Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2020:554

Rechtbank Noord-Holland
22-01-2020
27-02-2020
C/15/285099 / HA ZA 19-132
Civiel recht
Bodemzaak,Eerste aanleg - enkelvoudig

Eindvonnis na tussenvonnis over beroepsfout assurantietussenpersoon. Schadebegroting.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/285099 / HA ZA 19-132

Vonnis van 22 januari 2020, tevens herstelvonnis

in de zaak van

[eiser] , handelend onder de naam METSELBEDRIJF J. BÖHM,

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TIJMS VERZEKERINGEN B.V.,

gevestigd te Heemskerk,

gedaagde,

advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en Tijms genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 11 september 2019 en de daarin genoemde stukken;

  • -

    het verzoek wijziging tussenvonnis van 23 september 2019 van de zijde van Tijms;

  • -

    de akte uitlaten na tussenvonnis van de zijde van Tijms met producties 25 en 26;

  • -

    de antwoordakte van de zijde van Tijms;

  • -

    de nadere akte uitlating na tussenvonnis van de zijde van [eiser];

  • -

    de nadere antwoordakte van de zijde van Tijms.

1.2.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

Verzoek wijziging tussenvonnis

2.1.

Tijms heeft verzocht dat het tussenvonnis van 11 september 2019 (hierna: het tussenvonnis) aldus wordt gewijzigd, dat in rechtsoverweging 1.2 wordt vermeld dat ook Tijms (in haar brief van 30 juli 2019) opmerkingen heeft gemaakt bij het proces-verbaal van comparitie van partijen van 18 juli 2019. [eiser] heeft op dit verzoek niet gereageerd.
Het verzoek om wijziging van het tussenvonnis (dat wordt opgevat als een verzoek in de zin van artikel 31 Rv) zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

Omvang van de schade (voorschot)

2.2.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat Tijms aansprakelijk is voor 70% van de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de beroepsfout van Tijms waardoor het risico van de heftruck niet verzekerd was. [eiser] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld de onderbouwing van de gestelde schadeposten bij akte in het geding te brengen en toe te lichten.

2.3.

Daartoe heeft [eiser] een kopie van een vaststellingsovereenkomst van 23 november 2018 (hierna: de vaststellingsovereenkomst) overgelegd, alsmede diverse (gespecificeerde) facturen. Volgens [eiser] volgt hieruit dat de reeds geleden schade die [A.] (althans Allianz) kan verhalen op [eiser] op dit moment € 75.691,46 bedraagt. Tijms heeft betwist dat sprake is van schade van [eiser], omdat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat Allianz (de verzekeraar van Sprangers) degene is die alle schadeposten van [A.] heeft betaald, en [eiser] slechts een betalingsverplichting heeft aan Allianz van € 20.000,--. Voorts heeft Tijms betoogd dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv, door pas na het tussenvonnis de vaststellingsovereenkomst in het geding te brengen en door de rechtbank in de dagvaarding en ter comparitie hierover op het verkeerde been te zetten. Tot slot heeft Tijms de hoogte van de schade betwist. De rechtbank overweegt als volgt.

Vaststellingsovereenkomst van 23 november 2018

2.4.

In de vaststellingsovereenkomst, die is gesloten tussen Sprangers, Allianz en [eiser], is onder meer het navolgende overwogen:

“- (…) Sprangers, Allianz en [eiser] zijn in onderhandeling getreden over de verplichting van [eiser] tot voldoening van de door Allianz en/of Sprangers aan [A.] vergoedde en nog te vergoeden schade en de kosten van Allianz. (…)

Verklaren te zijn overeengekomen:

  1. [eiser] betaalt aan Allianz een bedrag van EUR 20.000,000 (zegge: twintigduizend euro) ineens.

  2. [eiser] betrekt binnen redelijke termijn, doch in ieder geval binnen één maand na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, Tijms in rechte wegens het ontbreken van een adequate verzekering.

