De vordering in conventie
[de maatschap] vordert (samengevat) na eiswijziging
Primair:
te bepalen dat [de B.V.] de agentuurovereenkomst onregelmatig en verwijtbaar heeft doen
beëindigen en dat als gevolg daarvan er voor [de maatschap] dringende redenen bestaan van zodanige aard dat van [de maatschap] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten;
te bepalen dat [de B.V.] op grond hiervan schadeplichtig is geworden jegens [de maatschap] en aan [de maatschap] dientengevolge haar aanspraak op een schadevergoeding van € 57.707,49 dient te voldoen;
te bepalen dat [de B.V.] aan [de maatschap] een klantenvergoeding van € 57.707,49, zijnde het gemiddelde over berekend over de afgelopen vijf jaar uitgaande van 2015, dient te voldoen.
Subsidiair:
te bepalen dat [de B.V.] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag in goede justitie te bepalen;
Primair of subsidiair:
te bepalen dat de bedragen waartoe [de B.V.] wordt veroordeeld dienen te worden
overgeboekt op de derdenrekening van Stichting Beheer derdengelden Gravendeel advocaten;
te bepalen dat [de B.V.] wordt veroordeeld in de proceskosten, daaronder begrepen de
kosten voor beslag onder derden van € 34.624,-, althans een bedrag in goede justitie te betalen.
[de maatschap] voert hiertoe aan dat door de opstelling van [de B.V.], te weten het slechts beperkt beschikbaar stellen van de monstercollectie, zij [de maatschap] als agent onvoldoende in staat stelt om de reguliere werkzaamheden te verrichten en dat als gevolg daarvan er voor [de maatschap] dringende redenen bestaan van dien aard dat van [de maatschap] niet gevergd kan worden de overeenkomst in stand te laten.
De beoordeling in conventie en reconventie
[de maatschap] trad op als agent voor [de B.V.] in België. [de maatschap] ontving twee maal per jaar een monstercollectie van [de B.V.], op grond waarvan winkeliers bepaalden of en hoeveel zij wilden inkopen. Tot en met de herfst/winter collectie 2014 had [de maatschap] de beschikking over de monstercollectie in de tijd, de zogenaamde verkoopperiode, die zij wenste. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzet in België daalde. De lente/zomer collectie 2015 is in de zomer van 2014 door [de B.V.] bij [de maatschap] teruggehaald gedurende de gebruikelijke verkoopperiode. [de maatschap] voert aan dat dit onrechtmatig is en dat zij daardoor minder omzet heeft gedraaid.
Partijen hebben in de herfst van 2014 overleg gehad. [de B.V.] stelt dat er ten tijde van dat gesprek afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de werkzaamheden van [de maatschap] en dat er een afspraak is gemaakt ten aanzien van de omzet van de komende collectie, de herfst/winter collectie 2015. De herfst/winter collectie 2015 is wel weer de gehele, door [de maatschap] gewenste, verkoopperiode aan [de maatschap] beschikbaar gesteld door [de B.V.]. [de maatschap] weerspreekt dat er afspraken zijn gemaakt, nu deze afspraken gezien de agentuurovereenkomst op schrift gesteld dienen te worden en dat is niet gedaan.
Wat hiervan ook zij, duidelijk is dat [de B.V.] in de zomer dan wel de herfst van 2014 heeft aangegeven dat zij van mening is dat de omzet in België dusdanig gedaald is, dat het niet langer bedrijfseconomisch verantwoord is om een monstercollectie enkel voor [de maatschap] te maken. [de maatschap] heeft weersproken dat het delen van een monstercollectie nodig is. [de B.V.] heeft de herfst/winter collectie 2015 wel volledig beschikbaar gesteld. Niet in geschil is dat de gerealiseerde omzet in België ten aanzien van die collectie lager was dan alle voorgaande collecties. [de maatschap] stelt dat de lagere omzet komt door een stijlwijziging van [de B.V.].
Partijen zijn op 30 april 2015 bijeen gekomen voor overleg. Uit de gespreksnotitie van 5 mei 2015 volgt dat [de B.V.] aan [de maatschap] heeft meegedeeld dat de lente/zomer collectie 2016 niet de door [de maatschap] gewenste verkoopperiode aan [de maatschap] beschikbaar zal worden gesteld. [de maatschap] stelt dat zij hierdoor de collectie nauwelijks zal kunnen afzetten. Bij brief van 5 mei 2015 heeft [de maatschap] [de B.V.] dringend verzocht de monstercollectie wel de gewenste verkoopperiode beschikbaar te stellen.
[de B.V.] heeft bij brief van 12 mei 2015 aangegeven dat in verband met de dalende omzet het voor haar niet meer mogelijk is om en een aparte monstercollectie voor België te maken. [de B.V.] stelt dat er geen vaste verkoopperiode is in België. Zij stelt voorts dat, als [de B.V.] geen plan van aanpak en onvoorwaardelijke commitment van [de maatschap] krijgt, [de B.V.] er van uit gaat dat [de maatschap] niet meer wil samenwerken.
De kantonrechter is van oordeel dat deze brief, gelet op de strekking en de bewoording, geen opzegging van de agentuurovereenkomst inhoudt. Immers, [de B.V.] geeft aan dat het spijtig en niet nodig zou zijn om de samenwerking te beëindigen en wenst verder in overleg te treden.
