Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2022:10013

Rechtbank Noord-Holland
09-11-2022
15-11-2022
C/15/324954 / HA ZA 22-112
Civiel recht
Bodemzaak

Gespoten herbiciden zijn gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW. Akkerbouwbedrijf is (risico)aansprakelijk voor de schade aan de gewassen op naastgelegen perceel.

Rechtspraak.nl
M en R 2023/8 met annotatie van F.C.S. Warendorf
RAV 2023/9

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/324954 / HA ZA 22-112

Vonnis van 9 november 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam,

tegen

1. de vennootschap onder firma

[gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats 2] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [plaats 2] ,

3. [gedaagde 3],

wonende te [plaats 2] ,

4. [gedaagde 4]

wonende te [plaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.

Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd.

Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. worden genoemd, en ieder afzonderlijk de [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .

1 De zaak in het kort

1.1.

[eiser] is een kweker van snijbloemen gewassen, erwten en tuinbonen. [gedaagde 1] c.s. exploiteren een akkerbouwbedrijf met verschillende nevenactiviteiten. De percelen van [eiser] en [gedaagde 1] c.s. liggen naast elkaar.

Op 20 mei 2021 bespuit [gedaagde 1] c.s. de gewassen op hun perceel met herbiciden. [eiser] stelt dat deze herbicidebehandeling schade heeft veroorzaakt aan (onder andere) zijn gewassen Penstemon. [gedaagde 1] c.s. zijn volgens [eiser] aansprakelijk voor de schade. Hij vordert schadevergoeding. [gedaagde 1] c.s. betwisten de aansprakelijkheid.

De rechtbank oordeelt dat de door [gedaagde 1] c.s. gespoten herbiciden gevaarlijke stoffen zijn in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW en dat het gevaar van deze stoffen voor een akkerbouwbedrijf als de [gedaagde 1] bekend is. Artikel 6:175 BW is van toepassing omdat de herbiciden zijn gespoten in het kader van de uitoefening van een bedrijf. De rechtbank acht voldoende bewezen dat de door [eiser] gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van de bespuiting met herbiciden op 20 mei 2021. Dit betekent dat [gedaagde 1] c.s. risicoaansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade en dat zij deze aan [eiser] moeten vergoeden.

2 De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin opgenomen stukken;

  • -

    een B8-formulier van de zijde van [gedaagde 1] c.s. van 1 juli 2022, houdende de aanvullende productie 18 tot en met 20;

  • -

    een B8-formulier van de zijde van [gedaagde 1] c.s. van 8 juli 2022, houdende nogmaals de aanvullende productie 20;

  • -

    de mondelinge behandeling van 18 juli 2022, van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden;

  • -

    de spreeknotitie van de zijde van [eiser] ;

  • -

    de akte van de zijde van [gedaagde 1] c.s. van 17 augustus 2022;

  • -

    de akte van de zijde van [eiser] van 14 september 2022.

2.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

3 Feiten

3.1.

Op 20 mei 2021 spuit [gedaagde 3] namens de [gedaagde 1] een combinatie van de herbiciden Betanal, Goltix en Dual Gold (verder: de herbiciden) op de suikerbieten op zijn perceel.

3.2.

Op 29 mei 2021 stelt [eiser] vast dat er schade is ontstaan aan (onder meer) zijn gewassen Penstemon. Hij spreekt [gedaagde 3] hier dezelfde dag op aan.

3.3.

In opdracht van [eiser] beoordeelt [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1] ) register schade taxateur van Delphy Gewastaxaties B.V. (Delphy) op 8 juni 2021 de schade aan de gewassen van [eiser] .

3.4.

Bij brief van 18 juni 2021 stelt [eiser] [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk voor de schade aan zijn gewassen.

3.5.

In zijn rapport van 20 juli 2021 (verder: het rapport) concludeert [betrokkene 1] als volgt:

Penstemon

De schade aan de Penstemon zit over het gehele perceel. De schade bestaat uit bladeren die misvormd zijn. Foto’s van de schade aan de Penstemon zijn toegevoegd als bijlage 3 [de rechtbank begrijpt: bijlage 2].

