4.2.
Vitree c.s. vordert daarom primair dat Gemeente Almere wordt:
1. geboden om met inachtneming van dit vonnis nogmaals onderzoek te doen naar de tarieven en aan de hand daarvan alsnog reële tarieven vast te stellen die voor alle inschrijvers gelden,
2. geboden om de inkoopprocedure aan deze nieuwe tarieven aan te passen,
3. geboden om een nieuwe inschrijfdatum te bepalen voor deze aangepaste inkoopprocedure,
4. verboden om raamovereenkomsten te sluiten waarbij de in dit kort geding ter discussie staande tarieven van toepassing zijn, en voor zover zij dat al heeft gedaan daaraan geen uitvoering te geven.
Het oordeel
4.3. Deze vorderingen worden gedeeltelijk toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Uitgangspunt: Gemeenten verantwoordelijk voor toereikend aanbod van jeugdhulp
4.4. Vooropgesteld wordt dat gemeenten op grond van de Jeugdwet ervoor verantwoordelijk zijn dat er een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod van jeugdhulp beschikbaar is (artikel 2.3 in relatie met artikel 2.6 lid 1 sub a Jeugdwet).
Gemeenten kunnen jeugdhulp door derden laten verrichten en moeten dan een reële prijs vaststellen
4.5. Gemeenten kunnen deze jeugdhulp door derden laten verrichten en moeten als zij dat doen voor die jeugdhulp een reële prijs vaststellen (artikel 2.11 Jeugdwet). Dat betekent dat er een goede verhouding moet zijn tussen de prijs en de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp. De prijs mag daarbij niet ten koste gaan van de kwaliteit.
Toetsingskader voor beantwoording van vraag of een reële prijs is vastgesteld
4.6. Voor de beoordeling van de vraag of er een reële prijs is vastgesteld, geldt op grond van artikel 2.11 Jeugdwet en vaste rechtspraak het volgende toetsingskader.
1. Onderzoeksverplichting
Allereerst moeten Gemeenten om de tarieven te kunnen vast te stellen een gedegen kostprijsonderzoek doen. Er rust op hen een onderzoeksverplichting. De tarieven moeten tot stand komen in een transparant proces naar en met de jeugdhulpaanbieders. De tarieven moeten daarnaast voor de zorgaanbieders herleidbaar en herkenbaar zijn.
2. Omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden
Gemeenten moeten verder bij het vaststellen van de tarieven rekening houden met:
a. de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden,
b. de uitvoeringswerkelijkheid (de praktijk) en de kostprijs van een redelijk efficiënt functionerende aanbieder (jeugdhulpverlener). De tarieven hoeven dus niet voor iedere aanbieder (jeugdhulpverlener) kostendekkend te zijn.
c. specifieke omstandigheden verbonden aan de regio waarin de hulp wordt verleend,
d. bepaalde organisatie specifieke aspecten, zoals bijvoorbeeld zorginhoud, complexiteit van zorg, de kosten van vastgoed, de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, aanrijtijden bij crisis en bepaalde specialisaties.
3. Onderbouwingsverplichting
Gemeenten moeten ook nog onderbouwen dat zij bij de vaststelling van de tarieven voldoen aan de eisen van de Jeugdwet. Zij moeten inzichtelijk maken hoe de tarieven tot stand zijn gekomen en dat deze tarieven reëel zijn. Gemeenten moeten daarbij inzicht geven in hun bevindingen en afwegingen bij het vaststellen van de tarieven, zodat kan worden getoetst of voldoende rekening is gehouden met de hiervoor onder 2 onder a tot en met d genoemde omstandigheden. Dit inzicht moet al vóór de inschrijvingsdatum worden gegeven. Deelnemende zorgaanbieders moeten voordat zij hun beslissing nemen of zij willen inschrijven kunnen nagegaan of de gemeente reële tarieven heeft vastgesteld. De gemeenten moeten (ook) uit zichzelf aan deze onderbouwingsverplichting voldoen. Er geldt dus niet een “piepsysteem”.