[de maatschap] voert aan dat door hetgeen [de B.V.] stelt in de brief van 12 mei 2015, namelijk het beperkt beschikbaar stellen van de monstercollectie, [de B.V.] in strijd handelt met de agentuurovereenkomst en [de maatschap] buiten spel zet, zodat er sprake is van een dringende reden, zodanig dat de aard ervan de overeenkomst doet eindigen en redelijkerwijs van [de maatschap] niet gevergd kan worden de overeenkomst, ook niet tijdelijk, in stand te laten. [de maatschap] heeft dit bij brief van 13 mei 2014 aan [de B.V.] medegedeeld.
De kantonrechter is van oordeel dat [de maatschap] bij brief van 13 mei 2014 de agentuurovereenkomst beëindigd heeft zonder inachtneming van de overeengekomen opzeggingstermijn. [de maatschap] stelt immers dat er niet van haar gevergd kan worden de overeenkomst in stand te laten. [de maatschap] stelt dat zij hiervoor dringende redenen had, en [de B.V.] op grond hiervan schadeplichtig is.
In artikel 7:439, tweede lid, BW staat dat dringende redenen omstandigheden van zodanige aard zijn, dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten. [de maatschap] beroept zich op artikel 7:430 BW waarin neergelegd is dat de principaal ([de B.V.]) alles moet doen wat in de gegeven omstandigheden van haar kant nodig is om de handelsagent ([de maatschap]) in staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten. Hieronder valt het ter beschikking stellen van documentatiemateriaal. In casu kan de monstercollectie geschaard worden onder documentatiemateriaal. [de B.V.] heeft besloten de monstercollectie minder lang aan [de maatschap] beschikbaar te stellen, omdat de monstercollectie gedeeld dient te worden met de agent in Ierland.
De kantonrechter overweegt dat [de B.V.] nog immer de monstercollectie aan [de maatschap] beschikbaar wil stellen, maar minder lang dan voorheen. Nergens is tussen partijen vastgelegd welke periode de monstercollectie door [de B.V.] beschikbaar wordt gesteld aan [de maatschap]. Dat [de B.V.] van plan was om de monstercollectie minder lang aan [de maatschap] beschikbaar te stellen, was al langere tijd duidelijk. De door [de B.V.] opgegeven reden is een reden van bedrijfseconomie. [de B.V.] mag zelf haar bedrijfsstrategie bepalen. Dat de omzet van [de maatschap] is teruggelopen is voldoende duidelijk. [de B.V.] heeft aangegeven dat de klanten van [de maatschap] in de tijd dat [de maatschap] geen monstercollectie heeft, welkom zijn in Haarlem bij [de B.V.], waar een monstercollectie te bezichtigen is. [de maatschap] heeft aangevoerd dat er een vaste verkoopperiode is in België waarbuiten niet verkocht wordt. Dit wordt door [de B.V.] bestreden, zij voert aan dat ook buiten de door [de maatschap] genoemde periode verkocht wordt. Beide partijen hebben agenda’s en e-mails ter onderbouwing van hun standpunt overgelegd. Tegenover de verplichting van [de B.V.] om de monstercollectie beschikbaar te stellen, staat de verplichting van [de maatschap] op grond van de agentuurovereenkomst om de werkzaamheden actief en met grote inzet te verrichten.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat er ten tijde van de brief van 13 mei 2015 geen dringende redenen waren op grond waarvan [de maatschap] niet gevergd kon worden om de overeenkomst in stand te houden. [de maatschap] was al langer op de hoogte van het voornemen van [de B.V.] om de beschikbaarheid van de monstercollectie te verkorten. Dit is geen plotseling, onvoorzien, opgekomen punt. Daarnaast had [de maatschap] wel de beschikking over de monstercollectie, alleen minder lang, en, zoals ook door [de B.V.] is verzocht, had [de maatschap] een plan van aanpak kunnen maken om alsnog zoveel mogelijk klanten in België te bereiken. Dat door het verminderd beschikbaar hebben van de monstercollectie [de maatschap] haar werkzaamheden niet meer kan uitvoeren is, tegenover de gemotiveerde betwisting door [de B.V.], onvoldoende onderbouwd.
[de maatschap] heeft de agentuurovereenkomst dan ook beëindigd zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn en zonder dat er sprake was van dringende redenen. Op grond van artikel 7:439, eerste lid, BW is [de maatschap] dan ook schadeplichtig. [de B.V.] vordert een schade van € 9.288,79. Zij baseert deze schade op de provisie die [de maatschap] zou hebben ontvangen in geval van een normale beëindiging, dat wil zeggen met in achtneming van de opzegtermijn van drie maanden. [de maatschap] heeft betwist schadeloosstelling aan [de B.V.] verschuldigd te zijn, maar heeft de hoogte van de door [de B.V.] gevorderde schadeloosstelling niet betwist. Nu de door [de B.V.] gevorderde schade de kantonrechter niet onredelijk voorkomt, zal deze worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 13 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De proceskosten komen voor rekening van [de maatschap] omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt de maatschap [naam maatschap] alsmede [eiser 1]
alsmede [eiser 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [naam B.V.] B.V. tot en met vandaag wordt begroot op het volgende bedrag:
salaris gemachtigde € 1.200,00
te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
- veroordeelt de maatschap [naam maatschap] alsmede [eiser 1] alsmede [eiser 2] hoofdelijk tot betaling aan [naam B.V.] B.V. van € 9.288,79 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 13 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt de maatschap [naam maatschap] alsmede [eiser 1] alsmede [eiser 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [naam B.V.] B.V. inzake de reconventie wordt begroot op nihil, nu ten aanzien van de reconventie geen extra werkzaamheden zijn verricht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.