beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/16/581687 / HA RK 24-175
Beschikking van 26 maart 2025
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. S. Besli te Ede
1 [verweerder sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen: ‘verweerders’ en afzonderlijk: [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] ,
advocaat mr. S. Soyçiçek te Rotterdam,
3 [belanghebbende sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam,
4. [belanghebbende sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam,
5. [belanghebbende sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
6. [belanghebbende sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
7. [belanghebbende sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
8. [belanghebbende sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon.
hierna gezamenlijk te noemen: ‘belanghebbenden’, afzonderlijk: [belanghebbende sub 3] , [belanghebbende sub 4] , [belanghebbende sub 5] , [belanghebbende sub 6] , [belanghebbende sub 7] en [belanghebbende sub 8] , en samen met verweerders als [verweerder sub 1] c.s.
1 De procedure
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
het verzoekschrift met 5 producties, ingekomen op 27 september 2024;
het verweerschrift van verweerders ingekomen op 4 februari 2025;
het e-mailbericht van mr. De Zwaan van 5 februari 2025 waarin hij meedeelt dat zijn cliënten de stellingname van verweerders onderschrijven;
het e-mailbericht van [belanghebbende sub 7] , mede namens [belanghebbende sub 6] en [belanghebbende sub 5] , van 5 februari 2025 waarin zij meedelen de stellingname van verweerders te onderschrijven;
het e-mailbericht van [belanghebbende sub 8] van 10 februari 2025, waarin zij meedeelt de bezwaren en de stellingname van verweerders te onderschrijven.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. [verzoeker] is in persoon verschenen vergezeld door mr. Besli. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] zijn in persoon verschenen vergezeld door mr. Soyçiçek en mr. P.H. Ekering (advocaat). Verder zijn verschenen [belanghebbende sub 3] , [belanghebbende sub 4] , [belanghebbende sub 5] , [belanghebbende sub 6] , [belanghebbende sub 7] en [belanghebbende sub 8] . Mr. Besli heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat beschikking wordt uitgesproken.
2 De kern van de zaak
2.1.
Een aantal gemeenteraadsleden van de gemeente Utrecht heeft een brief gestuurd naar de burgemeester. Daarin worden onder meer zorgen geuit over wat er voor en na de stemming over een motie over koranverbrandingen is gebeurd. Voorafgaand aan de stemming in de gemeenteraad heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de indiener van de motie ( [verzoeker] ) en een raadslid met een religieuze achtergrond. Volgens de brief zou [verzoeker] in dat gesprek hebben gedreigd om zijn mederaadslid online ‘bloot te stellen’ als het betreffende raadslid niet voor de motie zou stemmen. [verzoeker] stelt dat dit een valse beschuldiging betreft. De brief is gelekt naar de media.
2.2.
[verzoeker] wil achterhalen wie deze (volgens hem valse) beschuldiging heeft of hebben gelekt naar de media. Daarom verzoekt [verzoeker] de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en daarin [verweerder sub 1] c.s. te horen.
2.3.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen toewijzen, maar met een beperkte vraagstelling. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
3 De achtergrond van het geschil
3.1.
Partijen zijn vrijwel allemaal raadsleden van de gemeente Utrecht: [verzoeker] namens Denk, [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] namens de VVD, [belanghebbende sub 3] en [belanghebbende sub 4] namens D66, [belanghebbende sub 6] en [belanghebbende sub 7] namens de PvdA. [belanghebbende sub 8] is voormalig raadslid namens de politieke partij Student&Starter. [belanghebbende sub 5] is voorzitter van de PvdA Utrecht.
3.2.
Op 12 oktober 2023 hebben 40 raadsleden een brief aan de burgemeester gestuurd. Daarin staat:
“Een paar weken geleden stemden we in de raad over de actuele motie M298, met de titel “Verbied Koranverbrandingen en -verscheuringen”. Wij maken ons grote zorgen over wat er voor en na deze stemming gebeurde, omdat diverse raadsleden haatreacties ontvingen. De situatie gaf collega’s een gevoel van onveiligheid en dreiging, wat enorme impact had en heeft op een aantal raadsleden. Via deze brief spreken wij ons hier fel tegen uit, zoals meerdere van ons één-op-één met de indiener van deze motie hebben gedaan. Ook vragen we u om al het
mogelijke te doen om de veiligheid van raadsleden te waarborgen.