Causaliteit

Bij opname is vastgesteld dat er schade is ontstaan in de Sedum en de Penstemon. Bij de Sedum is duidelijk zichtbaar dat aan het begin van het perceel op de eerste meters geen schade is ontstaan. Dat is te verklaren doordat het snijbloemenperceel enkele meters verder doorloopt naar voeren dan het bietenperceel. Hierdoor hebben de eerste meters van het perceel geen middel ontvangen bij de bespuiting op het bieten perceel. Daarnaast is in de slootkant tussen de beide percelen zichtbaar dat de brandnetels aan de windzijde hetzelfde schadebeeld hebben. In de slootkant aan de andere zijde (luw zijde) is geen schade zichtbaar. Dit is een indicatie dat de schade is ontstaan vanuit de zijde van het bietenperceel. De foto’s met de gekrulde brandnetelblad zijn toegevoegd als bijlage 4.

Het vermoeden van dhr. [gedaagde 1] dat de schade is ontstaan door de pad bespuiting met Quick down kan worden weerlegd door het feit dat in de Sedum nooit is gespoten met Quick down en dat de schade in de Penstemon in het midden van het bed net zo erg is als aan de zijkanten. Indien er een dampwerking van Quick down zou zijn opgetreden, dan zou de schade voornamelijk zichtbaar zijn langs de randen van het bed. Dat is niet het geval. Daarnaast zou bij een Quick down bespuiting verbrandingsschade zijn ontstaan. Dat is niet het geval. Dit wordt bevestigd door de toelatingshouder van het middel. Dit is het bedrijf Certis. De verklaring van de technisch specialist van Certis is toegevoegd als bijlage 5. Het veiligheidsblad met technische informatie over Quick down is toegevoegd als bijlage 6.

Op de beeldenbank van groenkennisnet.nl is schade vastgelegd van Goltix in tuinbonen, van Betanal in Bieten en van Dual Gold in Weigela. De foto’s zijn toegevoegd als bijlage 7. De beelden komen overeen met de schade in de planten bij [betrokkene 2] . De bladeren vergroeien trekken krom en gaan kroezen.

(…)

Van de planten met schade zijn door een medewerker van Groen Agro Control bladmonsters genomen. Er is op 3 afstanden van het buurperceel een bladmonster genomen. Het betreft een monster direct naast het bieten perceel. Een monster halverwege het perceel en een bladmonster helemaal aan de andere kant van het perceel. Deze bladmonsters zijn in het laboratorium van Groen Agro Control onderzocht op aanwezigheid van herbiciden. Uit alle drie de analyses blijkt dat alle vier de stoffen die door de buurman zijn toegepast in het blad aangetoond kunnen worden. Dat geldt voor de gehele breedte van het perceel. De causaliteit tussen de bespuiting op het naastgelegen perceel en de schade in de Penstemon en Sedum is hiermee aangetoond. De uitslag van de analyse is toegevoegd als bijlage 9. Op de analyse is de afstand tot het bietenperceel vermeld door Groen Agro Control.’

3.6.

Bij het rapport van [betrokkene 1] zijn de bij de herbiciden horende Veiligheidsinformatiebladen, in de zin van Verordening (EG) Nr. 1907/2006, gevoegd (bijlage 1). Als gevarenaanduiding in de zin van Verordening (EG) Nr. 1272/2008 wordt genoemd dat alle drie de herbiciden zeer giftig zijn voor in het water levende organismen (onder meer H400, H410, H411 en H412). Dual Gold en Betanel veroorzaken verder ernstige oogirritatie (onder meer H318 en H319), en Goltix is schadelijk bij inslikken (H302).

4 Het geschil

4.1.

[eiser] vordert, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad,:

I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] c.s. jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld, door de gewassen met schadelijke stoffen te bespuiten, terwijl zij wisten of konden weten dat daardoor, gezien de weersomstandigheden, schade kon optreden aan de gewassen van [eiser] ;

II. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] c.s. jegens [eiser] aansprakelijk zijn voor de schade [die] [eiser] heeft geleden aan de Penstemon en deze dienen te vergoeden;

III. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s., in de zin dat wanneer een betaalt de ander zijn gekweten, tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 40.806,87 voor de schade aan de Penstemon aan [eiser] , binnen twee weken na wijzen van het vonnis, dan wel een bedrag dat de rechter billijk voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;

IV. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s., in de zin dat wanneer een betaalt de ander zijn gekweten, tot het betalen van de kosten van de deskundigen ter hoogte van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

V. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk is voor de vervolgschade aan de Penstemon en deze dient te vergoeden. De hoogte van de schade dient in een latere schadestaatprocedure te worden vastgesteld;

VI. veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van de kosten van dit geding, daaronder uitdrukkelijk begrepen de na de uitspraak nog vallende kosten.

