4.3.1.
Inleiding
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn beiden al langere tijd kritisch op de Nederlandse overheid. De coronamaatregelen waren voor hen ‘de druppel die de emmer deed overlopen’. Ze hebben geen vertrouwen meer in de huidige democratische rechtsorde. Ze maakten rondom de tenlastegelegde periode deel uit van een grotere groep soevereinen/autonomen. Niemand heeft volgens verdachte en [medeverdachte] iets te zeggen over hen als levende wezens. Tot aan deze strafzaak zetten ze zich actief in om ervoor te zorgen dat de overheid een andere koers zou varen, en dat de samenleving zou veranderen. Alleen konden ze geen verandering teweegbrengen en kregen ze, ondanks hun roep hiertoe, geen antwoorden op voor hen belangrijke vragen. Ze voelden zich toen, en nu nog steeds, niet gehoord.
Het is begrijpelijk dat iemand zijn onvrede wil uiten en in gesprek wil gaan met betrokken personen of instanties. Iedereen heeft ook het recht om het wel of niet met de overheid eens te zijn en om die mening uit te dragen, maar dit alles wel binnen de grenzen van de wet. De wet geldt voor iedereen die in Nederland woont, leeft of verblijft, dus ook voor soevereinen/autonomen, ongeacht of zij het eens zijn met die wetten en of zij die wetten rechtsgeldig vinden. Ook verdachte en [medeverdachte] hebben zich dus te houden aan de wet.
Verdachte stelt dat hij met zijn handelen, zoals volgt uit het dossier, niet strafbaar heeft gehandeld. Hij heeft enkel wantoestanden die hij in de samenleving ziet, aan de kaak willen stellen en anderen willen bewegen om met hem en anderen hierover in gesprek te gaan.
In zijn pogingen om de samenleving te veranderen heeft verdachte de grenzen van de wet echter overschreden door te dreigen met geweld en op te roepen tot geweld.
Verdachte stelt dat hij aanhanger is van het natuurrecht en daarmee juist tegen geweld is. Hij zegt dat hij met de politie en andere instanties in gesprek wilde gaan over misstanden in de samenleving en dat hij slechts heeft gewaarschuwd dat andere mensen wel van plan zijn om tot geweld over te gaan. Uit de bewijsmiddelen blijk echter dat dat niet zo is. Verdachte heeft niet slechts gewaarschuwd voor geweld door anderen, hij heeft als lid van een beweging eisen gesteld, en daarbij opgemerkt dat hijzelf weliswaar tegen geweld is, maar dat andere mensen van deze beweging wel tot geweld zouden overgaan als niet naar hem werd geluisterd. Dit is dreigen met geweld. Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich ook zelf achter het gebruik van geweld heeft gesteld.
Ook met de oproep tot het uitvoeren van burgerarresten heeft verdachte de grenzen van de wet overschreden. Verdachte draagt in zijn Telegram-groep uit dat alle deurwaarders, politie, ambtenaren en rechters zich schuldig maken aan strafbare feiten bij het uitvoeren van hun werk, omdat in zijn beleving niemand iets te zeggen heeft over levende wezens. Ook hier overschrijdt verdachte de wet. Hij beroept zich op artikel 53 Sv, maar die bepaling geeft alleen een bevoegdheid om iemand aan te houden op het moment dat je diegene op heterdaad betrapt bij het uitvoeren van een feit dat volgens de Nederlandse wet strafbaar is. De oproep van verdachte tot het uitvoeren van burgerarresten van mensen die gewoon hun werk uitvoeren, komt dus feitelijk neer op een oproep tot gijzeling. Hiermee is dan ook geen sprake van rechtmatig handelen in de zin van artikel 53 Sv.
Dat na een burgerarrest onverwijld een overdacht van de gearresteerde aan de politie plaats zou vinden, zoals door de verdachten wordt gesteld en de wet ook vereist, blijkt ook niet uit het dossier. Integendeel: er zijn aanwijzingen dat de Common Law Sherrifs juist mensen moeten aanhouden en dan voor een volkstribunaal moeten brengen. Dan komt er een volksjury van 13 of 15 of 25 man en verdachte denkt, zo blijkt uit het tapgesprek van
20 december 2023, dat de mensen rijen dik staan om hem te helpen met het berechten van “rechters en de corrupte agenten en noem maar op”. Daarbij ligt het ook niet voor de hand dat verdachte en [medeverdachte] de deurwaarder zouden ophalen om hem over te dragen aan de politie, omdat verdachte juist uitdraagt dat de politie in zijn beleving geen bevoegdheden meer heeft, omdat naar hun zeggen de wet op de eed is ingetrokken. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij niets weet van Common Law Sherrrifs is, gelet op de inhoud van het dossier, ronduit ongeloofwaardig.
