Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2021:9938

Rechtbank Noord-Holland
22-10-2021
05-11-2021
20/470
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:294, Bekrachtiging/bevestiging
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Toepassing Afdelingsuitspraak ECLI:NL:RVS:2018:571. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestemmingsplan rekening gehouden met locatie-specifieke omstandigheden door aan een gedeelte van het perceel van eiser de bestemming ‘tuin’ te geven om de zichtbaarheid van de daarachter gelegen winkel te waarborgen, is met de toekenning van de tuinbestemming dat gedeelte van het perceel van eiser niet uitgesloten van het erf. De situatie is daarmee anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018. In die zaak was in het bestemmingsplan namelijk expliciet bepaald dat de gronden met de bestemming tuin niet dienden te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II bijbehorend bij het Besluit omgevingsrecht. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is de genoemde uitspraak van de Afdeling daarom in het onderhavige geval niet van toepassing. Dit heeft als gevolg dat in dit geval de reikwijdte van het Bor niet is beperkt door het bestemmingsplan en dat de regels voor vergunningvrij bouwen op grond van het Bor van toepassing zijn. De erfafscheiding voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het bepaalde in artikel 2, twaalfde lid, van bijlage II van het het Bor en is daarom vergunningsvrij. Om die reden kan daartegen niet handhavend worden opgetreden. Beroep gegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/470


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen


[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van Tilborg),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij], te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk).

Procesverloop

In het besluit van 14 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van derde-partij om handhavend op te treden tegen de geplaatste erfafscheiding en overkapping op het perceel van eiser aan [perceel] afgewezen.

In het besluit van 10 december 2019, verzonden op 12 december 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en het primaire besluit wat betreft de erfafscheiding herroepen. Verweerder heeft besloten alsnog handhavend op te treden tegen de erfafscheiding op het perceel van eiser. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

In het besluit van 10 februari 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiser de last opgelegd om de erfafscheiding binnen 6 weken nadat de rechtbank Noord-Holland uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het besluit van 10 december 2019 te verwijderen en/of moet aanpassen op straffe van een dwangsom van € 500,- ineens.

De rechtbank heeft bij brief van 10 april 2020 aan partijen bericht dat bestreden besluit II bij de beroepsprocedure wordt betrokken.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. F.D.S. Bettink en B.A. Vasen. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 Waar gaat de zaak over?

Eiser woont op het adres [perceel] . Derde-partij exploiteert een bloemenwinkel op het adres [adres] . De bloemenwinkel van derde-partij ligt achter de woning van eiser en het toegangspad naar de winkel loopt vanaf de openbare weg tussen het perceel van eiser en het perceel op nummer [#] door. Eiser heeft aan de zijkant van zijn perceel (naast het toegangspad) een erfafscheiding en een overkapping geplaatst. Eiser is het er niet mee eens dat ten aanzien van de erfafscheiding handhavend wordt opgetreden, reden waarom hij beroep heeft ingesteld.

2 Afbakening, vaststellingen en het wettelijk kader

2.1.

De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het verweerschrift een ander standpunt heeft ingenomen dan in het bestreden besluit is opgenomen. Ter zitting is dit besproken en verweerder heeft aangegeven dat hij – desondanks – blijft bij het standpunt zoals dat is opgenomen in het bestreden besluit. Dit standpunt is dus ook wat de rechtbank zal toetsen aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden.

2.2.

De rechtbank stelt voorts vast dat de erfafscheiding is gesitueerd op de bestemming ‘tuin’. Ingevolge artikel 10.2.2, aanhef en onder a en b, van het bestemmingsplan ‘Vogelenzang 2010’ (het bestemmingsplan), voor zover van belang, mag op de bestemming ‘tuin’ de hoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1 meter bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, niet meer dan 3 meter. Niet in geschil is dat de erfafscheiding – van 1,80 meter hoog – niet toegestaan is binnen de bestemming ‘tuin’.

2.3.

Voorts stelt de rechtbank vast dat de erfafscheiding is gesitueerd in het achtererfgebied zoals dat is gedefinieerd in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2, aanhef en twaalfde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning niet is vereist voor een erf- of perceelafscheiding mits niet hoger dan 2 meter en op een erf of perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, achter de voorgevelrooilijn en op meer dan 1 meter afstand van het openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

3 Het standpunt van partijen

3.1

In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er handhavend moet worden opgetreden tegen de erfafscheiding van eiser voor zover die staat op de bestemming ‘tuin’. Op die bestemming mag – zo volgt uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan – een erfafscheiding namelijk maar 1 meter hoog zijn en de erfafscheiding van eiser is hoger dan 1 meter.

Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat de erfafscheiding op grond van artikel 2, twaalfde lid, van bijlage II van het Bor vergunningsvrij mag worden opgericht, omdat volgens verweerder in het onderhavige geval sprake is van een bijzondere situatie wat tot gevolg heeft dat het bestemmingsplan voorrang dient te krijgen op het Bor en dat er geen sprake is van vergunningsvrij bouwen. Verwezen wordt in deze naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 februari 2018 met ECLI:NL:RVS:2018:571.

Nu de erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan en aan eiser geen omgevingsvergunning is verleend om in afwijking van het bestemmingsplan een erfafscheiding op te richten van twee meter, kon verweerder daartegen handhavend optreden.

Volgens verweerder kon de overkapping wel vergunningsvrij worden opgericht op grond van artikel 2, derde lid, onder b, van bijlage II van het Bor. Omdat de overkapping vergunningsvrij is bestaat er geen aanleiding om daartegen handhavend op te treden.