4.2.

[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:175 BW

5.1.

[eiser] grondt de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] c.s. primair op artikel 6:175 BW. [gedaagde 1] c.s. hebben de herbiciden in de uitoefening van zijn bedrijf gebruikt. De gebruikte herbiciden zijn gevaarlijke stoffen in de zin van lid 6 van artikel 6:175 BW, met als bijzonder gevaar dat zij, indien zij op andere gewassen terechtkomen, schade toebrengen. Het bijzondere gevaar heeft zich volgens [eiser] ook verwezenlijkt, omdat door het besproeien door de [gedaagde 1] van het eigen perceel, de gebruikte herbiciden op de Penstemon van [eiser] terecht zijn gekomen en daar schade hebben veroorzaakt. [gedaagde 1] c.s. worden geacht bekend te zijn met het feit dat elk gewas een ander bestrijdingsmiddel kent en een bestrijdingsmiddel voor het ene gewas dus schade kan veroorzaken aan een ander gewas.

5.2.

[gedaagde 1] c.s. volgen de redenering van [eiser] niet. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft [eiser] niet gesteld en bewezen dat de gebruikte herbiciden kunnen worden aangemerkt als gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 6:175 lid 6 BW. Ook heeft [eiser] niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van een bijzonder gevaar van ernstige aard, zoals artikel 6:175 lid 1 BW voorschrijft.

Juridisch kader - samenvatting

5.3.

Om aan de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen van artikel 6:175 BW toe te komen, moet aan een aantal criteria zijn voldaan. Ten eerste geldt de aansprakelijkheid ten aanzien van de beroeps- of bedrijfsmatige gebruiker. De stof in kwestie moet bovendien een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken opleveren. Ten slotte is van belang dat dit gevaar zich verwezenlijkt. Daarnaast dient voldaan te zijn aan overige vereisten voor aansprakelijkheid, te weten schade, en een causaal verband tussen de gebeurtenis en de schade.

Professionele gebruiker in beroep of bedrijf

5.4.

De tweede zin van het eerste lid van artikel 6:175 BW bepaalt dat onder de bedrijfsmatige gebruiker mede wordt begrepen de rechtspersoon die de stof in de uitoefening van zijn taak gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat dat een redelijke uitleg met zich brengt dat ook een vof onder het bereik van deze norm valt. In navolging van partijen beschouwt de rechtbank de [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gezamenlijk in de uitoefening van hun bedrijf als gebruiker van de herbiciden.

Gevaarlijke stof

5.5.

Volgens de memorie van toelichting moet het begrip ‘stof’ ruim worden opgevat. Dat de herbiciden stoffen zijn, is niet in geschil. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of het gaat om stoffen die zodanige eigenschappen hebben, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken opleveren.

De omschrijving in de derde zin van artikel 6:175 lid 1 BW maakt duidelijk dat in elk geval stoffen die ontplofbaar, oxiderend, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, dan wel vergiftig of zeer vergiftig zijn én ook zo zijn ingedeeld in Verordening (EG) 1272/2008, als gevaarlijk worden aangemerkt. De woorden ‘in elk geval’ laten zien dat het hier om een open norm gaat en dat er dus ook andere stoffen kunnen zijn die als gevaarlijk in de zin van dit artikel kunnen worden aangemerkt.

Artikel 6:175 lid 6 BW biedt daarnaast de mogelijkheid om een stof bij algemene maatregel van bestuur (amvb) expliciet als gevaarlijk aan te wijzen. Deze stof wordt dan geacht aan de open norm van lid 1 van artikel 6:175 BW te voldoen. De aanwijzing bij amvb heeft plaatsgevonden in Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging1 en verwijst naar de stoffen zoals opgenomen in Bijlage I bij richtlijn nr. 67/548/EEG2.

5.6.

