[gedaagde] (“A”)heeft onder meer het volgende verklaard tegen de politie (“V”) :
V: Wat is er op zaterdag 27 oktober omstreeks 16.30 uur gebeurd?
A: Ik was met mijn oudste en jongste kinderen weggeweest naar ford kijkduin. (…) Mijn zoontje van 6 jaar zat voorin en mijn zoon van 12 jaar zat achter in de auto. Op het Noordeinde kwam ik achter een trekker terecht. (…) In ene werd ik links ingehaald door een wielrenner.
V: Had u de wielrenner zien aankomen?
A: Nee, ik had hem ook niet verwacht. De wielrenner ging midden voor mijn auto rijden. Ik moest hierdoor flink in de remmen. Ik zag dat hij rechts en links aan de achterkant van de aanhanger ging rijden. (…) Vervolgens kwamen we bij de kruising Noordeinde-Oosterboekelweg. Ik zag dat de trekker richting aangaf naar rechts. (…) Ik zag dat er uit de Oosterboekelweg ook een trekker kwam. (…) Ik zag dat de wielrenner links om de trekker met aanhanger heen reed en vervolgens moest wachten op de tweede trekker. (…) Op het moment dat de kruising weer vrij was en ik op wou trekken zag ik opeens de wielrenner weer. Ik kan u niet goed vertellen waar hij vandaan kwam, ik denk dat hij om de losse trekker heen was gereden. De wielrenner kwam in ieder geval vlak voor mij van de linkerzijde van de weghelft naar de rechterzijde van de weghelft. Hierdoor moest ik weer flink in de remmen. Vervolgens trok ik op met mijn auto en neb ik de fietser links ingehaald. Tijdens het inhalen hoorde ik een hele harde klep. Ik vermoed dat de fietser een harde klap op mijn auto gaf, dit kan ook een schop geweest zijn. Ik heb dit niet gezien. Ik vermoed dat hij een klap gaf.
Van deze klap schrok ik heel erg, ook zag ik dat mijn kinderen hier heel erg van schrokken. Omdat ik hier van schrok heb ik mijn auto rechts van de weg aan de kant gezet. Ook deed ik dit om te kijken wat er aan de hand was. Ik wou uitstappen maar voordat ik dit kon doen kwam de wielrenner alweer links om mijn auto heen fietsen. Toen hij langs mij reed zag ik dat de wielrenner mij heel kwaad aan keek. Ik zag echt de woede in zijn ogen. De man kwam heel roekeloos en kwaad op mijn over. Ik was hier behoorlijk van geïntimideerd. Ik zag dat het ook een grote man was. Ik was bang dat hij mij of mijn kinderen wat aan zou doen en ik raakte een beetje in paniek. Ik had iets van, ik wil weg hier, ik wil weg uit deze situatie, ik wil naar huis met mijn kinderen.
Ik wou wegrijden maar mijn auto sloeg af, daarna probeerde ik de wielrenner weer in te halen. Ik wilde gewoon naar huis. Ik weet zeker dat ik genoeg naar links reed. Ik reed niet helemaal links, omdat er huizen aan de linkerkant van de weg staan, maar ik reed wel genoeg naar links. Tijdens het inhalen hoorde ik een harde knal tegen mijn spiegel. Vervolgens zag ik die wielrenner vallen waarop ik in paniek raakte.
V: Hoe voelde dat, dat u in paniek raakte?
A: Heel verwarrend, ik wilde daar weg, maar ik wist dat ik daar niet weg mocht, ik was bang dat die man me wat zou aan doen of mijn kinderen. Ik keek in mijn spiegel, achter mij reed een donkerrode brommobiel, ik zag dat deze brommobiel ook door reed. Ik zag dat er achter de brommobiel ook een auto reed, volgens mij was deze zilverkleurig. Ik zag dat deze auto wel stopte. Vervolgens ben ik in paniek naar mijn ouders toe gereden. Daar heeft mijn vader de politie gebeld. Mijn vader heeft gebeld omdat ik helemaal overstuur was en niet goed uit mijn woorden kon komen.
(…)
V: Wij hebben een getuigen gehoord en deze verklaarde dat u ten hoogte van de fietser een ruk naar rechts heeft gemaakt met uw voertuig, wat heeft u hierop te verklaren?
A: Ik ben na de fietser pas weer naar rechts gegaan, toen ik ten hoogte van de fietser was ben ik links blijven rijden. Ik ben niet naar de fietser toe gereden. (…)