3.2

Eiser voert aan dat de onderhavige situatie niet vergelijkbaar is met de situatie in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018. Volgens eiser geldt het Bor daarom onverkort.

Eiser doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser wijst op een e-mail van [naam] , medewerker van verweerder, van 13 februari 2019, waarin staat dat eiser de overkapping en erfafscheiding zonder omgevingsvergunning mag realiseren. Dit is een toezegging die kan worden toegerekend aan verweerder. Volgens eiser wordt daarom aan de eerste twee stappen uit het stappenplan van de uitspraak van de Afdeling1 voldaan. Bij de derde stap gaat het om de belangenafweging. Eiser heeft groot belang bij het behoud van de bouwwerken omdat zijn tuin langs het toegangspad naar de bloemenwinkel loopt en eiser zijn privacy wil beschermen. Dit is een rechtens te respecteren belang zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 19882 waarbij eiser de weigering van een vergunning voor een schutting van 1,80 meter met succes heeft aangevochten.

4 Het oordeel van de rechtbank

4.1

Tussen partijen is de vraag gerezen of het Bor in dit geval wel van toepassing is, of dat het bestemmingsplan de bepalingen uit het Bor over vergunningvrij bouwen uitsluit.

4.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat vergunningvrij bouwen niet mogelijk is, omdat de erfafscheiding gesitueerd is op gronden met de bestemming tuin. Verweerder wijst daarbij op de totstandkomingsgeschiedenis van het bestemmingsplan dat, naar aanleiding van een zienswijze van derde-partij, zo is opgesteld dat de bouwmogelijkheden op het perceel van eiser worden beperkt zodat het zicht vanaf de openbare weg op de bloemenwinkel niet wordt wegenomen. Hieraan is uitvoering gegeven door aanpassing van het bouwvlak op het perceel van eiser en door een deel van het perceel de bestemming ‘tuin’ te geven. Volgens verweerder is deugdelijk gemotiveerd met welk doel het bouwvlak en de bestemming is aangepast en prevaleert het belang van vrij zicht vanaf de [straat] .

4.3.

Uit de bepalingen van het Bor volgt dat vergunningvrij bouwen alleen mogelijk is op een erf. Als de gronden niet beschouwd kunnen worden als erf, kunnen er geen bouwwerken vergunningsvrij opgericht worden.

4.4.

Op grond van artikel 1, eerste lid van bijlage II bij het Bor wordt onder erf verstaan: “al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden”. Uit de rechtspraak van de Afdeling blijkt dat in deze definitie besloten ligt dat de reikwijdte van de regeling voor het vergunningsvrij bouwen door het bestemmingsplan kan worden beperkt. Met het oog op locatie-specifieke omstandigheden kan in een bestemmingsplanregeling de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw worden verboden. In dat geval zijn de bepalingen uit het Bor die vergunningsvrij bouwen mogelijk maken niet van toepassing3.

4.5.

Hoewel in het bestemmingsplan rekening gehouden is met locatie-specifieke omstandigheden door aan een gedeelte van het perceel van eiser de bestemming ‘tuin’ te geven om de zichtbaarheid van de winkel te waarborgen, is met de toekenning van de tuinbestemming dat gedeelte van het perceel van eiser niet uitgesloten van het erf. Ter zitting hebben partijen zich ook op het standpunt gesteld dat het gedeelte van het perceel met de bestemming ‘tuin’ bij het erf hoort. De situatie is daarmee anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 20184. In die zaak was in het bestemmingsplan namelijk expliciet bepaald dat de gronden met de bestemming tuin niet dienden te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II bijbehorend bij het Besluit omgevingsrecht. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in het bestemmingsplan Vogelenzang 2010.

4.6.

Naar het oordeel van de rechtbank is de genoemde uitspraak van de Afdeling daarom in het onderhavige geval niet van toepassing. Dit heeft als gevolg dat in dit geval de reikwijdte van het Bor niet is beperkt door het bestemmingsplan en dat de regels voor vergunningvrij bouwen op grond van het Bor van toepassing zijn.

4.7.

De erfafscheiding voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het bepaalde in artikel 2, twaalfde lid, van bijlage II van het het Bor en is daarom vergunningsvrij. Om die reden kan daartegen niet handhavend worden opgetreden. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, waardoor het primaire besluit herleeft.

4.8.

Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat zij de stelling van de derde-partij, dat de overkapping ook moet worden aangemerkt als erfafscheiding en dat deze hoger is dan 2 meter en dus niet vergunningvrij kon worden opgericht met toepassing van het Bor, niet volgt. Voor de motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van heden in de zaak van de derde-partij tegen verweerder (HAA 20/59) en dan met name naar rechtsoverweging 6.1 en 6.2.

Het vertrouwensbeginsel

4.9.

Omdat uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is behoeft het beroep op het vertrouwensbeginsel geen verdere bespreking meer.

Ten aanzien van de last onder dwangsom

5. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder niet handhavend kon optreden tegen de erfafscheiding heeft verweerder ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd aan eiser. Ook dit besluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op de erfafscheiding en het bestreden besluit II en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt.

7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op de erfafscheiding en het bestreden besluit II en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt;

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

1 Uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2385.

2 No. R03.86.8017.

3 ECLI:NL:RVS:2018:571.

4 ECLI:NL:RVS:2018:571.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.