Inleiding
Op 9 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (naheffingsaanslag) opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op een online zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Overwegingen
De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser heeft zijn auto met het kenteken [kenteken] op 27 juni 2022 geparkeerd ter hoogte van de Almelostraat in Almere. Een parkeercontroleur heeft om 15.28 uur vastgesteld dat de auto daar geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,50, bestaande uit € 0,00 tariefkosten en € 66,50 kosten van de naheffingsaanslag.
2. Volgens eiser is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De beroepsgronden van eiser worden hieronder besproken.
3. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet meer bespreken in haar uitspraak.
4. Vast staat dat de auto van eiser geparkeerd stond in de Almelostraat. Deze straat is gelegen in de wijk Stedenwijk Midden. Die wijk is in het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingplaatsen en belanghebbendenplaatsen Schilwijken Almere Stad met ingang van 1 januari 2022 aangewezen als wijk waarin parkeerbelasting op grond van de Verordening parkeerbelasting Almere 2022 verschuldigd is.1 Uit de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Almere blijkt dat het eerste uur gratis is. Het uurtarief voor het tweede tot het zesde uur is € 1,-. De heffingsambtenaar is in de naheffingsaanslag uitgegaan van het tarief voor het eerste uur (het nultarief).
5. Eiser stelt dat hij een naheffingsaanslag heeft ontvangen die enkel uit het bedrag aan kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bestaat. Er wordt aan eiser geen parkeerbelasting geheven. Eiser was dan ook geen parkeerbelasting verschuldigd, zodat geen naheffingsaanslag kon worden opgelegd. Gelet op artikel 234 van de Gemeentewet en artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bestaat er daarom geen grond voor de opgelegde naheffingsaanslag. Immers, een naheffingsaanslag kan enkel worden opgelegd als geen of te weinig belasting is betaald. De naheffingsaanslag moet daarom worden vernietigd.
6. De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de heffingsambtenaar naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023.2 In deze zaak werd in de naheffingsaanslag ook uitgegaan van het nultarief en oordeelde de rechtbank dat de aanslag terecht was opgelegd. De verwijzing naar deze uitspraak gaat hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet op. Zoals ook de heffingsambtenaar op de zitting heeft erkend, ging het in die zaak om een andere situatie. In die zaak was namelijk niet in geschil dat de auto langer dan een uur geparkeerd stond. Er was dus hoe dan ook parkeerbelasting verschuldigd, omdat na het eerste uur parkeren sprake is van een betaald tarief. In deze zaak staat echter niet vast dat eiser langer dan een uur geparkeerd heeft. De heffingsambtenaar heeft immers niet aannemelijk kunnen maken dat de auto er langer dan een uur heeft gestaan.
7. De heffingsambtenaar stelt desondanks dat er een naheffingsaanslag kan worden opgelegd zonder dat er parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank kan dit standpunt ook niet volgen. Op basis van artikel 20, eerste lid, van de AWR kan de heffingsambtenaar naheffen als de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Zoals hiervoor is overwogen, is in deze zaak niet vast komen te staan of er belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, omdat de heffingsambtenaar niet kan aantonen dat eiser langer dan een uur geparkeerd heeft en voor het eerste uur niet hoeft te worden betaald. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2023.3 In deze uitspraak oordeelt het gerechtshof dat als belasting behoort te worden voldaan of afgedragen en deze belasting (gedeeltelijk) niet is betaald, de heffingsambtenaar de te weinig geheven belasting kan naheffen (artikel 20 van de AWR in combinatie met artikel 231 van de Gemeentewet). Artikel 20 van de AWR beperkt de mogelijkheid tot naheffing van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, maar niet is betaald. Daarvan in deze zaak dus geen sprake, omdat niet vaststaat dat er parkeerbelasting moet worden betaald. De beroepsgrond slaagt.
Griffierecht en proceskostenveroordeling
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank ziet verder aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar en in beroep. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 515,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,25). De rechtbank hanteert in lijn met haar vaste uitgangspunten een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak een naheffingsaanslag parkeerbelasting betreft.4
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 515,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.