4.3.3.
Bewijsmiddelen
1
4.3.3.1. Feit 1 - bedreiging [slachtoffer 1]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat ik op 22 juni 2023 in Amsterdam tegen de deurwaarder heb gezegd: ‘je gaat er aan’. Ik was samen met medeverdachte [medeverdachte] .2
[slachtoffer 1] heeft in de aangifte onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 22 juni 2023 was ik in [woonplaats] . Ik was daar aan het werk als deurwaarder. Ik stond voor de woning [adres] . [medeverdachte] zei iets over een sheriffs team dat voor mij zou langskomen voor een burgerarrest. Ze keken mij aan toen ze dit zeiden, hierop wist ik dat ze mij bedoelden wat betreft het burgerarrest. Daarna zei die andere man, die [verdachte] heet, ‘je gaat er aan'.3 Ik vond dit zeer bedreigend.4
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
In de woning van [medeverdachte] is een iPhone 11 in beslag genomen.5 Op de telefoon is het filmpje van de bedreiging van de deurwaarder in [woonplaats] op 22 juni 2023
aangetroffen. Te horen is dat [medeverdachte] zegt: “Wij komen jou nog ophalen met een Common Law sheriffsteam, dan weet je dat vast. Burgerarrest.” Vervolgens zegt [verdachte] : “Je gaat eraan...bel de politie maar”. [medeverdachte] zegt daarna: “ja”. Bij de video staat dat deze is gemaakt door de iPhone 11 op 22-6-2023. Locatie die aan de video hangt is de [straat] in [woonplaats] .6
4.3.3.2. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 - bedreiging [slachtoffer 1]
Ten laste is gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging [slachtoffer 1] , een deurwaarder, heeft bedreigd. Voor een bewezenverklaring is volgens vaste rechtspraak vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Ook moet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het ontstaan van voornoemde redelijke vrees.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan van dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de intellectuele en/of materiële bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank oordeelt op grond van de bewijsmiddelen dat op 22 juni 2023 sprake is geweest van bedreiging waarbij verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Redelijke vrees
Voor beantwoording van de vraag of door de bewoordingen in het algemeen de redelijke vrees bij de deurwaarder kon ontstaan dat de bedreigingen ten uitvoer zouden worden gelegd, zijn de volgende vooraf plaatsgevonden omstandigheden van belang.
Verdachte en [medeverdachte] waren op 22 juni 2023 samen aanwezig bij de ontruiming van een woning gelegen aan de [straat] in [woonplaats] . Bij deze ontruiming was een opgeschaalde politie-eenheid aanwezig, omdat [medeverdachte] online zou hebben opgeroepen naar voornoemde locatie te komen. De verdachten versperden de toegang tot de woning en zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, vanwege een weigering zich met een officieel legitimatiebewijs te legitimeren. Na vrijlating zijn de verdachten teruggegaan naar de [straat] , waar de ontruiming nog bezig was. Al filmend hebben zij toen de ten laste gelegde bewoordingen tegen de deurwaarder geuit, waarbij [medeverdachte] onder andere het woord ‘burgerarrest’ noemt en verdachte zegt ‘je gaat er aan… bel de politie maar’, waarop [medeverdachte] dit met het woord ‘ja’ bevestigt.
Gelet op de aard en ernst van de uitlatingen van de verdachten, in combinatie met de genoemde omstandigheden (vooraf), te weten de benodigd bevonden politieopschaling, de belemmering van de ontruiming en de terugkomst van de verdachten na aanhouding, kon in het algemeen de redelijke vrees bij de deurwaarder ontstaan dat deze ten uitvoer zouden worden gelegd. Deze vrees is, blijkens de aangifte, ook bij de deurwaarder ontstaan.
De verdachten stellen dat met het woord ‘burgerarrest’ een (niet gewelddadige) aanhouding op heterdaad, zoals opgenomen in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), wordt bedoeld. Daar gaat de rechtbank niet in mee. In artikel 53 Sv is bepaald dat een ieder bevoegd is een verdachte aan te houden in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit en de aanhouding tot doel heeft een verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. Van enig naar Nederlands recht strafbaar feit gepleegd door de deurwaarder op 22 juni 2023 is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat er voor verdachten dan ook geen bevoegdheid was tot het aanhouden van aangever.
