Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2020:5339

Rechtbank Noord-Holland
01-07-2020
22-07-2020
8383147 / AO VERZ 20-17 en 8311906 / KG EXPL 20-12
Arbeidsrecht
Kort geding,Op tegenspraak,Beschikking

Arbeidszaak. Verstoorde arbeidsrelatie / geen herplaatsingsmogelijkheid / verstoring aan werkgever te wijten.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0870
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0870

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Locatie Alkmaar

Zaaknr./repnr.: 8383147 / AO VERZ 20-17 en 8311906 / KG EXPL 20-12

Uitspraakdatum: 1 juli 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

de Stichting Anti Discriminatie Buro Regio Noord-Holland-Noord

gevestigd te Alkmaar

verzoekende partij

verder te noemen: het Buro

gemachtigde: mr. E.A.Th. Den Haan – van Wijk

tegen

[verweerder]

wonende te [woonplaats]

verwerende partij

verder te noemen: [verweerder]

gemachtigde: mr. J.F.F. van der Voort

1 Het procesverloop

1.1.

[verweerder] heeft het Buro op 14 februari 2020 in kort geding gedagvaard.

1.2.

Het Buro heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.

Op 11 juni 2020 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord.
De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

1.4.

Vóór de zitting hebben partijen bij e-mailberichten van 4 juni 2020 en 10 juni 2020 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 15 maart 2010 in dienst bij het Buro.
De functie van [verweerder] is directeur, met een salaris van € 4.136,74 bruto excl. 8% vakantietoeslag.

2.2.

Het Buro houdt zich bezig met activiteiten in het kader van de Wet Gemeenschappelijke Antidiscriminatievoorziening (WGA). Op basis van artikel 2 van deze wet, is het de wettelijke taak van het Buro om onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten en om klachten te registreren. Het Buro ondersteunt personen en organisaties met klachten betreffende discriminatie. Bij het Buro is naast de directeur een ondersteunend beleidsmedewerker in dienst. Verder wordt gewerkt met vrijwilligers en zzp’ers. Het Buro is voor zijn bestaan voor 100% afhankelijk van de subsidies die de gemeenten op grond van de WGA toekennen. Het Buro kent een toezichthoudend bestuur, bestaande uit drie leden: [bestuurslid 1] , [bestuurslid 2] en [bestuurslid 3] . De bestuursleden zijn verantwoordelijk voor een adequate invulling van de directie van het Buro en het functioneren van de directeur.

2.3.

Op 29 januari 2018 is in een bestuursvergadering door partijen gesproken over de “zwartepietendiscussie”. In het overzicht van actiepunten is hierover opgenomen:
“Dialoog Zwartepietendiscussie opzetten. [voornaam verweerder] wil geen leidende rol, hooguit een participerende. Wel racisme in de breedte, actie ligt niet bij LHO”.

2.4.

Op 2 februari 2018 is [verweerder] een ongeval overkomen, ten gevolge waarvan hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt. In november 2018 is [verweerder] nog voor 40% arbeidsongeschikt.

2.5.

Op 17 november 2018 heeft [verweerder] een brief gezonden aan de Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W) van Hoorn, betreffende de discussie rondom Zwarte Piet.
Eendergelijke e-mail is gelijktijdig aan B&W van Alkmaar gestuurd.

2.6.

Op 17 november 2018 vond ook de intocht van Sinterklaas in Hoorn plaats. [verweerder] heeft zich bij die gelegenheid bij het protest van Movement of Colour gevoegd. Hiervan zijn televisie opnames gemaakt en deze beelden zijn op het NOS-journaal getoond.

2.7.

Op 21 november 2018 hebben B&W van de gemeente Hoorn [verweerder] ter verantwoording geroepen voor zijn rol bij de Sinterklaasintocht.

2.8.

Op 26 november 2018 hebben de leden van het toezichthoudend bestuur in een bestuursvergadering [verweerder] ter verantwoording geroepen voor zijn handelwijze.
In de notulen van deze vergadering is een relaas van feiten van [verweerder] opgenomen, ten aanzien van de gebeurtenissen voorafgaand aan de intocht van Sinterklaas in Hoorn, op 17 november 2018. In de notulen van deze vergadering is als reactie van het bestuur op dit feitenrelaas, onder meer het volgende opgenomen:
“Mededelingen bestuur
Het bestuur vindt de rol die [voornaam verweerder] in de zwartepietendiscussie heeft gespeeld niet in lijn met de afspraak zoals deze op de actielijst staat (…). Het bestuur vindt dit belangrijk omdat de continuïteit van het buro niet in gevaar gebracht moet worden door ideologische gedreven acties.
(…)
Het bestuur constateert dat het beeld van de schreeuwer beklijft. Voor een willekeurige kijker is niet duidelijk dat [voornaam verweerder] neutraal is. De strekking van het feitenrelaas is dat “als hij het niet doet, dan doet niemand het”. Als [voornaam verweerder] het niet doet en niemand doet het, dan is dat de werkelijkheid, aldus het bestuur.
(…)
Het bestuur begrijpt het feitenrelaas maar vindt dat dit niet zo mag gebeuren. Dit kan een bedreiging zijn voor de continuïteit van het buro (…).”