4. Naleven Verordening jeugdhulp 2022 en Convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp
Verder zijn in deze inkoopprocedure nog de volgende documenten van belang:
a. de Verordening jeugdhulp 2022 van Gemeente Almere en dan vooral artikel 4.2 van die verordening waarin is bepaald:
“ “ 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door jeugdhulpaanbieders te leveren jeugdhulp (…), rekening met:
a. De aard en omvang van de te verrichten taken;
b. De voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie en deskundigheid;
c. Een redelijke toeslag voor overheadkosten;
d. Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, reiskosten, scholing en werkoverleg;
e. Kosten voor bijscholing van het personeel;
f. Andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.
2. De jeugdhulpaanbieder betaalt zorgverleners volgens een toepasselijke Cao en neemt hierbij de geldende wetgeving in acht. Een werknemer kan maximaal een 40-urige werkweek hebben en dient minimaal te worden uitbetaald conform de wet minimum loon.”
b. het Convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp waarin door de branche-verenigingen waarvan Vitree en Gemeente Almere lid van zijn afspraken zijn gemaakt over hoe reële tarieven tot stand moeten komen. In dit convenant is onder andere afgesproken dat de Handreiking inzicht in tarieven als hulpmiddel wordt gebruikt bij het gesprek over de opbouw en totstandkoming van tarieven.
Gemeente Almere moet zich aan de inhoud van deze documenten houden.
Grond: Niet onderbouwde en onrealistische norm voor productieve uren
4.7. Vitree c.s. stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een reële prijs, omdat de door Gemeente Almere voor perceel 2 gebruikte norm voor productieve uren niet realistisch/haalbaar is. Deze norm is volgens Vitree c.s. te hoog, wat tot gevolg heeft dat het tarief niet reëel, want te laag, is.
4.10.
Vitree krijgt hierin gelijk, in die zin dat Gemeente Almere vooralsnog niet aan haar onderzoeks- en onderbouwingsverplichting op dit punt heeft voldaan.
4.10.1.
In 2.2.3. van het PvE wordt “directe cliëntgebonden tijd” als volgt omschreven:
“ De uren waarbij de Professional direct contact heeft met de jeugdige, (Pleeg)ouder(s)/verzorger(s), familie of directe omgeving ten behoeve van de begeleiding/behandeling. Dit kan zowel face-to-face als telefonisch of digitaal zijn.”4
In 2.2.5. van het PvE wordt “indirecte cliëntgebonden tijd” als volgt omschreven:
“De uren die de Professional besteedt aan zaken t.b.v. het inzichtelijk maken van de hulpvraag van de Jeugdige, maar waarbij de Jeugdige, (Pleeg)ouder(s)/verzorger(s), familie of directe omgeving zelf niet aanwezig zijn, zoals: verslaglegging, rapportage (overleg) over de Jeugdige (dus ook de tijd die anderen dan de directe Professional hieraan besteden), analysetijd (bijvoorbeeld tbv diagnostiek, reistijd (van en naar de Jeugdige), voorbereidingscoördinatie met andere Professionals in het gezin (wanneer nodig).”5
4.10.2.
Gemeente Almere heeft in de inkoopprocedure de verhouding tussen de directe cliëntgebonden tijd en de indirecte cliëntgebonden tijd vastgesteld op 1 staat tot 4. Daarover zijn partijen het eens en dat volgt overigens ook uit 3.3.10 van het PvE.6
4.10.3.
In de huidige raamovereenkomsten die tot het eind van 2024 van toepassing zijn, is die verhouding 1 staat tot 2. Ook daarover bestaat geen discussie tussen partijen.
4.10.4.
De norm wordt dus in de huidige inkoopprocedure aangescherpt; daar waar eerst nog 50% aan indirecte cliëntgebonden tijd (zoals reistijd, analysetijd, diagnostiek, voorbereiding, coördinatie met collega’s en rapportage) werd vergoed, wordt nu nog maar 25% vergoed.
4.10.5.