(…)

5. Indien de procedure tegen Tijms een positief geldelijk resultaat kent, verbindt [eiser] zich er toe dit positieve geldelijke resultaat geheel of gedeeltelijk ter voldoening van de door Allianz aan [A.] vergoede schade en kosten aan Allianz te betalen. [eiser] is hiertoe gehouden voor zover de betalingen door en kosten van Allianz het voornoemde bedrag van € 20.000.- te vermeerderen met het bedrag dat [eiser] aan proceskostenvergoeding wordt toegekend ([eiser] zal deze vergoeding in voorkomend geval aan de rechtsbijstandsverzekering dienen te betalen) overstijgt.

(…)

8. Na volledige nakoming van de overeenkomst verlenen Allianz en Sprangers met inachtneming van de voorwaarden zoals hiervoor vermeld onder sub 1 tot en met 7 aan [eiser] algehele en finale kwijting. Bij het niet-nakomen van (een van de ) voorwaarden uit deze overeenkomst door [eiser], houden Allianz en Sprangers zich alle rechten en weren voor. (…)”

2.5.

Het verweer van Tijms dat hieruit blijkt dat [eiser] slechts schade heeft geleden van € 20.000,--, wordt niet gevolgd. De rechtbank begrijpt het betoog van [eiser] namelijk aldus dat Allianz - in de verhouding tussen [A.] als schuldeiser enerzijds, en Allianz/Sprangers/[eiser] als hoofdelijk schuldenaren anderzijds - een leidende rol heeft ingenomen in de afwikkeling van de schade van [A.], en dus (via haar assurantiemakelaar) de betalingen aan [A.] (en derden) verricht. Tussen partijen staat echter ook vast, dat in de onderlinge verhouding tussen [eiser], Allianz en Sprangers, de draagplicht volledig bij [eiser] rust (vgl. het tussen die partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2018, zoals aangehaald in rechtsoverweging 2.16 van het tussenvonnis). Uitgangspunt is dus dat Allianz een regresvordering heeft op [eiser], ter hoogte van de betalingen die zij heeft verricht aan [A.] (of derden) in het kader van de afwikkeling van de schade van [A.]. De schade die [eiser] lijdt, bestaat (in ieder geval) uit hetgeen hij aan Allianz heeft betaald of moet betalen op grond van die regresvordering van Allianz. De rechtbank begrijpt uit artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst dat Allianz jegens [eiser] geen afstand heeft gedaan van die regresvordering, maar die regresvordering (vooralsnog) heeft beperkt tot het bedrag dat [eiser] op zijn beurt door middel van de onderhavige procedure op Tijms kan verhalen (en ten minste tot € 20.000,). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de betalingen die Allianz heeft gedaan in verband met het afwikkelen van de schade van [A.], en die Allianz in beginsel op grond van haar regresvordering kan verhalen op [eiser], in de onderhavige procedure moeten worden aangemerkt als schade van [eiser].

2.6.

De omstandigheid dat Tijms geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst brengt in het voorgaande geen verandering. De vaststellingsovereenkomst heeft namelijk geen (negatieve) gevolgen voor de positie van Tijms. Ook in de situatie waarin de vaststellingsovereenkomst niet zou zijn gesloten, geldt immers dat Allianz alle betalingen die zij heeft verricht in het kader van de afwikkeling van de schade van [A.], kan verhalen op [eiser], hetgeen leidt tot schade van [eiser].

Schending artikel 21 Rv

2.7.

Hoewel het voor de hand had gelegen dat [eiser] de vaststellingsovereenkomst in een eerder stadium van de procedure had overgelegd en toegelicht (ook gelet op de datum van de vaststellingsovereenkomst van 23 november 2018), ziet de rechtbank daarin - gelet op de in het voorgaande gegeven uitleg van die vaststellingsovereenkomst en de beperkte gevolgen daarvan voor de onderhavige zaak - onvoldoende aanleiding om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 21 Rv.