Verdachte heeft tot slot nog gezegd dat hij nooit geweld heeft willen uitoefenen en nooit daadwerkelijk mensen heeft willen arresteren, maar dat dit allemaal voortkwam uit een wanhoopskreet om aandacht voor de mistanden in de samenleving. De context waarin en de wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan, konden bij betrokkenen echter wel degelijk de vrees opwekken dat verdachte zijn woorden ten uitvoer zou leggen.
Hieronder gaat de rechtbank in op de specifiek tenlastegelegde strafbare gedragingen en de vraag of deze bewezen verklaard kunnen worden.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 - bedreiging Nationale Politie
Verdachte wordt verschillende varianten van bedreiging gericht tegen de Nationale Politie verweten, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling (artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) én bedreiging met een terroristisch misdrijf (artikel 285 lid 3 Sr).
Op grond van de in 4.3.3. opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 4 en 18 december 2023 de Nationale Politie heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
Juridisch kader
Op grond van het juridisch kader is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling dan wel met een terroristisch misdrijf, onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd (een terroristisch misdrijf betreft en deze) ook zou worden uitgevoerd. Niet is vereist dat in een concreet geval bij de bedreigde werkelijke vrees is opgewekt of de bedreigde daarvan blijk geeft. De redelijke vrees die een bedreiging kan doen ontstaan, is aldus geobjectiveerd.
Op basis van artikel 285 lid 3 Sr is voor een bedreiging met een terroristisch misdrijf toereikend dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf zoals genoemd in artikel 83 Sr. Niet is vereist dat de bedreiging zelf met een terroristisch oogmerk plaatsvindt. Wel is gelet op artikel 83a Sr vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (a) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (b) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (c) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen.1
Tot slot moet voor een bewezenverklaring van bedreiging worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het ontstaan van bovengenoemde redelijke vrees.
Redelijke vrees
Verdachte heeft in zijn berichtgeving onder meer het volgende kenbaar gemaakt. Verdachte vermeldt dat alle medewerkers zich bij de politie zorgen moeten gaan maken, nu zij geen idee hebben wat hen te wachten staat. Hij geeft aan dat derden maatregelen gaan treffen en dat één van die maatregelen het doodschieten van de inzittenden van een politiewagen door gemaskerde mannen, betreft. Volgens verdachte staat er ergens in januari een eerste aanslag tegen agenten gepland, “eentje die als waarschuwing zal dienen voor een opvolgende actie, dus nog niet dodelijk”. Voorts schrijft hij dat hij niet blijft waarschuwen en als de politie, zo begrijpt de rechtbank, niet met hem in gesprek gaat het niet aan hem ligt als er onder agenten doden en gewonden vallen. Verdachte vindt dat hij zijn best heeft gedaan en wie niet horen wil dan maar moet voelen.
De bewoordingen van verdachte in de bovengenoemde (ten laste gelegde) uitlatingen zijn expliciet en niet anders te verstaan dan als dreiging met een terroristisch misdrijf. Gelet op deze bewoordingen en de omstandigheid dat verdachte als soeverein deel uitmaakte van de soevereinenbeweging, een beweging die nadrukkelijk in verband wordt gebracht met anti-institutioneel extremisme, kon bij medewerkers van de politie in redelijkheid de vrees ontstaan dat werd gedreigd met een aanslag op hen (daaronder begrepen gewelddadigheden tegen personen, zoals een misdrijf tegen het leven gericht), die erop was gericht een overheidsinstantie, te weten de politie, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, namelijk het aangaan van een gesprek met verdachte zodat veranderingen binnen het overheidssysteem kunnen plaatsvinden, én dat een aanslag ook zou worden uitgevoerd. Dat politiemedewerkers professionals zijn, maakt dat niet anders. Het is immers niet zo dat politiemedewerkers uit hoofde van hun functie maar meer moeten incasseren en dat jegens hen meer is geoorloofd.
Dat de politie op de hoogte is geraakt van de bedreiging baseert de rechtbank op het feit dat de berichten van verdachte in de politiesystemen zijn geplaatst, en zo voor medewerkers te lezen waren.
Opzet
Uit de berichten blijkt dat verdachte de bedoeling had dat hetgeen hij schreef binnen de politie werd gedeeld en dus politiemedewerkers zou bereiken. Zo schrijft hij naar verbalisant [politiemedewerker] op 4 december 2023: “mijn bericht is geen geheim; iedereen mag het lezen, dus je deelt het maar met die lui van hogerhand”. Hierop reageert verbalisant [politiemedewerker] dat hij het op verdachte zijn wens in hun systeem heeft gezet zodat men mee kan lezen. Verdachte bedankt hem dan voor het delen van zijn bericht, en geeft aan dat het door hem zeer wordt gewaardeerd.