Voorafgaand aan de stemming werd een raadslid met een Islamitische achtergrond benaderd door de indiener van de motie. Als hij niet voor de motie zou stemmen, werd gedreigd deze collega online ‘bloot te stellen’. Dit bleek geen loos dreigement. De indiener van de motie plaatste een video met de stemuitslag online, waarin werd gedaan alsof de raad had gestemd over een verbod op Koranverbrandingen. Dat was niet de inhoud van de motie. Toch werd dat
beeld bewust geschetst.
Na het plaatsen van de video ontving een aantal raadsleden talloze haatreacties en
intimiderende berichten, enkel en alleen op basis van hun afkomst. Dat had grote impact op deze raadsleden en hun naasten.
Het is niet de eerste keer dat zoiets gebeurt na een online uiting van een fractie in de raad. Dit moet stoppen. Intimidaties als deze hebben niet alleen grote impact op raadsleden persoonlijk, maar raken ook onze democratie in de kern. (…)
We roepen u, als onze voorzitter én burgemeester, op om zorg te dragen voor een veilige uitoefening van onze volksvertegenwoordigende rol in en buiten de raadzaal, door duidelijke grenzen te stellen en deze praktijken te veroordelen. Weet dat wij u steunen wanneer u maatregelen moet treffen op grond van onze gedragscode. Want een situatie zoals deze mag niet meer voorkomen. We gaan hier graag het gesprek over aan met alle raadsleden om ervoor te zorgen dat we een veilige werkomgeving voor onszelf behouden.”
De brief is onder andere ondertekend door [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [belanghebbende sub 3] , [belanghebbende sub 4] , [belanghebbende sub 6] , [belanghebbende sub 7] en [belanghebbende sub 8] .
3.3.
Een dag na het versturen van de brief is daarover gepubliceerd in het Algemeen Dagblad. Nadien zijn er naar aanleiding van het in de brief geschetste voorval nog andere krantenartikelen verschenen over de rol van de partij van [verzoeker] binnen de gemeenteraad en haar gebruik van social media.
3.4.
De burgemeester heeft bureau ‘Partners in Integriteit’ opdracht gegeven onderzoek te doen naar het voorval tussen de twee betrokken raadsleden en de gang van zaken rond het verzenden van de brief. Op 15 februari 2024 is een rapport uitgebracht met adviezen voor de burgemeester.
Het verzoek en het verweer
3.5.
[verzoeker] voert aan dat de beschuldiging in de brief onjuist is en dat bij [verweerder sub 1] c.s. het oogmerk bestond om hem of zijn partij in een kwaad daglicht te stellen. Hij stelt dat zij bewust onjuiste uitlatingen over hem hebben gedaan, althans onvoldoende zorgvuldig zijn geweest in het checken van de feiten, en dat dit gecombineerd met het lekken van de brief naar de pers onrechtmatig jegens hem is geweest. Hierdoor is hij in zijn eer en goede naam geschaad en heeft hij immaterieel schade geleden, aldus [verzoeker] . Hij is daarom voornemens een vordering uit onrechtmatige daad in te stellen om schadevergoeding te verkrijgen.
3.6.
Met het voorlopig getuigenverhoor wil [verzoeker] onderzoeken wie de persoon of personen waren die bewust de valse beschuldigingen heeft of hebben gelekt naar de media en of er feiten en omstandigheden blijken die een beroep op groepsaansprakelijkheid kunnen rechtvaardigen. Als getuigen wenst [verzoeker] [verweerder sub 1] c.s. te horen. De feiten die [verzoeker] wil bewijzen zijn:
-
Wie van de raadsleden heeft contact gezocht met andere gemeenteraadsleden om hen te informeren over het vermeende voorval met Verzoeker?
-
Uit de rapportage van de onderzoekers blijkt dat er in oktober 2023 een whatsappgroep is opgericht waarin er deelnemers waren. Wie waren deze deelnemers?
-
Wat werd er in deze whatsappgroep besproken ten aanzien van de vermeende brief?
-
Wie heeft het opstellen van de brief geïnitieerd?
-
Wie van de raadsleden heeft contact gezocht met andere gemeenteraadsleden en/of fractievoorzitters om hen te motiveren om de brief mede te ondertekenen?
-
Uit de rapportage blijkt dat de brief enkel was opgemaakt voor interne doeleinden. Wie van de raadsleden waren het hier niet mee eens?
-
Was het doel van het delen van de brief met de media om ruchtbaarheid te geven aan de brief en de daarin opgenomen verwijten aan het adres van verzoeker?