Dat na een burgerarrest onverwijld een overdacht van de gearresteerde aan de politie plaatsvindt, zoals door de verdachten wordt gesteld en de wet ook vereist, blijkt ook niet uit het dossier. Integendeel: er zijn aanwijzingen dat de Common Law Sherrifs juist mensen moeten aanhouden en dan voor een volkstribunaal moeten brengen. Dan komt er een volksjury van 13 of 15 of 25 man en [medeverdachte] denkt, zo blijkt uit het tapgesprek van 20 december 2023, dat de mensen rijen dik staan om hem te helpen met het berechten van ”rechters en de corrupte agenten en noem maar op”. Daarbij ligt het ook niet voor de hand dat verdachte en [medeverdachte] de deurwaarder zouden ophalen om hem over te dragen aan de politie, omdat verdachte juist uitdraagt dat de politie in zijn beleving geen bevoegdheden meer heeft.
Daarbij komt dat verdachte, nadat het woord ‘burgerarrest’ is gevallen, zegt ‘je gaat er aan’, wat door [medeverdachte] wordt bevestigd. Dit ondermijnt het gestelde niet gewelddadige karakter van het burgerarrest. Onmiskenbaar is, gelet op de bewoordingen, bedreigd met gijzeling dan wel met een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank verwerpt verder het verweer van de raadsvrouw dat de uitlatingen van verdachte gezien moeten worden als emotionele ontlading. Dit doet immers aan het bedreigende karakter daarvan niets af. Het valt juist niet uit te sluiten dat iemand zijn bedreigingen waarmaakt in een emotionele toestand. Daar komt bij dat er door verdachten in hun berichten al vaker op deze wijze wordt gesproken over onder andere deurwaarders, hetgeen er op duidt dat deze woorden gemeend zijn en niet zijn ingegeven door een moment van emotionele ontlading.
Medepleger
De rechtbank oordeelt verder dat verdachte als medepleger kan worden beschouwd.
Verdachte en [medeverdachte] zijn samen teruggegaan en hebben elkaar ten tijde van de bedreiging mondeling aangevuld, waarmee de dreiging is versterkt. Hoewel verdachte niet alle ten laste gelegde woorden zelf heeft geuit, heeft hij door voornoemd handelen, voorafgaand aan en tijdens de uitvoering, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de bedreiging.
4.3.3.3. Feit 2 subsidiair en feit 3 - poging tot afpersing of dwang en bedreiging van [slachtoffer 2]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
[medeverdachte] wilde op 11 oktober 2023 naar het politiebureau in Amsterdam gaan om brieven af te geven. Ik ben met hem hiernaartoe gegaan. Hij heeft mij onderweg mondeling toegelicht wat er in de brief stond. Ik wist dus globaal wat hierin stond. Ook hoorde ik dat in de brief stond dat deze namens mij was. Ik heb dit geaccepteerd.7
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 11 oktober 2023 hebben [medeverdachte] en [verdachte] op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam een aantal brieven gericht aan politiemedewerkers van deze eenheid, afgegeven. Eén van deze brieven was gericht aan wijkagent [slachtoffer 2] .8
In de overgelegde brief gericht aan [slachtoffer 2] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
IN PERSONA AFGEGEVEN:
Politie Amsterdam
t.a.v. dhr. [slachtoffer 2] .