2.9.

Op 28 november 2018 heeft bestuurslid [bestuurslid 3] aan [verweerder] om een afschrift van een aangifte bij de politie en een brief naar de Tweede Kamer fracties gevraagd. Hieraan heeft [verweerder] op dat moment geen gevolg gegeven.

2.10.

Op 2 december 2018 heeft [verweerder] een bericht op Facebook geplaatst, met de volgende inhoud:
“Ik ben ook in het bezit van een screenshot van de heer [naam 1] , die samen met zijn fractiegenoot [naam 2] van [naam 3] na een gesprek met [naam 4] naar mijn idee de mensen van Movement of Colour kwam afleiden in dienst van de samenscholing.”

2.11.

Bij brief van 3 december 2018, gericht aan bestuur en directie van het Buro, hebben [naam 1] en [naam 2] van de [naam 3] ( [naam 3] ) verzocht om rectificatie van dit Facebook-bericht. [verweerder] heeft het daarop Facebookbericht verwijderd.

2.12.

Op 5 december 2018 is [verweerder] op non-actief gesteld, met behoud van salaris.

2.13.

Op 6 december 2018 heeft [verweerder] zich volledig arbeidsongeschikt gemeld.

2.14.

Bij e-mail van 17 december 2018 is namens [verweerder] verzocht om met behulp van een mediator met het toezichthoudend bestuur te praten.

2.15.

Bij e-mail van 20 december 2018 schrijft [bestuurslid 1] aan [verweerder] dat er op dit moment geen aanleiding voor mediation is en dat [verweerder] eerst een tekst dient aan te leveren voor de te maken excuses aan de burgemeester en een aantal raadsleden van de gemeente Hoorn.

2.16.

In de periode van 28 februari 2018 tot en met 8 mei 2019 vindt tussen partijen diverse correspondentie plaats ten aanzien van deze kwestie.

2.17.

Op 16 mei 2019 vindt onderzoek door een arbeidsdeskundige plaats. In het rapport van 21 mei 2019 concludeert de arbeidsdeskundige dat [verweerder] nog niet geschikt is voor het eigen werk in volle omvang, maar wel voor aangepast eigen werk of ander werk bij de eigen werkgever, of een andere werkgever. De arbeidsdeskundige adviseert voorts het volgende:
“- Werknemer wordt geadviseerd om een verslag aan te leveren aan zijn bestuur aangaande de gebeurtenissen rondom de Sinterklaasintocht.
- Voorts worden werkgever en werknemer er vervolgens op gewezen dat zij samen het gesprek omtrent dit verslag dienen aan te gaan eventueel met inzet van een mediator.
- Aansluitend dienen werkgever en werknemer met elkaar af te stemmen hoe er verder wordt gegaan. Hetzij in spoor 1 hetzij in spoor 2 e.e.a. afhankelijk van de uitkomst van de gesprekken.”

2.18.

Op 28 juni 2019 heeft het bestuur besloten om met [verweerder] in gesprek te gaan. Daarbij is [verweerder] te kennen gegeven dat hij zijn functie niet mocht hervatten totdat het bestuur een conclusie zou kunnen trekken. Dit gesprek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden en [verweerder] heeft zijn werkzaamheden niet hervat.

2.19.

Op 4 september 2019 heeft het UWV op verzoek van [verweerder] een deskundigenoordeel uitgebracht ten aanzien van de re-integratie inspanningen van het Buro.
De arbeidsdeskundige concludeert:
“De bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige adviseren op diverse momenten in het re-integratie traject mediation in te zetten. Dit is tot op heden nog niet gebeurd, de werkgever wil pas mediation inzetten nadat de heer [verweerder] de afspraken zoals die in december 2018 zijn gemaakt, nakomt.
Mijns inziens zijn de door de werkgever gestelde voorwaarden zaken die juist besproken kunnen worden met behulp van een mediation traject en in deze belemmerend werken om mediation op de kunnen starten. Hierdoor stagneert de re-integratie. Derhalve zijn de re-integratie inspanningen van de werkgever onvoldoende.”