-
Wie was er betrokken in het delen van de brief naar de media?
-
Wie van de raadsleden heeft het initiatief genomen om onjuiste informatie over verzoeker te uiten of op te nemen in de brief?
-
Wie van de raadsleden heeft het initiatief genomen om de desbetreffende brief op te stellen?
3.7.
Verweerders betogen dat het verzoek moet worden afgewezen, alleen al omdat artikel 22 Gemeentewet daaraan in de weg staat. Daarnaast heeft [verzoeker] volgens hen onvoldoende belang bij toewijzing van het verzoek, althans maakt hij misbruik van recht, althans zijn er andere zwaarwegende bezwaren die zich tegen toewijzing verzetten, omdat het verzoek verder strekt dan de feiten die nodig of relevant zijn voor de gepretendeerde vordering van [verzoeker] . Zoals hiervoor reeds gemeld, hebben belanghebbenden laten weten de stellingname van verweerders te onderschrijven.
4 De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 186 Rv (oud) moet de rechter in beginsel toestemming geven voor een voorlopig getuigenverhoor als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. De verzoeker moet in het verzoekschrift duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
4.2.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen.1 Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken.2 Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek.3
De beperking in de gemeentewet
4.3.
Volgens [verweerder sub 1] c.s. moet het verzoek worden afgewezen, omdat de leden van het gemeentebestuur (waaronder raadsleden) niet kunnen worden verplicht getuigenis af te leggen over hetgeen zij schriftelijk aan de raad hebben overlegd. Aangezien de door hen ondertekende brief is verstuurd in het kader van een beraadslaging.
4.4.
Uit artikel 22 van de Gemeentewet volgt dat het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen ze in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd. Het doel van deze bepaling is dat een raadslid zijn opvattingen vrij kan verkondigen zonder het risico te lopen om voor de inhoud daarvan in rechte ter verantwoording te worden geroepen.4
4.5.
De rechtbank oordeelt dat het verweer slaagt voor zover dat ziet op het versturen van de brief aan de burgemeester. Gelet op de inhoud van de brief is die onmiskenbaar opgesteld en verstuurd in het kader van de beraadslaging. De insteek was het voeren van een gesprek en het opstellen van regels over de omgangsvormen binnen de raad teneinde een veilige werksfeer te waarborgen. De raadsleden kunnen daarover in rechte niet ter verantwoording worden geroepen, zelfs in het geval de in de brief opgenomen uitlating onjuist zou zijn. Dit is anders voor zover de brief is overgelegd aan een ander dan de (leden van de) raad buiten de raadsvergadering, zoals bijvoorbeeld het verstrekken van de brief aan de media. De bescherming tegen vervolging in rechte strekt zich niet uit tot een dergelijke handeling. Bovendien is de stelling van [verzoeker] niet dat hij schade heeft geleden door het verzenden van de brief aan de burgemeester maar door het lekken van deze brief naar de media.
4.6.
Uit het bovenstaande volgt dat voor het door [verzoeker] gestelde onrechtmatige handelen vast moet komen te staan wie de brief heeft gelekt. Daarom moet daarover eerst duidelijkheid komen.
4.7.
Dit betekent dat [verzoeker] belang heeft bij het horen van [verweerder sub 1] c.s. over de vraag of één van hen de brief heeft gelekt ofwel wetenschap heeft van wie dat heeft/hebben gedaan. Het gegeven dat reeds door de onderzoekscommissie aan [verweerder sub 1] c.s. vragen zijn gesteld over het lekken van de brief en door hen al is verklaard dat niet te hebben gedaan, staat niet aan de toewijzing van het verzoek in de weg. [verzoeker] is niet in de gelegenheid geweest zelf daarover vragen te stellen en daarnaast heeft een tegenover de onderzoeks-commissie afgelegde verklaring een andere status dan een voor de rechter-commissaris onder ede afgelegde verklaring.
4.8.