AMSTERDAM
VORDERING
Den Dolder: 9 oktober 2023: [medeverdachte] , jurist
Maar als ik werkzaam zou zijn geweest bij de Politie, zou ik mij in elk geval zeer ernstig zorgen maken over mijzelf en mijn geliefden, want zover gaat het namelijk; De woorden 'kogel' en 'hoogste boom' zijn hierbij al gevallen;9
Jullie lopen enorm risico, want het recht gaat in eigen hand genomen worden - en terecht.10
Heer [slachtoffer 2] .;
Wegens het schenden van Mensenrechten onder Internationale Verdragen EVRM en UVRM, krijgt u namens onderschrevene: [medeverdachte] . [ [medeverdachte] ], mijn compagnon : [verdachte] ; een direct opeisbare vordering opgelegd van € 1.000.000.00: schrijvens: één miljoen euro; U dient dit bedrag binnen 14 dagen over te boeken op rekening van Stichting Cultuur onder Vuur - www. [website] ; Mocht u weigeren te betalen, dan zult u eenmalig een herinnering en een aanmaning ontvangen; Mocht er dan nog steeds niet betaald zijn, dan zien wij ons genoodzaakt dit hele dossier met uw naam en de foto's van alle betrokken agenten naar buiten te brengen via Socials;11
De enige redenen waardoor wij bereid zouden zijn om deze vordering in te trekken is uw akkoord op een gesprek dat mijn vier compagnons - samen met al uw collega's willen voeren die de betreffende 22 juni 2023 aanwezig waren;
Tevens eisen wij dat jullie namens Politiekorps Amsterdam jullie excuus gaan aanbieden aan :meija. die op basis van bedrog en oplichting uit haar woning is gezet;
Daarnaast eisen wij dat jullie er als Politie voor gaan zorgen dat zij haar woning of een gelijkwaardige woning in die buurt terugkrijgt;
En tot slot eisen wij dat er onderzoek gedaan wordt naar de deurwaarder die 22 juni talloze strafbare feiten heeft gepleegd.12
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 6 november 2023 was ik werkzaam op het basisteam [basisteam] en aldaar sprak ik [medeverdachte] en [verdachte] . Ik hoorde [medeverdachte] het volgende verklaren: 'Wij hebben eerder een brief verstuurd aan de heer [slachtoffer 2] . Hier stond een vordering in. Wij zouden graag op dit moment met hem in contact komen. De heer [slachtoffer 2] heeft nog niet op de brief gereageerd. Of woorden van gelijke strekking. Vervolgens hoorde ik [verdachte] het volgende verklaren: “Zou u voor mij willen doorgeven aan de heer [slachtoffer 2] dat hij één week de tijd heeft om te reageren op de brief en vordering? Als dit niet gebeurt dan wordt alles openbaar gemaakt.” 13
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3.4. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en feit 3
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair - poging tot afpersing
Voor een bewezenverklaring van (een poging tot) afpersing moet vast komen te staan dat de verdachte iemand wilde dwingen tot de in artikel 317 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde prestaties door het gebruik van geweld en/of bedreiging met geweld. In deze zaak gaat het om de volgende prestatie: de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag. Verdachte wist dat in de door hem en [medeverdachte] overgelegde brief van aangever [slachtoffer 2] een geldbedrag werd gevorderd. Zowel verdachte als [medeverdachte] ontkennen echter opzet te hebben gehad dit geldbedrag te innen. Zo stellen zij dat het doel van de brieven was om een gesprek met (de) politie(medewerkers) te bewerkstelligen.
Nu het opzet van verdachte, ook gelet op de inhoud van de brieven, in overwegende mate erop was gericht een gesprek met de politie af te dwingen in plaats van een geldbedrag te verkrijgen, zal de rechtbank verdachte van de onder feit 2 primair ten laste gelegde afpersing vrijspreken. Het gezamenlijk handelen van verdachte en [medeverdachte] levert wel een poging tot ‘dwang’ op in de zin van artikel 284 Sr, zoals hieronder in dit vonnis uiteen is gezet.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 - poging tot dwang en bedreiging van [slachtoffer 2]
Bedreiging van [slachtoffer 2]
Vaststaat dat verdachte de brief gericht aan [slachtoffer 2] , met daarin dreigende uitlatingen én een vordering van een geldbedrag, tezamen met [medeverdachte] heeft afgegeven op het politiebureau in Amsterdam.
Het juridisch kader voor een bedreiging is hierboven al uiteengezet. De rechtbank verwijst hiernaar.
Gelet op de aard en ernst van de onder feit 3 ten laste gelegde bewoordingen (opgenomen in voornoemde brief), in combinatie met de omstandigheden dat verdachte tezamen met [medeverdachte] naar het politiebureau is gegaan om de brief persoonlijk aan aangever af te geven en zij later nog een keer terug zijn gegaan voor rappel omdat een reactie op de brief uitbleef, kon in het algemeen de redelijke vrees ontstaan dat de bedreigingen ten uitvoer zouden worden gelegd. Er is dan ook sprake van een strafbare bedreiging.
Poging tot strafbare dwang
De rechtbank is, gelet op de bewijsmiddelen onder feit 2 subsidiair en feit 3, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich tezamen met [medeverdachte] (zoals hieronder overwogen) schuldig heeft gemaakt aan een poging tot strafbare dwang.
Artikel 284 Sr strekt ertoe te voorkomen dat iemand op een wederrechtelijke manier in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt doordat dwang ten aanzien van hem wordt uitgeoefend.