2.20.

In het najaar van 2019 hebben tussen [verweerder] en het Buro twee mediationgesprekken plaatsgevonden, die niet tot een oplossing hebben geleid.

2.21.

Met ingang van 17 oktober 2019 heeft het Buro [verweerder] volledig arbeidsgeschikt gemeld bij de bedrijfsarts. [verweerder] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50% is aangehouden.

2.22.

Het UWV heeft aan het Buro een loonsanctie opgelegd. Hierdoor is het Buro verplicht tot 2 februari 2021 het loon aan [verweerder] door te betalen.

2.23.

Bij brief van 10 december 2019 heeft [verweerder] verzocht om hervatting van zijn werkzaamheden als directeur, voor 50%, met ingang van 6 januari 2020.

2.24.

Bij e-mail van 22 december 2019 heeft het Buro aan de gemachtigde van [verweerder] medegedeeld:
“Het moge duidelijk zijn dat van 50% hervatting van zijn werkzaamheden als directeur (…) per 6 januari 2020 (…) geen sprake kan zijn. Uw cliënt is zowel binnen de organisatie als in de relevante werkomgeving van Art. 1 uitgepraat. Men wil met hem niet meer samenwerken of zaken met hem doen.
Door uw cliënt enige werkzaamheden te laten uitvoeren, draagt het risico in zich dat hij het buro en het imago van het buro nog verder al beschadigen dan hij al gedaan heeft.”
(…)

2.25.

Het Buro heeft op 14 januari 2020 aan [verweerder] een tweede-spoor traject aangeboden, inhoudende begeleiding om elders gedeeltelijk werkzaamheden te verrichten.

2.26.

[verweerder] eist in de kort geding dagvaarding van 14 februari 2020 wedertewerkstelling en rehabilitatie in zijn functie als directeur van het Buro.

3 Het verzoek

3.1.

Het Buro verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding op grond van art. 7:669 lid 2 sub g BW. Subsidiair verzoekt het Buro om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 2 sub h BW: andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.2.

Het Buro heeft daarbij het volgende naar voren gebracht. De arbeidsverhouding tussen het bestuur en [verweerder] is door het handelen van [verweerder] dusdanig verstoord, dat het bestuur geen vertrouwen meer heeft in het functioneren van [verweerder] . Naar aanleiding van de gebeurtenissen in november en begin december 2018, waarbij [verweerder] met zijn handelingen en uitlatingen een activistische indruk heeft gewekt, heeft het bestuur op 5 december 2018 met [verweerder] gesproken. In dit gesprek is [verweerder] op non-actief gesteld tot 15 januari 2019 en zijn aan [verweerder] de volgende voorwaarden gesteld:
- [verweerder] zal het bestuur voorzien van een feitenrelaas over de periode van 17 november tot nu toe, met de stukken die erbij horen;
- [verweerder] biedt schriftelijk zijn excuses aan burgemeester en raadsleden genoemd in het krantenartikel.
Het bestuur heeft ter toelichting hierop aangegeven dat het feitenrelaas nodig is om zich een beeld te vormen en een oordeel te vellen over de kwestie.
[verweerder] heeft aan deze voorwaarden niet voldaan. De toelichting op de gebeurtenissen die [verweerder] in de bestuursvergadering van 26 november 2018 heeft gegeven, was niet volledig. [verweerder] heeft immers diverse mails en berichten onvermeld gelaten en ook geen mededeling gedaan van de brief aan de gemeente Alkmaar. [verweerder] heeft geen excuses aangeboden en heeft geen duidelijk feitenoverzicht gegeven, terwijl hij wist dat dit voor het bestuur en de gemeente Hoorn essentieel was om de arbeidsrelatie voort te zetten.
De subsidiaire grond (andere omstandigheden) bestaat hierin dat tussen [verweerder] en het bestuur een inhoudelijk verschil van opvatting bestaat over de doelstellingen en de wettelijke taak – alsmede de invulling daarvan – van het Buro. Waar het bestuur onafhankelijkheid en neutraliteit nastreeft, heeft [verweerder] zich vooral als voorvechter opgesteld, door met een activistische beweging (Movement of Colour) op te trekken tegen het gezag, namens deze beweging aangifte te doen, het woord te voeren en dreigementen te uiten jegens gezagsdragers. Dit behoort naar de visie van het bestuur niet tot de taak van het Buro.
Voorts vordert het Buro een verklaring voor recht dat aan [verweerder] een transitievergoeding toekomt van € 15.106,37 bruto en vordert het Buro veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.