Ook lijkt verdachte, gelet op het tapgesprek van 20 december 2023, verbaasd te zijn dat de politie niet op zijn verstuurde e-mail van 18 december 2023 heeft gereageerd, nu bij de politie “alle bellen hadden moeten rinkelen”. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte zich er bewust van is geweest dat zijn berichtgeving vrees bij de Nationale Politie kon aanjagen en verdachte heeft dan ook opzettelijk gehandeld.
Verdachte heeft gesteld dat hij tegen het gebruik van geweld is en de geweldsuitlatingen uitspraken van derden zijn die verdachte als waarschuwing met de politie heeft willen delen. Naast het feit dat - zoals de rechtbank in de inleiding heeft overwogen - ook waarschuwen voor het gebruik van geweld door anderen in deze omstandigheden gekwalificeerd moet worden als bedreiging met geweld, weerlegt ook de berichtgeving van verdachte zelf de bewering dat hij zelf niet tot geweldshandelingen zou overgaan. Zo zegt hij in de berichtgeving onder andere dat zijn beweging tegen geweld is maar dat zij wel die kant op gaan “als hetgeen achter de schermen van Den Haag gebeurd niet stopt”. Ook is verdachte van mening dat de politie het maar een keer moet ‘voelen’, waarmee in het licht van de inhoud van de overige berichtgeving, onmiskenbaar het plegen van geweld wordt bedoeld.
4.3.2.2. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 - bedreiging [slachtoffer 1]
Ten laste is gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging [slachtoffer 1] , een deurwaarder, heeft bedreigd. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat, zoals eerder uiteen is gezet, de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan van dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de intellectuele en/of materiële bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank oordeelt op grond van de bewijsmiddelen dat op 22 juni 2023 sprake is geweest van bedreiging van de deurwaarder waarbij verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Redelijke vrees
Voor beantwoording van de vraag of door de bewoordingen in het algemeen de redelijke vrees bij de deurwaarder kon ontstaan dat de bedreigingen ten uitvoer zouden worden gelegd, zijn de volgende vooraf plaatsgevonden omstandigheden van belang.
Verdachte en [medeverdachte] waren op 22 juni 2023 samen aanwezig bij de ontruiming van een woning gelegen aan de [straat] in [woonplaats] . Bij deze ontruiming was een opgeschaalde politie-eenheid aanwezig, omdat verdachte online zou hebben opgeroepen naar voornoemde locatie te komen. De verdachten versperden de toegang tot de woning en zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, vanwege een weigering zich met een officieel legitimatiebewijs te legitimeren. Na vrijlating zijn de verdachten teruggegaan naar de [straat] , waar de ontruiming nog bezig was. Al filmend hebben zij toen de ten laste gelegde bewoordingen tegen de deurwaarder geuit, waarbij verdachte onder andere het woord ‘burgerarrest’ noemt en [medeverdachte] zegt ‘je gaat er aan... bel de politie maar’, waarop verdachte dit met het woord ‘ja’ bevestigt.
Gelet op de aard en ernst van de uitlatingen van de verdachten, in combinatie met de genoemde omstandigheden (vooraf), te weten de benodigd bevonden politieopschaling, de belemmering van de ontruiming en de terugkomst van de verdachten na aanhouding, kon in het algemeen de redelijke vrees bij de deurwaarder ontstaan dat deze ten uitvoer zouden worden gelegd. Deze vrees is, blijkens de aangifte, ook bij de deurwaarder ontstaan.
De verdachten stellen dat met het woord ‘burgerarrest’ een (niet gewelddadige) aanhouding op heterdaad, zoals opgenomen in artikel 53 Sv, wordt bedoeld. Daar gaat de rechtbank niet in mee. In artikel 53 Sv is bepaald dat een ieder bevoegd is een verdachte aan te houden in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit en de aanhouding tot doel heeft een verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. Van enig naar Nederlands recht strafbaar feit gepleegd door de deurwaarder op 22 juni 2023 is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat er voor verdachten dan ook geen bevoegdheid was tot het aanhouden van aangever.
Daarbij komt dat medeverdachte [medeverdachte] , nadat het woord ‘burgerarrest’ is gevallen, zegt ‘je gaat er aan’, wat door verdachte wordt bevestigd. Dit ondermijnt het gestelde niet gewelddadige karakter van het burgerarrest. Onmiskenbaar is, gelet op de bewoordingen, bedreigd met gijzeling dan wel met een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank verwerpt verder het verweer van de raadsman dat de uitlatingen van verdachte gezien moeten worden als emotionele ontlading. Dit doet immers aan het bedreigende karakter niets af. Het valt juist niet uit te sluiten dat iemand zijn bedreigingen waarmaakt in een emotionele toestand. Daar komt bij dat er door verdachten in hun berichten al vaker op deze wijze wordt gesproken over onder andere deurwaarders, wat er op duidt dat deze woorden gemeend zijn en niet zijn ingegeven door een moment van emotionele ontlading.