Indien tijdens het verhoor duidelijk wordt dat één van de getuigen de brief heeft gelekt, wordt het voor een eventueel in te stellen vordering uit onrechtmatige daad van belang of de daarin gedane uitlating onjuist was en wat degene die heeft gelekt daarover wist. Daarover kunnen dan eventueel aanvullende vragen worden gesteld. Dat de gedane uitlating mogelijk valt onder de vrijheid van meningsuiting, zoals door [verweerder sub 1] c.s. is aangevoerd, staat niet in de weg aan een verhoor over de wetenschap omtrent de mogelijke onjuistheid van de uitlating. Zoals [verweerder sub 1] c.s. terecht hebben betoogd, komt hen in hun hoedanigheid van politici een krachtige bescherming toe van hun vrijheid van menings-uiting. Uitlatingen die zij in die hoedanigheid doen, zullen dan ook niet snel gekwalificeerd kunnen worden als onrechtmatig als die uitlatingen relevant zijn voor het publieke debat. Zij hebben ook betoogd dat de brief nu juist ging over de spelregels van het publieke debat en of alle deelnemers zich daaraan hielden maar dat neemt niet weg dat ook dan de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is. Ook al is de kans wellicht klein dat [verzoeker] met het horen van betreffende personen zal kunnen bewijzen dat de inhoud van de brief niet valt onder de vrijheid van meningsuiting, kan daarop in deze procedure niet vooruitgelopen worden.
4.9.
In het geval niet vastgesteld kan worden wie de brief heeft gelekt, heeft [verzoeker] geen belang meer bij het nader horen van de getuigen over de vraag of degene die heeft gelekt wetenschap had van wat er werkelijk is gezegd tijdens het betreffende gesprek tussen [verzoeker] en [belanghebbende sub 3] . Voor het instellen van de door [verzoeker] beoogde vordering is immers noodzakelijk dat eerst komt vast te staan wie de brief heeft gelekt aangezien hij slechts tegen deze persoon een mogelijke vordering heeft.
4.10.
Uit de door [verzoeker] voorgestelde vragen blijkt dat hij tevens informatie wenst te achterhalen die betrekking heeft op de samenstelling van de Whatsapp-groep en de communicatie en besluitvorming binnen de Whatsapp-groep. Hij wenst ook te achterhalen of iemand een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.5 Daar is een voorlopig getuigen-verhoor niet voor bedoeld. Het verzoekschrift moet de feiten vermelden die verzoeker wenst te bewijzen. Als [verzoeker] op zoek wil gaan naar feiten die mogelijk belastend zijn voor één of meerdere belanghebbenden, wordt het al snel een ‘fishing expedition’.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] tot het horen van getuigen wordt toegewezen voor zover dat gaat over het lekken van de brief en aansluitend eventueel over de in 4.8 genoemde onderwerpen.
4.12.
De rechtbank gaat ervan uit dat bij het tijdstip van oproeping van de getuigen door [verzoeker] rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige, waarbij in dit geval kan worden aangehouden dat het verhoor per getuige omstreeks 20 minuten zal duren.
4.13.
[verzoeker] wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de nader aan te wijzen rechter-commissaris en aan de wederpartij toe te zenden (afschriften van) de bescheiden waarvan kennisneming voor de rechter-commissaris van belang is.
4.14.
Aangezien door de griffier aan [verweerder sub 1] c.s. een afschrift van deze beschikking wordt toegezonden, is [verzoeker] niet gehouden om hen op grond van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskosten-veroordeling, zoals door [verzoeker] is gevraagd. De beslissing over de proceskosten zal in een eventuele bodemprocedure moeten worden genomen.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de volgende getuigen:
- -
[verweerder sub 1] ;
- -
[verweerster sub 2] ;
- -
[belanghebbende sub 3] ;
- -
[belanghebbende sub 4] ;
- -
[belanghebbende sub 5] ;
- -
[belanghebbende sub 6] ;
- -
[belanghebbende sub 7] ;
- -
[belanghebbende sub 8] ;
met inachtneming van hetgeen onder 4.11 is overwogen over de vraagstelling;
5.2.
benoemt een nog nader aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat het verhoor wordt gehouden in één van de gebouwen van deze rechtbank;
5.4.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot een termijn van twee weken na de beschikking om [verzoeker] on de gelegenheid te stellen de verhinderdata van partijen en die van de op te roepen getuigen voor de maanden april tot en met september 2025 schriftelijk door te geven aan de griffie van deze rechtbank (t.a.v. de zittingsplanner), waarna een datum van verhoor zal worden bepaald;
5.5.
verzoekt de gemachtigde van [verzoeker] om de getuigen, met gepaste tussenpozen, op te roepen en de indeling twee weken voor de zittingsdatum aan de rechtbank en de wederpartij toe te zenden;
5.6.
wijst het meer of anders gevraagde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.