3.3.

Voor zover de arbeidsovereenkomst niet zou worden ontbonden en de vordering tot tewerkstelling zou worden toegewezen, heeft het Buro subsidiaire vorderingen geformuleerd, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag.

4 Het verweer

4.1.

[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe voert [verweerder] – samengevat – aan dat hij een uitstekende staat van dienst heeft in een functie die lang niet altijd te benijden valt. [verweerder] betwist dat er al eerder kritiek op zijn functioneren was en voert aan dat er geen functioneringsgesprekken zijn gevoerd en dat er geen verbetertraject is gevolgd. Verder voert hij aan dat het bestuur een ongelukkige samenloop van omstandigheden heeft aangegrepen -waarbij [verweerder] ongewild en onverwacht in het acht-uur journaal van de NOS terecht kwam, gevolgd door een (sociale) mediastorm- om hem te slachtofferen in plaats van hem te steunen. Volgens [verweerder] is het incident mede door de opstelling van het bestuur niet klein gehouden. Verder voert [verweerder] aan dat het Buro steeds naar stukken heeft gevraagd, waarover het al beschikte. Daarbij heeft [verweerder] herhaaldelijk voorstellen gedaan tot mediation, waarbij hij heeft aangegeven bereid te zijn in gesprek te gaan met B&W van Hoorn. [verweerder] voert aan dat uit het dossier blijkt dat het bestuur van meet af aan afscheid van [verweerder] heeft willen nemen. De stelling dat de burgemeester van Hoorn zou aansturen op het ontslag van [verweerder] , acht [verweerder] onaannemelijk, gelet op het feit dat het Buro onafhankelijk moet kunnen opereren. [verweerder] geeft aan dat hij teleurgesteld is in het bestuur, onder andere bestaande uit een voormalig strafrechter en een voormalig korpschef. Daarnaast voert [verweerder] aan dat het Buro onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en niets heeft gedaan om de verhoudingen met [verweerder] te normaliseren.

4.2.

Voorts voert [verweerder] aan dat het Buro zijn terugkeer altijd heeft geblokkeerd en dat dit te maken heeft met de ophanden zijnde fusie met Stichting Buro Discriminatie Kennemerland. [verweerder] verzoekt daarom allereerst om een (voorlopig) getuigenverhoor omdat de kantonrechter niet bevoegd is, indien de fusie de reden is dat de arbeidsplaats van [verweerder] moet komen te vervallen. [verweerder] voert aan dat hij zo snel mogelijk weer aan de slag wil en er geen moeite mee heeft om onder de directeur van ‘Kennemerland’ te werken en dat hij voldoende draagvlak heeft. Daarbij staat hij ervoor open om in gesprek te gaan voor zover plooien moeten worden gladgestreken en om tot duidelijke werkafspraken te komen.

4.3.

Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] , bij wijze van tegenverzoek, om toekenning van een billijke vergoeding van € 107.225,- bruto naast een transitievergoeding en een integrale veroordeling in de advocaatkosten, omdat het Buro ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

5 De beoordeling

5.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.

5.2.

Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
opzegverbod

5.3.

[verweerder] voert aan dat hij ziek is en het verzoek om die reden niet kan worden toegewezen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] voor 50% ongeschikt is geacht tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gelet op artikel 7:671b lid 6 sub a BW echter niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat het verzoek op zichzelf geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Het verweer van [verweerder] wordt op dit punt dan ook verworpen.
verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)

5.4.

Het Buro heeft aan deze ontslaggrond het volgende ten grondslag gelegd. In november en december 2018 heeft [verweerder] zich in strijd met de visie van het bestuur, activistisch opgesteld door de burgemeesters van Hoorn en Alkmaar aan te schrijven, bij de Sinterklaasintocht in Hoorn op 17 november 2018 zich bij de actievoerders van Movement of Colour te voegen, vervolgens na deze gebeurtenissen namens Movement of Colour aangifte te doen bij de politie, Tweede Kamerleden aan te schrijven, posts op Facebook te plaatsen en e-mails te schrijven aan het Noord-Hollands Dagblad, waarbij foutieve informatie is gegeven ten aanzien van de betrokkenheid van raadsleden van de gemeente Hoorn. Nu [verweerder] aan het bestuur geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en evenmin excuses heeft aangeboden aan de burgemeester van Hoorn ondanks de op 5 december 2018 tussen partijen gemaakte afspraken daarover, kan van het Buro in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten, aldus het Buro.

