3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, wordt opgelegd.
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor bewezenverklaring van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals ten laste is gelegd, moet worden beoordeeld of er sprake is geweest van handelingen van de verdachte die onder meer bestonden uit het binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en of het slachtoffer ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht, waardoor zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent, dan wel weerstand daartegen te bieden.
De aangeefster heeft verklaard dat zij die nacht samen met verdachte, met wie zij een relatie had, “lepeltje-lepeltje” in bed lag. Zij heeft verklaard dat ze in slaap is gevallen en midden in de nacht wakker werd, omdat de verdachte in haar zat met zijn penis en heen en weer ging. Voor haar gevoel zou dat tien minuten hebben geduurd. Ook zat verdachte volgens haar met zijn vingers in haar vagina en kneep hij met zijn rechterhand in haar billen en borsten.
Verdachte heeft dit ter zitting ontkend en een andere lezing van de gebeurtenissen gegeven.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever onder het bestanddeel lichamelijke onmacht ook schaart de situatie van een diepe slaap. Ten aanzien van de staat van verminderd bewustzijn als genoemd in artikel 243 Sr heeft de wetgever ook beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met een persoon die verkeert in een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of die daarop volgt. Het hoeft daarbij niet te gaan om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat daarbij om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn waarbij van die persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.
De rechtbank acht voor beide bestanddelen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Omdat de toestand van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht bij het slachtoffer centrale bestanddelen zijn van het ten laste gelegde misdrijf, kan het bewijs hiervoor niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van aangeefster alleen, maar is steunbewijs vereist. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op een sms-bericht van de verdachte aan de aangeefster waarin hij schreef: “ik wou je gwn opwinden. Maar je sliep door en ik dacht je wordt wel wakker maar dat was niet geval”. De rechtbank wijst erop dat uit de desbetreffende sms-wisseling kan worden afgeleid dat de verdachte aan zijn toenmalige vriendin heeft gezeten, terwijl zij sliep, maar hij daarin nergens erkent dat sprake zou zijn geweest van binnendringen, hetgeen hij zich desgevraagd ter terechtzitting ook niet kan voorstellen. Het enkel “aan haar zitten” tijdens het slapen is onvoldoende voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr.
Uit het NFI rapport blijkt verder dat er geen sperma of spermavloeistof is aangetroffen op of in het lichaam van het slachtoffer. Wel blijkt uit autosomaal DNA onderzoek dat er in een bemonstering (droog, buiten op de grote schaamlip) een geringe hoeveelheid DNA aangetroffen is van een man en dat die man verdachte kan zijn.
Daarnaast is y-chromosomaal DNA onderzoek gedaan. Op basis van de gemeten hoeveelheid geïsoleerd mannelijk (Y-chromosomaal) DNA is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een relatief kleine hoeveelheid mannelijk DNA in bemonsteringen op de vaginawand en diep vaginaal en de conclusie is dat het mannelijke DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte.
De rechtbank ziet in voornoemde bevindingen van het NFI geen steunbewijs voor de beweerdelijke vaginale penetratie met de penis. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zijn toenmalige vriendin en hij voor het slapen gaan hebben geknuffeld, gekust en aan elkaar gezeten, waarbij hij met zijn vingers over en in haar vagina is gegaan. Niet uit te sluiten valt derhalve dat het aangetroffen DNA ten gevolge van de door verdachte beschreven handelingen in en rond de vagina van het slachtoffer terecht is gekomen.
Ook de verklaring van de zus van aangeefster biedt naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs voor de aangifte door het slachtoffer, nu de zus aangeeft dat haar zus haar heeft verteld dat het binnendringen zou hebben plaatsgevonden, terwijl zij “half sliep’. Tegen de ten laste gelegde omstandigheid dat aangeefster zo diep en vast sliep, dat in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden aan de verlangens van de verdachte, pleit naar het oordeel van de rechtbank voorts ook de gedetailleerdheid, waarmee zij de gebeurtenissen en de gevoelens die ze daarbij had, beschrijft.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is met betrekking tot de staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht bij de aangeefster, zodat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken. Aan een verder oordeel over de vraag of de verweten handelingen, mede bestaande uit het binnendringen van het lichaam van aangeefster, hebben plaatsgevonden, komt de rechtbank daarom niet toe.