[eiser] bepleit onder meer dat de gebruikte herbiciden gevaarlijke stoffen zijn in de zin van artikel 6:175 lid 6 BW. In bovengenoemde Bijlage I staan de herbiciden echter niet opgenomen. Dit betekent dat de herbiciden in ieder geval niet bij amvb als gevaarlijke stoffen zijn aangewezen, en dus geen gevaarlijke stoffen zijn in de zin van artikel 6:175 lid 6 BW.

5.7.

Dan is de vervolgvraag of de herbiciden via de open norm uit artikel 6:175 lid 1 BW kunnen worden aangemerkt als stoffen die zodanige eigenschappen hebben, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken opleveren.

Als bijzonder gevaar van ernstige aard kan in ieder geval worden beschouwd een (eigenschap van een) stof die is ingedeeld overeenkomstig Verordening (EG) 1272/2008. Uit de bij de herbiciden horende Veiligheidsinformatiebladen (zie punt 3.6) blijkt dat verschillende (eigenschappen van de) stoffen zijn ingedeeld overeenkomstig deze Verordening. De verschillende (eigenschappen van de) stoffen zijn bijvoorbeeld giftig voor in het water levende organismen, veroorzaken ernstige oogirritatie en zijn schadelijk bij inslikken. In die zin kunnen de herbiciden dus worden aangemerkt als stoffen die zodanige eigenschappen hebben, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken opleveren. De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele indeling van de stoffen overeenkomstig de Verordening nog niet betekent dat [gedaagde 1] c.s. als professionele gebruikers van de herbiciden aansprakelijk zijn in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW. De herbiciden zijn weliswaar ‘gevaarlijke stoffen’, maar het bijzondere gevaar van ernstige aard waar op grond van de Verordening voor wordt gewaarschuwd, heeft zich in deze zaak niet voorgedaan. Met andere woorden: de (eigenschappen van de) stoffen zijn in de Verordening – samengevat – als schadelijk voor menselijke gezondheid en milieu aangemerkt, maar de menselijke gezondheid of het milieu zijn in deze zaak niet door het gebruik van de herbiciden geschaad.

5.8.

Zoals gezegd laten de woorden ‘in elk geval’ uit artikel 6:175 lid 1 BW zien dat het om een open norm gaat, en dat er dus ook andere stoffen zijn die een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken kunnen opleveren dan de stoffen die overeenkomstig de omschrijving uit lid 1 zijn ingedeeld. De rechtbank is van oordeel dat dit bij de herbiciden het geval is.

Volgens de memorie van toelichting gaat het bij een ‘gevaarlijke stof’ in de eerste plaats om een essentiële eigenschap van de stof, die de stof maakt tot wat zij behoort te zijn, en daarnaast het bijzondere gevaar dat in deze eigenschap zit. Dit betekent dat de stof op zichzelf al gevaarlijk is en niet slechts in bepaalde omstandigheden of hoeveelheden. Bestrijdingsmiddelen zijn (chemische) middelen die als doel hebben levende organismen te weren, beschadigen of te doden. Dat effect is een essentiële eigenschap van een herbicide. Het bijzondere gevaar van deze essentiële eigenschap is dat niet alleen ongewenste planten (onkruid) tussen gekweekte gewassen worden geweerd, beschadigd of gedood, maar ook dat andere levende organismen, waaronder andere gewassen, kunnen worden geschaad. In zoverre zijn de herbiciden naar het oordeel van de rechtbank dus gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW.

5.9.

De vraag of dit bijzondere gevaar van ernstige aard zich in deze zaak zich ook heeft verwezenlijkt, wordt bevestigend beantwoord. Er staat voldoende vast dat door het gebruik van de herbiciden de Penstemon van [eiser] is aangetast. Daarvoor is het volgende redengevend. Uit de bladmonsters van Groen Agro Control, waarnaar [betrokkene 1] in zijn rapport verwijst (zie punt 3.5), blijkt dat de herbiciden in het blad van de Penstemon zijn aangetroffen. Voorts blijkt uit het rapport dat de schade aan de Penstemon van [eiser] ook daadwerkelijk is veroorzaakt door de herbiciden die door [gedaagde 1] c.s. zijn gebruikt. De schade aan de bladeren ‑ het vergroeien, kromtrekken en gaan kroezen ‑ komt overeen met de op de beeldenbank van groenkennisnet.nl vastgelegde schade van Goltix in tuinbonen, van Betanal in Bieten en van Dual Gold in Weigela.