5.5.

Niet in geschil is dat voor een goede vervulling van de door [verweerder] beklede functie van directeur, wederzijds vertrouwen tussen hem en het bestuur noodzakelijk is. Uit hetgeen het Buro naar voren heeft gebracht blijkt duidelijk dat er aan de zijde van het bestuur geen behoorlijk draagvlak meer bestaat voor een verdere samenwerking met [verweerder] , aangezien het daarvoor vereiste vertrouwen ontbreekt. Dit vertrouwen is essentieel, nu [verweerder] als directeur een belangrijke, centrale, functie binnen de organisatie bekleedt. [verweerder] geeft aan dat hij nog wel mogelijkheden ziet om terug te keren, in de verwachting dat het huidige bestuur op korte termijn (deels) zal worden vervangen. Naar het oordeel van de kantonrechter geeft [verweerder] daarmee zelf ook aan dat er in feite binnen de organisatie geen draagvlak meer is voor zijn terugkeer. De kantonrechter acht de verstoorde arbeidsverhouding op grond van voornoemde omstandigheden zodanig dat van het Buro in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.

5.6.

Nu het Buro verder gemotiveerd heeft gesteld dat er, mede gelet op de vertrouwensbreuk, geen passende herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerder] zijn en [verweerder] in reactie hierop niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit anders is, neemt de kantonrechter aan dat in de concrete omstandigheden van het geval herplaatsing niet in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal daarom worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Het verzoek van het Buro zal in zoverre worden toegewezen.
De subsidiaire vorderingen zoals door het Buro geformuleerd, behoeven daarom verder geen bespreking.

5.7.

Gelet op deze constatering behoeft niet nader te worden ingegaan op het argument van [verweerder] dat sprake zou zijn van een voorgewende ontslaggrond. In het voorgaande is immers geconstateerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Voor het horen van getuigen in een nader te bepalen (voorlopig) getuigenverhoor, ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
ontbindingsdatum

5.8.

Op de voet van artikel 7:671b lid 9 BW dient vervolgens de ontbindingsdatum te worden vastgesteld, waarbij moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij (reguliere) opzegging zou zijn geëindigd. Aldus rekening houdend met een opzegtermijn van twee maanden, zoals bepaald in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van 1 september 2020. De kantonrechter ziet, gelet op navolgende overwegingen ten aanzien van de billijke vergoeding, geen aanleiding om de duur van deze procedure in mindering te brengen op de datum van ontbinding.
transitievergoeding

5.9.

Aan de orde is de vraag of aan [verweerder] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW een transitievergoeding toekomt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Het Buro heeft in dit verband aangegeven dat [verweerder] bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een transitievergoeding van € 15.016,37 bruto. Dit bedrag is door [verweerder] niet betwist, zodat een bedrag van € 15.016,37 bruto aan [verweerder] zal worden toegekend als transitievergoeding.
billijke vergoeding

5.10.

[verweerder] heeft voorts verzocht om hem in het geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding van € 107.225,- bruto toe te kennen, omdat het Buro ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Het Buro heeft hiertegen verweer gevoerd.

5.11.

Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 7:671b lid 9 sub c BW de kantonrechter de werknemer van wie, zoals hier, de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt ontbonden, een billijke vergoeding kan toekennen, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

5.12.