Hiervan is in dit geval sprake.
Door bedreiging met geweld, zoals hierboven uiteengezet, en bedreiging met enige andere feitelijkheid, te weten het vorderen van een geldbedrag waarbij notie wordt gegeven dat bij het niet voldoen hiervan ‘het dossier’ ofwel gegevens van aangever bekend worden gemaakt, heeft verdachte tezamen met [medeverdachte] geprobeerd aangever te dwingen iets te doen, zoals een gesprek aangaan, excuses aanbieden, een woning teruggeven en een onderzoek instellen naar deurwaarders. Dat verdachte en [medeverdachte] het geldbedrag niet daadwerkelijk wilden innen, doet hier niet aan af. De verdachten hebben deze vordering namelijk wel gedaan om een dreigende sfeer te creëren zodat de verwezenlijking van hun wensen, zoals het aangaan van een gesprek, konden worden afgedwongen.
Medeplegen
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, nu de brief door [medeverdachte] is opgesteld en verdachte onvoldoende op de hoogte was van de inhoud hiervan.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte, voor de afgifte van de brief, in ieder geval globaal op de hoogte was van de inhoud. Ook wist hij dat de brief onder andere uit zijn naam werd verstuurd, hetgeen hij heeft geaccepteerd. Verdachte heeft vervolgens tezamen met [medeverdachte] de brief bij het politiebureau in Amsterdam afgeleverd. Een reactie op de brief bleef uit, waarna verdachte zich op 6 november 2023 opnieuw samen met [medeverdachte] bij het politiebureau heeft gemeld voor rappel. Ook op dat moment had verdachte een actieve rol door te zeggen: “Zou u voor mij willen doorgeven aan de heer [slachtoffer 2] dat hij één week de tijd heeft om te reageren op de brief en vordering”.
Uit de bewijsmiddelen en het voorgaande volgt dat verdachte een voldoende substantiële bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de ten laste gelegde bedreiging en poging tot dwang, zodat van medeplegen kan worden gesproken.
4.3.3.5. Feit 4 - verboden wapenbezit
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het klopt dat er op 21 december 2023 een gaspistool in mijn woning, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] is aangetroffen.14
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 21 december 2023 werd tijdens de doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres] , [woonplaats] , het volgende in beslag genomen: 1 pistool slaapkamer 3.15
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Forensisch onderzoek woning [adres] [woonplaats] :
Wij hoorden [verbalisant 7] zeggen dat zij tijdens de zoeking een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aantroffen in een kledingkast in de slaapkamer van bovengenoemde woning.16
Vuurwapen: Gaspistool
Goednummer: 3270325.17
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant TO030288 staat onder meer - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
Goednummer: 3270325
Wapen: vuurwapen, gaspistool
Categorie: III sub 1
Indien dit vuurwapen onbevoegd voorhanden wordt gehouden:
Verbodsartikel: Artikel 26 lid 1 WWM
Strafartikel: Artikel 55 lid 1 WWM
Bovengenoemd voorwerp is een gaspistool, merk Rohm, model RG3s, kaliber 6mm Knall.18
4.3.3.6. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 - verboden wapenbezit
Het ten laste gelegde gaspistool is op 21 december 2023 tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen. Dit vuurwapen lag in een kledingkast in een van de slaapkamers van de woning. De rechtbank overweegt dat voor een bewoner als uitgangspunt geldt dat hij wetenschap heeft van en beschikkingsmacht heeft over de goederen die zich in zijn of haar woning bevinden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte als bewoner en feitelijke gebruiker van de woning op de hoogte was van de inhoud van de kledingkast, waarin het vuurwapen is aangetroffen, en dat deze in zijn machtssfeer was. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is de rechtbank niet gebleken. De verklaring van verdachte dat het vuurwapen van zijn zoon is die deze, zonder zijn wetenschap, in de woning heeft achtergelaten, is niet aannemelijk geworden. Het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten en verdachte heeft zijn (alternatieve) verklaring niet met stukken onderbouwd, zodat deze niet verifieerbaar is. Tot slot wordt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte kennis droeg van de aanwezigheid van het vuurwapen gesterkt, nu hij in zijn eerste politieverhoor op 21 december 2023 heeft erkend dat het wapen van hem is.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het gaspistool voorhanden heeft gehad.