RECHTBANK
MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11332764 \ UC EXPL 24-6580
Vonnis van 20 november 2024
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] LIMITED,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Ierland,
eisende partij,
gemachtigde: Rosmalen Gerechtsdeurwaarders,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
3 De beoordeling door de kantonrechter
3.1.
De eisende partij is een rechtspersoon naar buitenlands recht. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter wel bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Dat is zo. De gedaagde partij woont namelijk in Nederland en is een consument. Verder overweegt de kantonrechter dat op de vordering het Nederlands recht van toepassing is.
3.2.
De gedaagde partij heeft, zoals hiervoor al is overwogen, bij de aankoop gekozen voor de aangeboden mogelijkheid om (een deel van) het verschuldigde bedrag pas na enige tijd te betalen. Zo’n uitstel van betaling is een vorm van kredietverstrekking.
3.3.
Op kredietovereenkomsten tussen een kredietverstrekker die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zoals de rechtsvoorgangster van de eisende partij, en een consument, zoals de gedaagde partij, zijn in de regel consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. De meeste van die bepalingen staan in titel 2A (artikel 57 en verder) van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het belangrijkste in dit verband zijn de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW. Ook in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is een belangrijke consumentenbeschermende bepaling opgenomen, namelijk een kredietwaardigheidstoets, waarmee wordt beoogd het risico op terugbetalingsproblemen te beperken.
3.4.
In artikel 7:58 lid 2 BW zijn enkele uitzonderingen opgenomen van kredietovereenkomsten waarvoor minder consumentenbescherming nodig wordt geacht, bijvoorbeeld voor kredietovereenkomsten waarbij een consument minder (financieel) risico loopt. In dit geval zou sprake kunnen zijn van de in artikel 7:58 lid 2 onder e BW beschreven uitzondering: een kredietovereenkomst waarbij het krediet binnen drie maanden moet worden terugbetaald en waarvoor slechts onbetekenende kosten kunnen worden aangerekend.
3.5.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:895), geoordeeld dat kredietovereenkomsten zoals de in deze zaak gesloten kredietovereenkomst in beginsel inderdaad onder de genoemde uitzondering vallen. Dit kan anders zijn als de kredietverstrekker er, teneinde een economisch voordeel te verkrijgen, vanaf de sluiting van de kredietovereenkomst op anticipeert dat de consument de betalingsverplichting niet zal nakomen. Met andere woorden, in het geval de aangerekende kosten (zoals de rente en buitengerechtelijke kosten) deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker.
3.6.
In dit geval zijn kosten bedongen in de toepasselijke algemene voorwaarden van de webwinkel en/of de kredietverstrekker (ongeacht of die ook daadwerkelijk in rekening zijn gebracht en/of worden gevorderd), zoals rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
3.7.
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze kosten (geheel of gedeeltelijk) deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker.1 De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, uitsluitsel hierover te geven. De kantonrechter wijst de eisende partij in dit kader, gelet op de aard van de gevraagde gegevens, op het in artikel 22 lid 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 22a lid 3 Rv bepaalde. Mocht de eisende partij daarop een beroep willen doen, moet zij dit wel motiveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.8.
De kantonrechter is zich ervan bewust dat de eisende partij meerdere vergelijkbare zaken, met steeds dezelfde kredietverstrekker, bij de kantonrechter heeft aangebracht. Verwacht mag worden dat het oordeel over het verdienmodel van die kredietverstrekker in die zaken overeen zal komen met het oordeel in deze procedure. Om die reden is het niet nodig, en om proceseconomische redenen ook niet gewenst, om de eisende partij in al deze vergelijkbare zaken afzonderlijk een akte te laten nemen. Tenzij de eisende partij zich daar gemotiveerd tegen verzet zal de kantonrechter die vergelijkbare zaken daarom aanhouden in afwachting van de in deze procedure in het geding te brengen akte en die akte vervolgens als herhaald en ingelast in die andere zaken te beschouwen.
3.9.
Als de kantonrechter tot het oordeel komt dat de rente een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten deel uitmaken van het verdienmodel en de kredietovereenkomst daarom niet is uitgezonderd van het toepassingsgebied van titel 7.2A BW heeft dat consequenties. De kantonrechter zal dan ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als een consument daar niet om vraagt) moeten toetsen of de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW zijn nageleefd en of de in artikel 4:34 Wft bedoelde kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd. Als daar niet aan is voldaan, of als de eisende partij er niet in slaagt aan te tonen dat daaraan is voldaan, zal de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om ook op dit punt een toelichting, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, te geven.