Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2022:248

Rechtbank Noord-Holland
03-01-2022
17-01-2022
C/15/323757 / TH ZA 21-4 en C/15/323753 / FA RK 21-6342
Personen- en familierecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

De rechtbank vernietigt het besteden besluit om verzoeker een huisverbod op te leggen, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Verweerder heeft betrokkene niet gehoord en zijn zienswijze niet is meegenomen bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder mocht wel aannemen dat er sprake was van een ernstige en onmiddellijke dreiging, welke situatie nog steeds ongewijzigd is.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

voorzieningenrechter

Wet tijdelijk huisverbod

zaak-/rekestnummers: C/15/323757 / TH ZA 21-4 (voorlopige voorziening)

C/15/323753 / FA RK 21-6342 (beroepschrift)

Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb van 3 januari 2022

in de zaak van:

[verzoeker, tevens eiser] , verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker),

wonende te [plaats] ,

gemachtigde: mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem,

en

de burgemeester van de gemeente [gemeente], verweerder,

zetelende te [plaats] ,

in welke zaken belanghebbenden zijn:

[de vader] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de vader,

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

[de zus] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemde: de zus.

1 De procedure

1.1.

Bij besluit van 29 december 2021 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd voor de periode van 29 december 2021, 10.09 uur tot 8 januari 2022, 10.09 uur.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 december 2021 beroep ingesteld.

1.2.

Voorts heeft verzoeker bij brief van 29 december 2021 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat:

I

- primair: het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het beroep is beslist,

- subsidiair: een zodanige voorziening te treffen als de rechter in goede justitie zal vernemen te behoren,

II

verweerder te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die voor verzoeker in deze procedure opkomen.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2022. Verschenen zijn:

- mr. J.H. van Dijk;

- [vertegenwoordiger van de gemeente] namens de burgemeester van de gemeente [gemeente] .

De verzoeker is, hoewel opgeroepen, niet verschenen. De belanghebbenden zijn eveneens niet verschenen.

2 De beoordeling

2.1.

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2.

Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal hij gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.3.

De voorzieningenrechter toetst het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid. Daarnaast dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.

2.4.

Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod (Wth); Stb. 2008, 421) in werking getreden.

Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.

2.5.

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker zelf zijn koers bepaalt en zich niet meer aanpast aan de regels en gewoonten van thuis. Als het niet gaat zoals verzoeker wil dan ontstaat geregeld geweld en dreiging met geweld. Verzoeker heeft zijn vader in de nacht voorafgaand aan het huisverbod met de dood bedreigd, waardoor de vader voor zijn leven vreest.

2.6.

Verzoeker heeft aangevoerd dat het besteden besluit is genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Hij betwist dat zijn aanwezigheid een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert. Een uitsluitend verbale ruzie met zijn vader is geëscaleerd. Verzoeker heeft zich toen bedreigend uitgelaten, maar heeft zijn aandeel en betrokkenheid vrijwel meteen erkend, betreurt de gang van zaken en stelt zich open voor hulp en begeleiding van Veilig Thuis. Hij wenst juist met zijn ouders in gesprek te gaan, al dan niet onder begeleiding/mediation. De bedreiging was een uiting van boosheid en machteloosheid, maar hij heeft geenszins zijn vader daadwerkelijk angst willen aanjagen of hem naar het leven gestaan. Aan verzoeker is onmiddellijk een huisverbod opgelegd, nog voordat hij daarover is gehoord en hij de gang van zaken met medewerkers van Veilig Thuis heeft besproken.

Het nadeel dat verzoeker ondervindt door het huisverbod is onevenredig groot. Verzoeker is een adolescent, gaat nog naar werk en school en kan niet bij familie terecht, maar misschien 1 of 2 dagen bij vrienden. Daar komt bij dat zijn persoonlijke eigendommen in de woning liggen en dat hij niet in staat is langdurig verblijf elders te bekostigen.

Het valt verzoekers verder zwaar dat hij tijdens de jaarwisseling geen contact mag hebben met zijn moeder en zusje.

2.7.

De gemachtigde heeft tijdens de mondelinge behandeling namens verzoeker naar voren gebracht dat hij verzoeker, ondanks intensief contact met hem, niet kon overtuigen om naar de zitting te komen. Voorts heeft hij aangevoerd dat een gedegen onderzoek naar de feiten, en de opstelling/proceshouding van verzoeker niet is meegewogen bij het besluit. Verzoeker werd al tijdens het politieverhoor op de hoogte gebracht van het besluit om hem een huisverbod op te leggen. Verzoeker betwist dat er sprake is van een onmiddellijk en ernstig gevaar. Hij staat open voor hulpverlening en heeft zich de volgende dag gemeld bij de reclassering. Verzoeker wil het graag oplossen met zijn ouders, maar mag vanwege het huisverbod geen contact met ze opnemen. Hij overnacht nu in een hotel.

