Overwegingen
1.1
Eiser is eigenaar van het kadastrale perceel met nummer [# 1] , plaatselijk bekend als [locatie] . Dit is het adres waar eiser woont. Eiser is ook eigenaar van het kadastrale perceel met nummer [# 2] . Op dit perceel staan enkele schuurtjes die als bergruimte dienen bij de woning. Tussen beide percelen ligt een steeg/pad, waarvan eiser geen eigenaar is. Eiser wenst de schuurtjes te vervangen en heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
1.2
Volgens verweerder is het vervangen van de schuurtjes in strijd met het bestemmingsplan Verweerder heeft daarom bij brief van 25 augustus 2020 aan eiser bericht dat hij de aanvraag mede aanmerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning om gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met planologische regels. Voor de beoordeling van deze aanvraag zijn aanvullende gegevens nodig, namelijk een goede ruimtelijke onderbouwing inclusief alle benodigde onderzoeken, stukken en tekeningen ten behoeve van het voeren van een uitgebreide procedure zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarbij heeft verweerder eiser een termijn van 14 dagen gegeven om de ontbrekende gegevens in te dienen.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Volgens verweerder zijn de aanvullende gegevens niet binnen de gestelde termijn aangeleverd, waardoor de aanvraag onvolledig is en niet voldoet aan de voorschriften die staan genoemd in de Regeling omgevingsrecht. Door het ontbreken van de gegevens, is een goede beoordeling van de aanvraag niet mogelijk zo schrijft verweerder.
1.4
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Op 9 april 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder op dat moment nog niet op het bezwaar had beslist.
1.5
Op 6 juli 2021 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijke berging, voor een periode van 10 jaar.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
De aanvraag ziet op een berging aan de achterkant van de woning. Er is geen sprake van een achtererfgebied omdat tussen de grond waarop de woning staat en het stuk grond waarop de schuurtjes moeten komen, een (openbaar) voetpad van de gemeente loopt. Ingevolge de uitspraak van 7 november 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)1 is geen sprake van hetzelfde perceel en ook niet van een bijbehorend bouwwerk. Daarom meent verweerder, in tegenstelling tot eiser, dat de uitgebreide procedure van toepassing is.
Omdat de aanvraag van eiser niet volledig is heeft verweerder eiser verzocht de aanvraag aan te vullen2. Verweerder constateert dat eiser niet binnen de termijn de benodigde stukken heeft overgelegd. Daarover kan geen discussie bestaan. Daarom besloot verweerder om in bezwaar af te zien van het horen van eiser3.
De gronden van het beroep
3. Eiser heeft beroep ingesteld op gronden die hierna, voor zover voor de beslissing van belang, aan de orde komen.
De beoordeling van het beroep
Welke voorbereidingsprocedure is van toepassing?
4.1
Kern van dit beroep is de vraag of verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling kon stellen, omdat de aanvraag niet volledig was. Eiser stelt dat hij bij de aanvraag alle stukken had overgelegd die verweerder nodig had om de aanvraag te kunnen beoordelen. Volgens eiser was namelijk de reguliere procedure van toepassing en in dat licht bezien, was zijn aanvraag volledig. Om te kunnen beoordelen of de aanvraag volledig was, moet de rechtbank daarom eerst onderzoeken welke voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvraag.
4.2
Uitgangspunt binnen de Wabo is dat op een aanvraag voor een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is4. Eiser stelt dat verweerder de gevraagde vergunning kan verlenen met gebruikmaking van de bevoegdheid die het bestemmingsplan verweerder daarin biedt of met toepassing van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiser doelt op toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, nummers 1 en 2 van de Wabo. Indien eiser daarin moet worden gevolgd, is inderdaad de reguliere procedure van toepassing. Verweerder betwist dat uit de door eiser bedoelde bepalingen een bevoegdheid tot vergunningverlening volgt.
Afwijkingsbevoegdheid op grond van het bestemmingsplan?
4.3
Het perceel van eiser waarop de schuurtjes staan, valt binnen het toepassingsgebied van het bestemmingsplan ‘Zaandam Oud-West’ en de gelijknamige beheersverordening. Op dit perceel rust de bestemming ‘Erven’. In artikel 7, eerste lid, onder a van het bestemmingsplan staat dat percelen met de bestemming ‘Erven’ zijn bestemd voor “erven, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen”. Verweerder wijst op het tussengelegen pad en betoogt dat daarom geen sprake is van aangrenzende gronden en dus ook niet van erven in de zin van het bestemmingsplan. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Op het perceel rust namelijk de bestemming ‘erf’ en dus dient dat naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt te worden genomen.
4.4.