Door [gedaagde 1] c.s. is erkend dat zij op 20 mei 2021 hun bieten hebben bespoten met de herbiciden. Door [eiser] is verklaard dat hij de herbiciden recent niet heeft gebruikt. Het is weliswaar juist dat [eiser] ook bieten heeft verbouwd op zijn perceel, maar dit was voor het laatst in 1996. [gedaagde 1] c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat toenmalige gebruik van herbiciden door [eiser] nu heeft geleid tot de schade aan de Penstemon.

Onaannemelijk is ook dat de schade is ontstaan door gebruik van herbiciden op andere percelen suikerbieten, bijvoorbeeld op naastgelegen percelen van andere buren. In het rapport van [betrokkene 1] staat beschreven dat aan het begin van het perceel van [eiser] geen schade is ontstaan, doordat dit perceel enkele meters verder doorloopt dan het perceel van [gedaagde 1] c.s. Hiermee staat voldoende vast dat de herbiciden afkomstig zijn van het perceel van [gedaagde 1] c.s. en niet van andere percelen in de buurt.

5.10.

[gedaagde 1] c.s. betwisten in dit kader nog de waarde van het rapport van ‘partijdeskundige’ [betrokkene 1] . Weliswaar is [betrokkene 1] aan te merken als een partijdeskundige, maar dit betekent niet dat het rapport niet kan dienen ter onderbouwing van de door [eiser] gestelde causaliteit en schade. Het rapport is inzichtelijk en de door [betrokkene 1] vastgestelde feiten en oordelen zijn onderbouwd met onder meer relevante foto’s en verwijzingen. [gedaagde 1] c.s. hadden de bevindingen van de partijdeskundige gemotiveerd kunnen betwisten, maar dat hebben zij onvoldoende gedaan. De betwisting in de contra-expertise die in opdracht van [gedaagde 1] c.s. is verricht door hun teeladviseur [betrokkene 3] , is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de uitgebreide rapportage van [betrokkene 1] onvoldoende onderbouwd.

Het bezwaar van [gedaagde 1] c.s. dat sprake zou zijn van ‘meetonzekerheid’ doordat de aangetroffen gehaltes in de monsters laag zijn, treft geen doel. Vast staat dat de herbiciden op het perceel van [eiser] zijn aangetroffen. [betrokkene 1] heeft ter zitting toegelicht dat het tijdsverloop ‑ de monsters zijn pas op 3 juni 2021 genomen ‑ van invloed is op de aangetroffen concentraties en ook de opname van de desbetreffende stof door de bladeren in het monster. Een ander monster zou volgens [betrokkene 1] daarom andere concentraties laten zien. [gedaagde 1] c.s. hebben deze toelichting niet weersproken.

5.11.

Tot slot is voor de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:175 lid 1 BW vereist dat het bijzonder gevaar van de stof ook bekend was voor de gebruiker. Voor stoffen anders dan via amvb aangewezen is het voldoende dat het gevaar bekend is in de kring van hen die in het maatschappelijk verkeer met de betreffende stof te maken hebben.3 Naar het oordeel van de rechtbank kan in ieder geval worden aangenomen dat het bijzondere gevaar van het gebruik van de herbiciden voor gewassen buiten het toepassingsgebied, in de branche waarin [gedaagde 1] c.s. en [eiser] werkzaam zijn, bekend is. Daarmee is aan het bekendheidsvereiste voldaan.

Tussenconclusie

5.12.

[gedaagde 1] c.s. zijn op grond van artikel 6:175 lid 1 BW risicoaansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. De daarmee samenhangende gevorderde verklaring voor recht onder II. zal worden toegewezen. Bij risicoaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW is het niet relevant of [gedaagde 1] c.s. enig verwijt valt te maken. De rechtbank laat dan ook in het middel of [gedaagde 1] c.s. (toerekenbaar) onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [eiser] . De onder I. gevorderde verklaring voor recht zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.

Schade

5.13.