Gemachtigde heeft het verzoek met betrekking tot de schadevergoeding ingetrokken.

2.8.

Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het huisverbod primair is opgelegd om het acute gevaar voor de veiligheid te beëindigen, en subsidiair om hulpverlening op te starten. Verweerder heeft zojuist van Veilig Thuis gehoord dat de ouders nu, in tegenstelling tot afgelopen jaar, open staan voor hulpverlening. De hulpverlening is nog niet gestart. Verweerder heeft zich bij het besluit tot huisverbod gebaseerd op de feiten zoals deze door de hulpofficier van justitie naar voren zijn gebracht. Het huisverbod kan op ieder moment weer worden ingetrokken als daar een reden voor is, maar daar is in dit geval nog geen sprake van. Het is juist dat de uithuisgeplaatste niet is gehoord, dat is gebruikelijk.

2.9.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanwezigheid van de door verweerder gestelde feiten en omstandigheden vol dient te worden getoetst. Uit artikel 9 van de Wth volgt dat de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester in een concreet geval slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. Dit betekent dat die gebruikmaking slechts dan rechtens onaanvaardbaar moet worden geacht indien geoordeeld moet worden dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik van die bevoegdheid heeft kunnen maken.

2.10.

De voorzieningenrechter is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zitting van oordeel dat verzoeker onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om over het voornemen van verweerder tot het opleggen van een huisverbod zijn zienswijze te geven. Dit is in strijd met artikel 4:8 van de Awb. Alvorens tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod te komen, dient degene ten nadele waarvan dit besluit wordt genomen in de gelegenheid te worden gesteld daarover zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Dit is niet gebeurd. Betrokkene is tijdens zijn verhoor door de politie weliswaar voorgehouden dat het mogelijk is dat hij een huisverbod krijgt en hem is gevraagd wat hij daarvan vind, maar toen had verweerder het besluit al genomen. Bovendien is niet gebleken dat dit namens verweerder is gevraagd. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat betrokkene niet is gehoord en zijn zienswijze niet is meegenomen bij het nemen van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat verweerder hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beroep is daarmee gegrond. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.

2.11.

De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Uit het proces-verbaal van de politie komt namelijk naar voren dat verzoeker erkent dat hij zijn vader heeft bedreigd. Verzoeker stelt dat hij dit uit woede/onmacht heeft gezegd, maar dit niet meent. Echter gelet op het beeld dat naar voren komt met betrekking tot de gezinssituatie en het gedrag van verzoeker, zoals ook opgenomen in de risico-taxatie en hetgeen namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht, heeft verweerder mogen aannemen dat er sprake was van een ernstige en onmiddellijke dreiging als bedoeld in artikel 2 van de Wth. Daarmee was er voldoende grondslag voor verweerder om het besluit te nemen en daarmee de rust te bewerkstellingen, verdere escalatie te voorkomen en de hulpverlening in gang te zetten. Die afweging is naar het oordeel van de voorzieningenrechter begrijpelijk en deugdelijk gemotiveerd. Ter zitting is gebleken dat er (inmiddels) bij verzoeker en zijn ouders bereidheid is om mee te werken aan hulpverlening, dit is echter nog niet opgestart, zodat de (gespannen) situatie nog ongewijzigd is.

De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat het noodzakelijk en wenselijk is dat er op zeer korte termijn hulpverlening wordt ingezet.

2.12.

Nu reeds op het beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat dat verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.13.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.518 in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep (1 punt voor het verzoekschrift en het beroepschrift gezamenlijk – vanwege de samenhang van de zaken – en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald aan de rechtsbijstandverlener.

3 De beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1.

verklaart het beroep gegrond;

3.2.

vernietigt het bestreden besluit;

3.3.

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

3.4.

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening;

3.5.

veroordeelt verweerder in de proceskosten en wijst de gemeente [gemeente] aan als de rechtspersoon die € 1.518 dient te betalen aan de rechtsbijstandverlener in verband met de redelijkerwijs gemaakte proceskosten voor het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep;

3.6.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.A Onderwater, rechter, in tegenwoordigheid van A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2022.

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep in stellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.