Medepleger
De rechtbank oordeelt verder dat verdachte als medepleger kan worden beschouwd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen teruggegaan en hebben elkaar ten tijde van de bedreiging mondeling aangevuld, waarmee de dreiging is versterkt. Hoewel verdachte niet alle ten laste gelegde woorden zelf heeft geuit, heeft hij door voornoemd handelen, voorafgaand aan en tijdens de uitvoering, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de bedreiging. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte als medepleger daarvan kan worden beschouwd.
4.3.2.3. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 - poging tot afpersing of tot dwang en bedreiging gericht tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 primair en feit 5 primair - de poging tot afpersing
Voor een bewezenverklaring van (een poging tot) afpersing moet vast komen te staan dat de verdachte iemand wilde dwingen tot de in artikel 317 lid 1 Sr bedoelde prestaties door het gebruik van geweld en/of bedreiging met geweld. In deze zaak gaat het om de volgende prestatie: de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag. Verdachte heeft bekend dat hij in de door hem geschreven en overgelegde brieven van de aangevers [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] een geldbedrag heeft gevorderd. Verdachte ontkent echter het opzet te hebben gehad de geldbedragen te innen. Zo stelt hij dat het doel van de brieven was om een gesprek met (de) politie(medewerkers) te bewerkstelligen.
Nu het opzet van verdachte, ook gelet op de inhoud van de brieven, in overwegende mate erop was gericht een gesprek met de politie af te dwingen in plaats van een geldbedrag te verkrijgen, zal de rechtbank verdachte van de onder feit 3 primair en feit 5 primair ten laste gelegde afpersing vrijspreken. Het handelen van verdachte (en medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van feit 3 subsidiair) levert wel een poging tot ‘dwang’ op in de zin van artikel 284 Sr, zoals hieronder in dit vonnis uiteen is gezet.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4: verklaringen van [slachtoffer 2]
De rechtbank zal bij dit onderdeel van het vonnis niet ingaan op het verweer over de betrouwbaarheid van de verklaringen van verbalisant [slachtoffer 2] , omdat deze niet als bewijsmiddel zijn gebruikt.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair, feit 4, feit 5 subsidiair en feit 6 - poging tot dwang en bedreiging
Bedreiging gericht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Vaststaat dat verdachte de brieven gericht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , met daarin dreigende uitlatingen én een vordering van een geldbedrag, heeft geschreven en (de brief aan [slachtoffer 2] tezamen met [medeverdachte] ) heeft afgegeven op het politiebureau in Amsterdam dan wel in Nijmegen.
Het juridisch kader voor een bedreiging is hierboven al uiteengezet. De rechtbank verwijst hiernaar.
Gelet op de aard en ernst van de onder feit 4 en feit 6 ten laste gelegde bewoordingen (opgenomen in voornoemde brieven), in combinatie met de omstandigheid dat verdachte (en eenmaal tezamen met [medeverdachte] ) naar het politiebureau is gegaan om de brieven persoonlijk aan de aangevers te kunnen overhandigen, kon in het algemeen de redelijke vrees ontstaan dat de bedreigingen ten uitvoer zouden worden gelegd. Deze vrees is, blijkens de aangifte, ook bij aangever [slachtoffer 3] ontstaan. Voor aangever [slachtoffer 2] geldt als bijkomende (dreigende) omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] zich nogmaals hebben gemeld bij het politiebureau voor rappel, omdat een reactie op de brief uitbleef.
De rechtbank gaat ook hier aan het verweer van de verdediging voorbij dat de ten laste gelegde geweldsuitlatingen enkel uitspraken van derden zijn die verdachte als waarschuwing bij de politie onder de aandacht heeft willen brengen. De strekking van de brief en de ten laste gelegde bewoordingen ondermijnen de bewering van verdachte dat hij geweld niet rechtvaardigt. Ook gebruikt hij die woorden om zijn eigen doel te bereiken. Er is dan ook sprake van een strafbare bedreiging.
Poging tot strafbare dwang
De rechtbank is, gelet op de bewijsmiddelen onder feit 3 subsidiair en feit 4, als ook de bewijsmiddelen onder feit 5 subsidiair en feit 6, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich (voor wat betreft het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde tezamen met [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan een poging tot strafbare dwang.
Artikel 284 Sr strekt ertoe te voorkomen dat iemand op een wederrechtelijke manier in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt doordat dwang ten aanzien van hem wordt uitgeoefend. Hiervan is in dit geval sprake.