Vitree c.s. stelt dat Gemeente Almere geen afdoende onderbouwing heeft gegeven voor deze aanscherping en ook niet heeft onderzocht of die aanscherping in de praktijk haalbaar is. Dat laatste is volgens Vitree c.s. niet het geval, omdat de reistijden, de eisen voor verslaglegging en verantwoording niet veranderen, en de tijd die nodig is voor rapportage, analyse en voorbereiding al bijzonder efficiënt wordt besteed. De inhoud van de jeugdhulp is in 2025 ook niet wezenlijk anders geworden.
4.10.6.
Geoordeeld wordt dat Gemeente Almere wat dit punt betreft niet aan haar onderzoeks- en onderbouwingsverplichting heeft voldaan.
Gemeente Almere heeft allereerst niet gesteld dat zij heeft onderzocht of de aanscherping van de norm voor productieve uren in de praktijk haalbaar is. Het wordt er daarom voor gehouden dat zij dit niet heeft gedaan en dat had zij wel moeten doen (zie toetsingskader).
Verder heeft Gemeente Almere niet/onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de door haar behoorlijk aangescherpte norm realistisch is. Gemeente Almere heeft slechts volstaan met de opmerking dat het weliswaar reëel is dat bepaalde activiteiten uitgevoerd moeten worden waarbij een jeugdige of iemand uit zijn omgeving niet aanwezig is, maar dat het
uitgangspunt wel is dat jeugdhulp alleen effectief is als het overgrote deel van de in te zetten uren ook daadwerkelijk contactmomenten zijn met de jeugdige en/of pleegouder(s)/verzorger(s). Gemeente Almere heeft vervolgens aangegeven dat zij een verhouding van 75-25% reëel acht voor een perceel als ambulante begeleiding waarbij geen sprake is van een behandelingscomponent of hoog specialistische component. Dat is te kort door de bocht. Gemeente Almere moet ook onderbouwen dat deze verhouding voor een redelijk efficiënt opererende jeugdhulpzorgverlener haalbaar is, en dat heeft zij niet gedaan.
Grond: Ontoereikende vergoeding voor “no show”
4.11. Vitree c.s. stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van een reëel tarief, omdat de vergoeding voor “no show” ontoereikend is.
4.14.
Vitree c.s. krijgt in zoverre gelijk dat geoordeeld wordt dat Gemeente Almere vooralsnog niet aan haar onderzoeks- en onderbouwingsverplichting op dit punt heeft voldaan.
4.14.1.
In een KBC wordt zorg verleend aan kinderen van 2 tot 18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking inclusief eventuele gedragsproblematiek. Er wordt in een KBC een combinatie geboden van behandeling, dagbesteding en persoonlijke begeleiding.8 Het gaat dus om een combinatie van begeleiding en behandeling.
4.14.2.
De begeleidingscomponent valt, zo heeft Gemeente Almere bevestigd9, onder de reikwijdte van de inkoopprocedure; er wordt in deze inkoopprocedure immers “begeleiding” ingekocht. De behandelcomponent valt, zoals Gemeente Almere terecht aanvoert en anders dan Vitree c.s. kennelijk meent, niet onder de reikwijdte van de inkoopprocedure.
Immers, er wordt in deze inkoopprocedure geen behandeling uitgevraagd. Het is dus niet zo, zoals Vitree c.s. stelt dat Gemeente Almere met de inkoopprocedure ook “de KBC’s” beoogt in te kopen.
4.14.3.
Vitree c.s. stelt zich, naar de voorzieningenrechter begrijpt, op het standpunt dat de begeleidingszorg die in KBC’s wordt verleend een trede zwaarder is dan de specialistische begeleiding (individueel en groep) en dat deze zwaardere begeleiding hogere kosten met zich meebrengt. Volgens Vitree c.s. heeft Gemeente Almere bij de vaststelling van het tarief daarmee geen rekening gehouden en daarom is er geen sprake van een reëel tarief.
Dat de begeleidingszorg in KBC’s zwaarder is dan specialistische zorg komt volgens
Vitree c.s., onder andere omdat er in het KBC kinderen zijn die nog niet voor behandeling in aanmerking komen, maar wel moeten worden begeleid. Het gaat om kinderen onder de 5 jaar waarbij nog niet voor de behandeling vereiste IQ-test kan worden afgenomen en die daardoor nog niet in aanmerking komen voor een behandelindicatie op grond van de Wet langdurige zorg.