Schadeposten

2.8.

De rechtbank is van oordeel dat de navolgende schadeposten door [eiser] voldoende zijn onderbouwd en door Tijms onvoldoende zijn betwist:

  • -

    Betaling aan Heling & Partner (re-integratie van [A.]): € 6.004,02

  • -

    Betaling aan SAP Advocaten (belangenbehartiger [A.]): € 38.898,78

  • -

    Betaling aan Andriessen Expertise B.V. (deskundige): € 12.677,79

  • -

    Betalingen aan Medisch of Veterinair Adviseur (medisch adviseur): € 2.159,85

  • -

    Allianz (medische verschotten): € 5.086,24

  • -

    Wilhelmina Ziekenhuis Assen (opgevraagde medische informatie): € 121,81

Totaal: € 64.948,49

2.9.

Tijms heeft de post “Ridder Letselschade (buitengerechtelijke kosten voormalig belangenbehartiger [A.])” ter hoogte van € 12.242,97 betwist en heeft er daarbij terecht op gewezen dat van deze post geen specificatie is overgelegd, zodat Tijms zich daartegen niet heeft kunnen verweren. Omdat [eiser] in het tussenvonnis uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld de schadeposten te onderbouwen en dit ten aanzien van deze post (ondanks de betwisting door Tijms) onvoldoende heeft gedaan, zal bij het bepalen van de hoogte van het voorschot aan deze post voorbij worden gegaan.

2.10.

Gelet op het oordeel in het tussenvonnis dat Tijms aansprakelijk is voor 70% van de schade van [eiser], is een voorschot van (70% van € 64.948,49 is) € 45.463,94 toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de onweersproken wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.

2.11.

Daarnaast zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen op de wijze zoals in rechtsoverweging 4.23 van het tussenvonnis is bepaald.

Proceskostenveroordeling

2.12.

Tijms zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 86,40

- griffierecht € 914,00

- salaris advocaat € 2.685,00 (2,5 punten × tarief € 1.074,00)

Totaal € 3.685,40

2.13.

De gevorderde nakosten zullen worden begroot conform het liquidatietarief.

3 De beslissing

De rechtbank

inzake het herstelverzoek

3.1.

bepaalt dat op pagina 1 van het op 11 september 2019 tussen [eiser] en Tijms gewezen tussenvonnis, waar staat

1.2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij het proces‑verbaal van de comparitie van partijen, dat met hun instemming buiten hun aanwezigheid is opgemaakt.

[eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt per brief van 1 augustus 2019, die aan het proces-verbaal is gehecht. Het proces-verbaal zal worden gelezen met inachtneming van de opmerkingen van [eiser].”

wordt gewijzigd in

1.2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij het proces‑verbaal van de comparitie van partijen, dat met hun instemming buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt per brief van 1 augustus 2019, die aan het proces-verbaal is gehecht. Ook Tijms heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt per brief van 30 juli 2019, die eveneens aan het proces-verbaal is gehecht. Het proces-verbaal zal worden gelezen met inachtneming van de opmerkingen van [eiser] en Tijms.”

3.2.

bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 22 januari 2020

wordt vermeld op de minuut van het tussenvonnis van 11 september 2019;

3.3.

gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het tussenvonnis van 11 september 2019 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren;

in de hoofdzaak

3.4.

verklaart voor recht dat Tijms jegens [eiser] aansprakelijk is voor de tekortkoming in de nakoming van de op Tijms rustende zorgplicht ten gevolge waarvan het risico van de heftruck niet verzekerd was, en dat Tijms gehouden is 70% van de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden aan [eiser], vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;

3.5.

veroordeelt Tijms om aan [eiser] te betalen bij wijze van voorschot op de nog vast te stellen schade, een bedrag van € 45.463,94, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 8 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;

3.6.

veroordeelt Tijms in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.685,40, en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tijms niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

3.7.

verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.5, en 3.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;

3.8.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.