Door bedreiging met geweld, zoals hierboven uiteengezet, en (bedreiging met) enige andere feitelijkheid, te weten het vorderen van een geldbedrag waarbij notie wordt gegeven dat bij het niet voldoen hiervan ‘het dossier’ ofwel gegevens van de aangever bekend worden gemaakt, heeft verdachte (tezamen met [medeverdachte] ) geprobeerd de aangevers te dwingen iets te doen, zoals een gesprek aangaan, excuses aanbieden, een woning dan wel scooter teruggeven of een onderzoek instellen naar deurwaarders. Dat verdachte het geldbedrag niet daadwerkelijk wilde innen, doet hier niet aan af. Verdachte heeft deze vorderingen namelijk wel (tezamen met [medeverdachte] ) gedaan om een dreigende sfeer te creëren zodat de verwezenlijking van zijn (of hun) wensen, zoals het aangaan van een gesprek, konden worden afgedwongen.
4.3.2.4. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 - opruiing
Juridisch kader
In artikel 131 Sr is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Opruien moet worden gezien als het aanzetten tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Opruiing kan bij geschrift, zolang dit in het openbaar is gedaan, plaatsvinden. Het strafbare feit waartoe wordt opgeruid moet in het geschrift zijn aangeduid, maar daarbij hoeven niet de woorden van de strafwet te zijn gebruikt. Uit de omschrijving van de handelingen in de tenlastelegging moet voldoende blijken dat de handelingen waartoe is opgeroepen, indien zij waren uitgevoerd, een strafbaar feit zouden opleveren. Bij de beoordeling of een uitlating opruiend is komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitlatingen, in hun onderlinge samenhang bezien, en de context waarin deze uitlatingen aan het publiek zijn geopenbaard.2 Voor een bewezenverklaring van opruiing is tot slot vereist dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de opruiing.
De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan voornoemde vereisten en overweegt hiertoe als volgt.
Openbaar
Er is voldaan aan het vereiste van openbaarheid. Verdachte heeft de ten laste gelegde uitlatingen geplaatst in de periode dat de Telegram-groep [telegram-groep] volgens een proces-verbaal van bevindingen hierover3 een openbaar kanaal betrof. Ook in het geval de Telegram-groep ten tijde van het ten laste gelegde niet voor een ieder toegankelijk was, zoals door de verdediging is bepleit, is aan het vereiste van openbaarheid voldaan. De Telegram-groep bestond volgens voornoemd proces-verbaal in de genoemde periode uit zo’n 2600 deelnemers, hetgeen geen kleine beperkte groep is, zodat de uitlatingen (alsnog) in het openbaar zijn gedaan. Of de deelnemers al dan niet gelijkgestemden waren maakt dit, gelet op de groepsgrootte, niet anders. Daarbij ging verdachte er ook niet vanuit dat er sprake was van een besloten groep en er alleen maar gelijkgestemden waren, want hij richtte in de Telegram-groep ook het woord tot “mollen, trollen”, “NCTV, AIVD, POLITIE en andere landverraders”.
Opruiende aard, strafbare feiten en opzet
De ten laste gelegde uitlatingen zijn, zoals eerder benoemd, gedaan in de Telegram-groep [telegram-groep] . Volgens de ondertitel van de groep betrof dit Telegramkanaal ‘een mega-kennisbank van Nederland op het gebied van autonomie’, waarin verdachte als beheerder en aanspreekpunt een actieve rol had. In de Telegram-groep heeft verdachte onder andere (de ten laste gelegde) uitlatingen geplaatst als: “wie het ook is, er gaan koppen rollen binnenkort” en “wij gaan namelijk zelf beginnen met het oppakken van deurwaarders”. Uit de berichtgeving volgt dat verdachte niet schuwt functies en namen van overheidsfunctionarissen te delen en hij maakt kenbaar dat er burgerarresten zullen volgen, waarvoor hij mankracht nodig heeft. Verdachte deelt in de groep dat zij als soevereine mensen zelf bepalen wie of wanneer zij iemand oppakken.
Hij kondigt in de groep verder aan het moment van het eerste burgerarrest te zullen delen en een selectie te zullen maken uit de gegadigden. De aanhouding gaan ze in detail plannen en er zal geen politie aanwezig zijn omdat ze de locatie niet bekend zullen maken.
Uit de bewoordingen komt onmiskenbaar naar voren dat verdachte mensen wil rekruteren voor het uitvoeren van een burgerarrest. Voor het eerste burgerarrest is ca. 100 man gewenst.
Zoals eerder al is overwogen: is een burgerarrest in de zin van artikel 53 Sv een aanhouding op heterdaad waarbij de aanhouding tot doel heeft een verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar.