[eiser] vordert een schadevergoeding ter hoogte van € 40.806,87 voor de schade aan (een deel van) zijn Penstemon. [eiser] heeft deze schade onderbouwd met een berekening waarbij wordt verwezen naar documenten met opbrengstprijzen en veilingkosten. Ook zijn de niet gemaakte kosten (aan arbeid, transport en veilingkosten) op de berekening in mindering gebracht. Hiermee is de door [eiser] geleden schade voldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagde 1] c.s. stellen dat de schadeberekening van de zijde van [eiser] ‘vragen oproept’, waarna een opsomming van verschillende vragen wordt gegeven. [gedaagde 1] c.s. hebben de schadeberekening van [betrokkene 1] op deze wijze onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij speelt mee dat [eiser] ter zitting op een groot aantal van de opgeworpen vragen antwoord heeft gegeven. Het had op de weg van [gedaagde 1] c.s. gelegen om gemotiveerd aan te voeren op welke punten de berekening van [betrokkene 1] niet klopt. Nu zij dit heeft nagelaten neemt de rechtbank bij de begroting van de schade deze berekening over.

5.14.

[gedaagde 1] c.s. doen vervolgens nog een beroep op artikel 6:101 BW. De omvang van de te vergoeden schade kan op grond van dit artikel weliswaar ook bij risicoaansprakelijkheid worden beperkt, maar vereist is ook dan dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de gelaedeerde kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de Penstemon niet mede kan worden toegerekend aan – zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoeren – het niet plaatsen van windschermen door [eiser] . Dat zou anders kunnen zijn als Penstemon in het algemeen vanwege bijzondere kwetsbaarheid bescherming van windschermen zou vereisen, maar dat is door [gedaagde 1] c.s. niet aangevoerd en is ook niet gebleken. Het beroep op eigen schuld faalt en de door [eiser] opgevoerde schade wordt toegewezen.

Verwijzing schadestaat

5.15.

Onder V. vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk zijn voor de vervolgschade aan de Penstemon en verwijzing naar de schadestaatprocedure.

Uit de memorie van toelichting bij 6:175 BW blijkt dat ook vervolgschade onder het bereik van dit artikel valt.4 In zoverre zijn [gedaagde 1] c.s. dus aansprakelijk voor de vervolgschade aan de Penstemon van [eiser] .

[eiser] stelt vervolgens onbetwist dat Penstemon een gewas is dat drie a vier jaar productief is en dat hij altijd vier verschillende velden van verschillende leeftijden heeft aangeplant, waarvan er steeds drie productief zijn. Op alle planten is schade geconstateerd. Bij de eerstejaarsplanten kan volgens [eiser] op dit moment niet worden bepaald hoe zij zich in de toekomst verder ontwikkelen. Pas in het najaar van 2022 of het voorjaar van 2023 kan worden bepaald in hoeverre de geconstateerde groeiachterstand is ingehaald en in hoeverre dit productie gaat kosten. Met deze toelichting heeft [eiser] voldoende feitelijke aanknopingspunten gegeven om te kunnen concluderen dat de mogelijkheid van vervolgschade aannemelijk is gemaakt. Dit betekent dat ook de verwijzing naar de schadestaat wordt toegewezen.

Deskundigenkosten

5.16.

[eiser] heeft een bedrag van € 4.000,00 opgevoerd aan deskundigenkosten. Omdat [eiser] heeft nagelaten deze kosten te onderbouwen, wordt de daarmee samenhangende vordering onder IV., die door [gedaagde 1] c.s. om deze reden is weersproken, afgewezen.

Proceskosten

5.17.

[gedaagde 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 186,49

- griffierecht 1.301,00

- salaris advocaat 2.785,00 (2,5 punten × tarief IV € 1.114,00)

Totaal € 4.272,49

5.18.

[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6 De beslissing

De rechtbank

6.1.

verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. ten opzichte van [eiser] aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden aan de Penstemon en deze dient te vergoeden,

6.2.

veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 40.806,87 (veertigduizend achthonderdzes euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,

6.3.

verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk zijn voor de vervolgschade aan de Penstemon, nader op te maken bij staat,

6.4.

veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.272,49,

6.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.5

1 Stb. 1994, 888; Stb. 2002, 169.

2 Bijlage I bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), zoals gewijzigd door richtlijn nr. 92/32/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1992 (PbEG L 154).

3 MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 42 respectievelijk MvA, Kamerstukken II 1990/91, 21 202, nr. 6, p. 8; zie ook HR 24 april 1992, NJ 1993/643 en 644.

4 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3 (MvT), p. 18.

5 type: 1535 coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.