bevestigd.
1.2.
Op 8 juni 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft met de brief van 21 juni 2023 medegedeeld dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en dat daarom het verzoek van eiser afgewezen.
1.3.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Partijen zijn erop gewezen dat zij tegen deze uitspraak in hoger beroep kunnen op de manier zoals onder aan dit proces-verbaal beschreven.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning gegrond;
- stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van deze uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door eiser gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is afgegeven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Beoordeling door de rechtbank
2. In deze zaak gaat het over een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet is per 1 januari 2024 ingetrokken, omdat op die datum de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. In artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is het overgangsrecht opgenomen. Daaruit volgt dat de Wabo nog van toepassing is als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.1 Het uitzonderen van artikel 3.9 van de Wabo in het algemene overgangsrecht voor lopende procedures geldt niet voor een al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege verleende vergunning, die nog niet van kracht is geworden door de bepaling van artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo.2 Dat is het geval in deze zaak.
3. Eiser heeft op 7 augustus 2022 een omgevingsvergunning gevraagd voor het verbouwen van een gedeelte van het bedrijfspand op zijn perceel tot bedrijfswoning. Volgens eiser is er van rechtswege een vergunning verleend en heeft verweerder die niet tijdig bekend gemaakt. De rechtbank is dat met eiser eens. Dat legt zij hierna uit.
4. De omgevingsvergunning is van rechtswege verleend als de reguliere procedure van toepassing is op de aanvraag. Niet in geschil is dat de beslistermijn die in het geval van toepasselijkheid van de reguliere voorbereidingsprocedure geldt, is verstreken, zodat in dat geval een vergunning van rechtswege is verleend.
5. Partijen zijn het er ook over eens dat dat het geval is als sprake is van een ‘bedrijfswoning’ als bedoeld in artikel 1.30 van het bestemmingsplan, of als de omgevingsvergunning verleend kan worden met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Dat laatste is het geval als het perceel van eiser binnen de bebouwde kom ligt.
6. Ter discussie staat of wat eiser heeft aangevraagd een bedrijfswoning is als bedoeld in artikel 1.30 van het bestemmingsplan en of het perceel van eiser binnen de bebouwde kom ligt.
7. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard is.3 Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is bepalend en ook niet de rode contouren uit de omgevingsverordening, maar de aard van de omgeving. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
8. Volgens Google Streetview en de door eiser overgelegde foto’s en stukken, waaronder de plankaarten van het gebied, is de feitelijke situatie van het gebied waar het perceel ligt als volgt te omschrijven. Het dorp [dorp] is een lintdorp met aan weerszijden van de hoofdweg ( [straat] ) woningen en op sommige plekken een agrarisch perceel. Die onderbrekingen zijn ter hoogte van het perceel van eiser niet meer of groter dan in de rest van het lintdorp, ook niet in het gedeelte wat verweerder als bebouwde kom beschouwt. Feitelijk is er sprake van een aaneengesloten lint met voornamelijk woon- en verblijffuncties dat zich uitstrekt tot voorbij het perceel van eiser.
9. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat het perceel van eiser in de bebouwde kom ligt. Dat betekent dat de reguliere procedure van toepassing is en dat de rechtbank niet meer hoeft te beoordelen of het bouwplan van eiser voldoet aan de definitie van bedrijfswoning uit artikel 1.30 van het bestemmingsplan. Aan de subsidiaire vordering van eiser om het college op te dragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag (voor het geval de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing zou zijn) komt de rechtbank niet toe.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege is gegrond. Verweerder is een dwangsom verschuldigd vanaf 23 juni 2023 (twee weken na de ingebrekestelling).4 Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken vanaf die datum wordt de verschuldigde dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-.
11. Verweerder moet binnen twee weken na de dag van de uitspraak alsnog de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken.5 De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven.6 De rechtbank zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Die vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
13. Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald, dat is een bedrag van € 187,-
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.