Eerst de vraag of er überhaupt wel sprake zou zijn van strafbare feiten, hetgeen een van de voorwaarden is voor het verrichten van een burgerarrest op grond van artikel 53 Sv. Verdachte draagt in zijn Telegram-groep uit dat alle deurwaarders, politie, ambtenaren en rechters zich schuldig maken aan strafbare feiten als zij hun werk doen jegens hem of anderen, omdat in zijn beleving niemand iets te zeggen heeft over levende wezens. Deze overtuiging is gebaseerd op een onjuiste voorstelling van wet- en regelgeving en is dus ook volstrekt onvoldoende om een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op te leveren. Alleen al om die reden kan er geen sprake zijn van een rechtmatig burgerarrest.
Daarnaast heeft geen enkele burger (dus ook een soeverein niet) het recht om een aanhouding te verrichten op de manier waarop verdachte dit wilde, ook niet als er wel een verdenking van een strafbaar feit zou zijn.
Dit betekent dat als verdachte (of iemand anders) op deze wijze burgerarresten uitvoert, hij zich schuldig maakt aan gijzeling/ontvoering.
Gelet op de inhoud en strekking van de uitlatingen, de context (de [telegram-groep] ) waarin deze zijn gedaan en de doelgroep (de soevereinen) waarvoor deze waren bestemd, kunnen alle ten laste gelegde uitlatingen, mede in hun onderlinge samenhang bezien, redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan een opzettelijke aansporing tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, te weten overheidsfunctionarissen zoals deurwaarders en politieagenten, zodat sprake is van opruiing in de zin van artikel 131 Sr.
4.3.3.
Bewijsmiddelen:
4
4.3.3.1. Feit 1 - bedreiging Nationale Politie
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik de berichten, die politiemedewerker [politiemedewerker] op 4 december 2023 en 18 december 2023 heeft ontvangen en in de politiesystemen heeft geregistreerd, heb geschreven en naar hem heb verstuurd.5
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Naam: [verdachte]
Adres: [adres] te [woonplaats] .6
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Registratie 4 december 2023
Ik zag in de politiesystemen een registratie die was opgemaakt op 4 december 2023. Ik zag dat verdachte [verdachte] de volgende berichten had verstuurd aan de verbalisant:
Alle medewerkers bij de Politie mogen (moeten) zich echt zorgen gaan maken want zij hebben geen idee wat hen te wachten staat.
Wij hebben ons best gedaan. Maar wie niet horen wil moet dan maar voelen.
Registratie 18 december 2023
Ik zag in de politiesystemen een registratie die was opgemaakt op 18 december 2023. Ik zag dat de verbalisant een mail had ontvangen van verdachte [verdachte] met daarin het volgende:7
Wij weten wij dat er mensen zijn die de Politie zo zat zijn dat zij andere maatregelen willen gaan treffen en één van die maatregelen is het klemrijden van een Politiewagen en iedereen die erin zit dood schieten - door gemaskerde mannen uiteraard.
Ergens in januari staat een eerste aanslag gepland tegen agenten, eentje die als waarschuwing zal dienen voor een opvolgende actie, dus nog niet dodelijk, maar jullie komen aan de beurt kennelijk.
Wij blijven niet waarschuwen. Als jullie nu niet met ons aan tafel gaan, kom dan straks ook niet aankloppen als er onder agenten doden of gewonden zijn gevallen.
In de chats tussen verdachte en verbalisant [politiemedewerker] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Een bericht van [politiemedewerker] van 4-12-2023 (in reactie, zo begrijpt de rechtbank, op het bericht van verdachte van 4 december 2023): Ook deze app geef je een helder signaal af van 'negeer ons niet'. Ik zal dit dan naar jouw wens in ons systeem zetten zodat men mee kan lezen.
Participant: [politiemedewerker]
Delivered: 4-12-2023
4.3.3.2. Feit 2 - bedreiging [slachtoffer 1]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik op 22 juni 2023 in [woonplaats] tegen een deurwaarder heb gezegd: ‘we komen je ophalen voor een burgerarrest’. Ik was samen met medeverdachte [medeverdachte]
[medeverdachte] .8
[slachtoffer 1] heeft in de aangifte onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 22 juni 2023 was ik in [woonplaats] . Ik was daar aan het werk als deurwaarder. Ik stond voor de woning [adres] . [verdachte] zei iets over een sheriffs team dat voor mij zou langskomen voor een burgerarrest. Ze keken mij aan toen ze dit zeiden, hierop wist ik dat ze mij bedoelden wat betreft het burgerarrest. Daarna zei die andere man, die [medeverdachte] heet, ‘je gaat er aan'.9 Ik vond dit zeer bedreigend.10
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
In de woning van [verdachte] is een iPhone 11 in beslag genomen.11 Op de telefoon is het filmpje van de bedreiging van de deurwaarder in [woonplaats] op 22 juni 2023
aangetroffen. Te horen is dat [verdachte] zegt: “Wij komen jou nog ophalen met een Common Law sheriffsteam, dan weet je dat vast. Burgerarrest.” Vervolgens zegt [medeverdachte] : “Je gaat eraan...bel de politie maar”. [verdachte] zegt daarna: “ja”. Bij de video staat dat deze is gemaakt door de iPhone 11 op 22-6-2023. Locatie die aan de video hangt is de [straat] in [woonplaats] .12
4.3.3.3. Feit 3 subsidiair en feit 4 - poging tot dwang en bedreiging van [slachtoffer 2]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik de brief gericht aan de politieagent [slachtoffer 2] heb geschreven en deze samen met medeverdachte [medeverdachte] heb afgegeven op het politiebureau in Amsterdam.