4.14.4.
Gemeente Almere stelt zich op het standpunt dat zij bij de vaststelling van het tarief wel rekening heeft gehouden met de begeleidingszorg die in KBC’s worden verleend. Volgens Gemeente Almere valt die zorg onder de door haar uitgevraagde “Specialistische begeleiding”. Ook wordt al rekening gehouden met een functiemix in de zin dat 80% van het personeel Hbo-niveau heeft.
4.14.5.
Gemeente Almere heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij bij de vaststelling van het tarief oog heeft gehad voor de begeleiding in KBC’s. Dat had zij wel moeten doen. Gemeente Almere zal daarom alsnog moeten onderzoeken of de begeleiding in KBC’s aanleiding geeft tot een opslag op het tarief. Bovendien zal Gemeente Almere moeten onderbouwen waarom dit wel of niet het geval is.
Grond: Huisvestingskosten zijn niet in tarief inbegrepen
4.15. Vitree c.s. stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van reëel tarief, omdat Gemeente Almere bij het vaststellen van het tarief geen rekening heeft gehouden met de huisvestingskosten. Vitree c.s. voert daarvoor het volgende aan.
Gemeente Almere (althans het door haar ingeschakelde bureau Significant) heeft een uitvraag gedaan naar de kosten voor overhead exclusief huisvestingskosten. Vitree c.s. heeft daarvan opgave gedaan. In het rapport is Significant echter uitgegaan van overhead inclusief huisvestingskosten, ook al was daarnaar geen uitvraag gedaan. Significant is bovendien uitgegaan van de kosten zoals naar aanleiding van de uitvraag voor de kosten van overhead exclusief huisvestingskosten was opgegeven. Dit betekent dat de huisvestingskosten niet in de overhead zijn inbegrepen.
4.19.
De conclusie is dat Gemeente Almere niet aan haar onderzoeks- en onderbouwingsverplichting heeft voldaan, ten aanzien van:
a. de verhouding tussen directe cliëntgebonden tijd en indirecte cliëntgebonden tijd,
b. de vergoeding voor no show,
c. de begeleidingszorg die wordt verleend in KBC’s,
d. de huisvestingskosten,
e. de kosten van de tolk,
f. de kosten van extern personeel.
Wat is daarvan het gevolg?
4.20. Het gevolg daarvan is dat Gemeente Almere:
1. met inachtneming van dit vonnis (opnieuw) onderzoek moet doen naar de tarieven en naar aanleiding daarvan: a. of gemotiveerd moet onderbouwen dat de vastgestelde tarieven toch reëel zijn,
b. of nieuwe tarieven moet vaststellen die voor alle inschrijvers gelden,
2. vooralsnog geen raamovereenkomsten mag sluiten waarbij de in dit kort geding ter discussie staande tarieven van toepassing zijn.
Als Gemeente Almere tot de conclusie komt dat er nieuwe tarieven moeten worden vastgesteld dan moet zij:
a. de inkoopprocedure aan deze nieuwe tarieven aanpassen,
b. een nieuwe inschrijfdatum bepalen om in te schrijven op deze aangepaste inkoopprocedure, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
• de inschrijfdatum moet zijn gelegen in 2024 zodat er per 1 januari 2025 raamovereenkomsten kunnen worden gesloten,
• vóór die inschrijfdatum moet nog ten minste één vragenronde (Nota van Inlichtingen) over de nieuwe tarieven worden gehouden, en
• de termijn tussen de (laatste) Nota van Inlichtingen en de nieuwe inschrijfdatum moet minimaal drie weken moet zijn.
Vitree c.s. vordert dat er minimaal twee vragenrondes worden gehouden, maar gelet op de beperkte tijd die nog resteert totdat de raamovereenkomsten moeten ingaan (1 januari 2025) wordt bepaald dat er minimaal één (1) vragenronde moet worden gehouden.
Toewijzing van de primaire vordering