De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding is naar het oordeel van de kantonrechter te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen van het Buro. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Het Buro heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen in november en december 2018, rondom de Sinterklaasintocht in Hoorn, [verweerder] om opheldering verzocht ten aanzien van de activiteiten die hij had verricht. Cruciaal waren hierbij voor het Buro onder meer, het opstellen van een feitenrelaas en het overleggen van stukken, waaronder met name een aangifte en brieven aan de Tweede Kamer. Het Buro heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom het feitenrelaas, zoals opgenomen in de notulen van de vergadering van 26 november 2018, niet voldoende was. Op het moment dat het overleggen van stukken uitbleef, lag het op de weg van het Buro om daaruit haar conclusies te trekken, dan wel met [verweerder] in gesprek te gaan. Dit geldt eens te meer, nu [verweerder] al in een vroeg stadium heeft voorgesteld om met behulp van mediation het gesprek aan te gaan. Het Buro heeft, in plaats van het gesprek aan te gaan, aangestuurd op een einde van de arbeidsverhouding en heeft aan [verweerder] medegedeeld dat men was uitgepraat. Het UWV komt in het deskundigenoordeel van 4 september 2019 tot een zelfde conclusie, namelijk dat de gestelde voorwaarden voor werkhervatting juist in een mediation traject aan de orde gesteld zouden moeten worden. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de conclusie uit voornoemd deskundigenoordeel, waaruit volgt dat de re-integratie inspanningen van het Buro onvoldoende zijn geweest. Het Buro heeft de mogelijkheden voor re-integratie bij werkgever niet onderzocht en heeft pas nadat door het UWV een loonsanctie was opgelegd, in januari 2020 een algemeen aanbod gedaan voor een re-integratie traject in het tweede spoor. Eveneens pas nadat een loonsanctie was opgelegd is een mediation traject gestart, dat na twee gesprekken is beëindigd.
Uit deze gang van zaken blijkt dat het Buro op geen enkel moment een serieuze poging heeft ondernomen om de arbeidsverhouding te herstellen, maar steeds heeft aangestuurd op een einde hiervan. Hierdoor is het arbeidsconflict daarna zodanig geëscaleerd, dat dit heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

5.13.

De kantonrechter zal daarom aan [verweerder] een billijke vergoeding toekennen.

5.14.

Ten aanzien van de hoogte van de billijke vergoeding stelt de kantonrechter het volgende voorop. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad, onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle), HR 8 juni 2018, ECLI:NL:2018:878 (Zinzia) en HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (ServiceNow) volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding, kort gezegd, om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De rechter kan daarbij rekening houden met de gevolgen van het ontslag voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt.

5.15.

In aansluiting op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, zal de kantonrechter een inschatting maken hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben geduurd zonder het ernstig verwijtbaar handelen van het Buro. De kantonrechter maakt daarbij de inschatting dat ook indien het Buro de re-integratie van [verweerder] op voortvarende wijze had opgepakt, de arbeidsverhouding tussen partijen, gelet op hetgeen blijkens de overgelegde correspondentie tussen hen is voorgevallen, niet langer zou hebben voortgeduurd dan de duur van de resterende, verlengde periode van loondoorbetaling wegens arbeidsongeschiktheid. Voor de berekening van de inkomensschade zal daarom worden aangesloten bij de resterende duur van die periode, die loopt tot 2 februari 2021. De kantonrechter begroot de billijke vergoeding gelet op al het vorenstaande op € 25.000,- bruto. Het tegenverzoek van [verweerder] zal in zoverre worden toegewezen.

5.16.

Op de voet van artikel 7:686a lid 6 BW worden partijen van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en is het Buro bevoegd haar verzoek binnen de hierna genoemde termijn in te trekken.
het tegenverzoek

5.17.

[verweerder] heeft vergoeding van zijn advocaatkosten gevraagd op grond van schending van goed werkgeverschap door het Buro. Het gegeven dat aan [verweerder] een billijke vergoeding wordt toegekend maakt echter nog niet dat het Buro daarom ook in de volledige proceskosten zou moeten worden veroordeeld. [verweerder] heeft zijn stellingen op dit punt ook niet nader toegelicht. De kantonrechter zal de vergoeding van de advocaatkosten dan ook afwijzen.

5.18.

Gelet op de uitkomst van de procedure komen de proceskosten van het verzoek en het tegenverzoek voor rekening van het Buro. Vanwege de nauwe samenhang tussen beide verzoeken, zullen de kosten in het tegenverzoek op nihil worden gesteld.

5.19.

Als het Buro het verzoek intrekt, zal het Buro de proceskosten van [verweerder] moeten betalen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] worden vastgesteld op
€ 720,00.

6 De beslissing

De kantonrechter:

het verzoek

6.1.

bepaalt dat de termijn, waarbinnen het Buro het verzoek kan intrekken -door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij- zal lopen tot en met 8 juli 2020;

Voor het geval het Buro het verzoek niet binnen die termijn intrekt:

6.2.

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2020;

6.3.

veroordeelt het Buro om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van
€ 15.016,37 bruto;

6.4.

veroordeelt het Buro om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 25.000,- bruto;

6.5.

veroordeelt het Buro tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;

6.6.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.7.

wijst af het meer of anders verzochte;

Voor het geval het Buro het verzoek binnen die termijn intrekt:

6.8.

veroordeelt het Buro tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;

6.9.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek

6.10.

veroordeelt het Buro tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op nihil;

6.11.

wijst af het meer of anders verzochte.


Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.