Het klopt dat ik op 6 november 2023 met medeverdachte [medeverdachte] terug ben gegaan naar het politiebureau in Amsterdam.13
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat onder meer – samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 11 oktober 2023 hebben [verdachte] en [medeverdachte] op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam een aantal brieven gericht aan politiemedewerkers van deze eenheid, afgegeven. Eén van deze brieven was gericht aan wijkagent [slachtoffer 2] .14
In de overgelegde brief gericht aan [slachtoffer 2] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
IN PERSONA AFGEGEVEN:
Politie Amsterdam
t.a.v. dhr. [slachtoffer 2]
AMSTERDAM
VORDERING
Den Dolder: 9 oktober 2023: [verdachte] , jurist
Maar als ik werkzaam zou zijn geweest bij de Politie, zou ik mij in elk geval zeer ernstig zorgen maken over mijzelf en mijn geliefden, want zover gaat het namelijk; De woorden 'kogel' en 'hoogste boom' zijn hierbij al gevallen;15
Jullie lopen enorm risico, want het recht gaat in eigen hand genomen worden - en terecht.16
Heer [slachtoffer 2] ;
Wegens het schenden van Mensenrechten onder Internationale Verdragen EVRM en UVRM, krijgt u namens onderschrevene: [verdachte] . [ [verdachte] ], mijn compagnon : [medeverdachte] ; een direct opeisbare vordering opgelegd van € 1.000.000.00: schrijvens: één miljoen euro; U dient dit bedrag binnen 14 dagen over te boeken op rekening van Stichting Cultuur onder Vuur - www. [website] ; Mocht u weigeren te betalen, dan zult u eenmalig een herinnering en een aanmaning ontvangen; Mocht er dan nog steeds niet betaald zijn, dan zien wij ons genoodzaakt dit hele dossier met uw naam en de foto's van alle betrokken agenten naar buiten te brengen via Socials;17
De enige redenen waardoor wij bereid zouden zijn om deze vordering in te trekken is uw akkoord op een gesprek dat mijn vier compagnons - samen met al uw collega's willen voeren die de betreffende 22 juni 2023 aanwezig waren;
Tevens eisen wij dat jullie namens Politiekorps Amsterdam jullie excuus gaan aanbieden aan : […] . die op basis van bedrog en oplichting uit haar woning is gezet;
Daarnaast eisen wij dat jullie er als Politie voor gaan zorgen dat zij haar woning of een gelijkwaardige woning in die buurt terugkrijgt;
En tot slot eisen wij dat er onderzoek gedaan wordt naar de deurwaarder die 22 juni talloze strafbare feiten heeft gepleegd.18
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 6 november 2023 was ik werkzaam op het basisteam [basisteam] en aldaar sprak ik [verdachte] en [medeverdachte] . Ik hoorde [verdachte] het volgende verklaren: 'Wij hebben eerder een brief verstuurd aan de heer [slachtoffer 2] . Hier stond een vordering in. Wij zouden graag op dit moment met hem in contact komen. De heer [slachtoffer 2] heeft nog niet op de brief gereageerd. Of woorden van gelijke strekking. Vervolgens hoorde ik [medeverdachte] het volgende verklaren: “Zou u voor mij willen doorgeven aan de heer [slachtoffer 2] dat hij één week de tijd heeft om te reageren op de brief en vordering? Als dit niet gebeurt dan wordt alles openbaar gemaakt.”19
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3.4. Feit 5 subsidiair en feit 6 - poging tot dwang en bedreiging van [slachtoffer 3]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik de brief gericht aan de politieagent [slachtoffer 3] heb geschreven en deze brief op het politiebureau in Nijmegen heb afgegeven.20
Aangever [slachtoffer 3] heeft onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 11 oktober 2023 ontving ik een brief ondertekend met [verdachte] , gericht aan mij, op de envelop stond mijn naam [slachtoffer 3] , en in de aanhef van de brief stond mijn naam. De brief was afgegeven aan de medewerkster van politiebureau [adres] in Nijmegen.21
Ik beschouw de brief van [verdachte] als zeer bedreigend. Ik maak mij ernstig zorgen dat verdachte zijn dreigementen ten uitvoer zal brengen.22
In de overgelegde brief (gevoegd als bijlage bij de aangifte) gericht aan [slachtoffer 3] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