Volgens de planregels zijn op de bestemming ‘erven’ aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. In artikel 1, onder 21, van het bestemmingsplan wordt het begrip ‘bijgebouw’ gedefinieerd als “een al dan niet afzonderlijk van het hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouw”. In geschil is of de schuurtjes moeten worden gezien als bijgebouwen. In dit geval ligt het hoofdgebouw, zijnde de woning van eiser, op het perceel met kadastraal nummer [# 1] . De schuurtjes staan op het perceel met kadastraal nummer [# 2] . Het gaat dus om twee afzonderlijke kadastrale percelen. Eiser betoogt dat het hier desondanks gaat om één perceel en wijst daarvoor naar rechtspraak van de Afdeling5.
Uit deze jurisprudentie volgt dat voor de vraag of twee kadastrale percelen als één perceel moeten worden gezien, de feitelijke actuele situatie van belang is. Vast staat dat tussen beide percelen een openbaar voetpad ligt. Anders dan eiser stelt, kan in dit geval niet gezegd worden dat sprake is van optisch één perceel. De rechtbank verwijst daarvoor naar de foto’s behorende bij de tijdelijke omgevingsvergunning. De vergelijking met de jurisprudentie van de Afdeling gaat dan ook niet op en het betoog van eiser faalt.
Omdat het hier gaat om twee percelen en de te bouwen schuurtjes niet gelegen zijn op hetzelfde bouwperceel als het hoofdgebouw, is geen sprake van een bijgebouw als bedoeld in het voornoemde artikel. Hierom is sprake van strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 24 van het bestemmingsplan geeft wel aan verweerder een bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken, maar die bevoegdheid ziet op het afwijken van de bouwregels. In dit geval gaat het om het gebruik van een stuk grond in afwijking van het bestemmingsplan en daarop ziet artikel 24 niet.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bevoegdheid mist om met toepassing van het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel te vergunnen. Artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder nummer 1 van de Wabo leidt dus niet tot toepassing van de reguliere procedure.
Afwijkingsbevoegdheid op grond van het Besluit omgevingsrecht?
4.6
De rechtbank stelt hierbij voorop dat eiser in zijn beroepschrift niet heeft gesteld dat en waarom verweerder op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bevoegd zou zijn om de gevraagde vergunning te verlenen. Verweerder verwijst naar artikel 4 van bijlage II bij het Bor en betoogt dat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Een bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor is een uitbreiding van een hoofdgebouw of een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak6. Met andere woorden, ook in dit kader is vereist dat sprake is van een bouwwerk op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw. Zoals hiervoor onder 4.4 al is overwogen, gaat het in dit geval om twee percelen.
4.7
Verweerder heeft bij deze aanvraag niet de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a en onder nummer 2 van de Wabo tot vergunningverlening over te gaan.
4.8
De enige mogelijkheid die verweerder heeft om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen, is door gebruik te maken van de bevoegdheid die artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder nummer 3 van de Wabo hem geeft. Dit betekent dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is7.
Was de aanvraag volledig?
5.1
Met de vaststelling dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of de aanvraag volledig was.
5.2
Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3 van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik in dit geval slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. In de Regeling omgevingsrecht (Mor) staat welke informatie en stukken de aanvrager moet verstrekken. In artikel 3.2, onder b, van de Mor staat dat de aanvrager gegevens en bescheiden moet verstrekken over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. Eiser heeft deze gegevens bij de aanvraag niet verstrekt. Met andere woorden de aanvraag was niet volledig, ook niet nadat verweerder hem de gelegenheid had geboden om de ontbrekende informatie alsnog te verstrekken.
Mocht verweerder de aanvraag buiten behandeling stellen?
6. Uit artikel 4:5, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen als de verstrekte informatie en stukken onvoldoende zijn voor beoordeling van de aanvraag. Voorwaarde daarbij is wel dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag binnen een door verweerder gestelde termijn aan te vullen.
Vast staat dat verweerder eiser de gelegenheid heeft geboden om de ontbrekende stukken aan te vullen. Eiser heeft dat niet gedaan. Dit betekent dat verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen.
Had verweerder eiser in bezwaar moeten horen?
7. Voordat verweerder op het bezwaar beslist, moet hij eiser in de gelegenheid stellen om op het bezwaar te worden gehoord. Verweerder kan afzien van het horen van eiser, als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiermee wordt het bezwaar op inhoudelijke gronden vereenvoudigd afgedaan.
Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen. Dit betekent dat verweerder ook mocht afzien van het horen van eiser. Bovendien is niet aannemelijk dat eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Hij heeft namelijk in beroep alsnog zijn standpunt naar voren kunnen brengen.
8.1
Het beroep is ongegrond.
8.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.