IN PERSONA AFGEGEVEN
Politie Nijmegen
t.a.v. dhr. [slachtoffer 3]
NIJMEGEN
Vordering:
Den Dolder: 11 oktober 2023: [verdachte] , jurist23
Maar als ik werkzaam zou zijn geweest bij de Politie, zou ik mij in elk geval zeer ernstig zorgen maken over mijzelf en mijn geliefden, want zover gaat het namelijk; De woorden 'kogel' en 'hoogste boom' zijn hierbij al gevallen;24
Jullie lopen enorm risico, want het recht gaat in eigen hand genomen worden - en terecht;25
Heer [slachtoffer 3] ;
Wegens het schenden van Mensenrechten onder Internationale Verdragen EVRM en UVRM, krijgt u namens onderschrevene : [verdachte] . een direct opeisbare vordering opgelegd van € 50.000,00: schrijvens: vijftigduizend euro; U dient dit bedrag binnen 14 dagen over te boeken op rekening van Stichting Cultuur onder Vuur www. [website] ; Mocht u weigeren te betalen zult u eenmalig een herinnering en een aanmaning ontvangen; Daarna wordt dit dossier overgedragen aan derden;
De enige redenen waardoor wij bereid zouden zijn om deze vordering in te trekken is uw akkoord op een gesprek dat mijn compagnons - samen met al uw collega's willen voeren die de betreffende 16-09-2023 aanwezig waren;
Tevens eisen wij dat jullie namens Politiekorps Nijmegen jullie excuus gaan aanbieden aan [naam] . die op basis van bedrog en oplichting is vastgezet;
Daarnaast eisen wij dat jullie er als Politie voor gaan zorgen dat de scooter per direct wordt teruggegeven aan de enige rechtmatige eigenaar [naam] .;26
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3.5. Feit 7 - opruiing
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik in de periode van 3 mei 2023 tot en met 1 augustus 2023 de ten laste gelegde uitlatingen in de Telegram-groep [telegram-groep] heb geplaatst.27
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Naam: [verdachte]
Adres: [adres] te [woonplaats] .28
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
De Telegram groep [telegram-groep] is een openbaar kanaal waarin deelnemers - op de momenten van onderzoek waren dit er ongeveer 2600 - vrijelijk berichten, foto’s, video’s en links naar andere websites kunnen plaatsen. [verdachte] gebruikt het account . [verdachte] . De berichten in de Telegramgroep [telegram-groep] die onderzocht zijn, beslaan de periode 1 januari 2023 tot en met 14 augustus 2023. [verdachte] werpt zich op als beheerder van dit kanaal.29
De berichten van [verdachte] .:30
12 mei 2023:
Deurwaarders, curatoren, maar ook politieagenten of andere ambtenaren die zich misdragen jegens mij of een ander, jullie komen allemaal aan de beurt; 1000% zeker.
23 juni 2023:
Dat duurt niet lang meer; wij gaan binnenkort namelijk zelf beginnen met het oppakken van deurwaarders; daar starten we mee; maar ook leerplichtambtenaren zijn in beeld - én agenten; die denken dat ze onschendbaar zijn maar niets is minder waar.31
31 juli 2023:
Daarom is het burgerarrest ook een uitstekend middel om mensen te laten zien wat er allemaal schort in dit land;
Hiermee laat je volgens hun wetten namelijk zien dat die niet kloppen; anders zou je dit arrest immers niet uitvoeren; Ik ben ook tegen geweld maar ik zal mijzelf en mijn rechten verdedigen tot de dood aan toe, indien nodig.
31 juli 2023:
Voor het eerste burgerarrest zijn ca. 100 man gewenst;
Eens kijken hoe heldhaftig deurwaarders daarna nog zullen zijn; en de Politie kan straks trouwens ook niet meer wegkijken zoals ze nu steeds doen; hun medeplichtigheid komt hier namelijk mee naar buiten dus het wordt dan kiezen of delen; of het volk, of als niet nadenkende slaafse lakeien de afgrond in denderen...
1 augustus 2023:
Wanneer we de eerste art. 53 Sv. gepland hebben kondigen we dit hier aan en zullen we een selectie maken uit gegadigden;
Denk dat er voor het eerste burgerarrest al wel 200 man - als het er al geen 300 zijn - aanwezig zullen zijn.32
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Telegram, [telegram-groep] , 3 mei 2023:33
: [verdachte]
“Wie het ook is, er gaan koppen rollen binnenkort.”34