Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Op 8 oktober 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van twintig opslagloodsen op het terrein op het perceel [perceel] in [woonplaats] (het perceel). Het project is in strijd met artikel 4.5, onder d, van de regels van het bestemmingsplan Luchthaven 2013 (het bestemmingsplan), omdat het gebruik van de opslagloodsen voor het bedrijfsmatig verhuren van ruimte voor opslag niet is genoemd in bijlage C, onder categorie 1 tot en met 3.
3.2
In het besluit van 14 december 2020 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat het project in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4.6 van de planregels. Volgens de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering zijn opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) een categorie 2 bedrijf. Dit is vergelijkbaar met de bedrijven die er momenteel al gevestigd zijn. Ook aan de overige voorwaarden van artikel 4.6 van de planregels wordt voldaan, aldus verweerder.
4. Verweerder heeft besloten het besluit van 14 december 2020 te herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te weigeren. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat met de verkoop van de opslagunits aan particulieren geen sprake is van het bedrijfsmatig verhuren van ruimte voor opslag, zodat geen gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 4.6 van de planregels. Verweerder ziet op basis van de planregels geen mogelijkheid om het gebruik voor particuliere opslag te vergunnen.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren?
4.1
Eiseres betoogt dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte alsnog heeft geweigerd. Zij voert daartoe aan dat de aanvraag om een omgevingsvergunning ziet op de bouw van opslagloodsen en zij nergens heeft aangegeven voornemens te zijn de opslagruimtes te verkopen aan particulieren. Eiseres is niet van plan met het bestemmingsplan strijdige activiteiten te ontplooien. Bij de bedrijfsactiviteit “verhuur opslagruimte” is verhuur aan zowel particulieren als bedrijven mogelijk. Het gebruik van een opslagruimte door een particulier is dan ook mogelijk binnen de regelgeving, omdat het aanbieden van de opslagruimte feitelijk de bedrijfsactiviteit is. In het aanvullend beroepschrift van 22 juni 2022 heeft eiseres aangegeven dat zij voornemens is de opslagruimtes te verkopen aan een bedrijf of aan particulieren.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat om te kunnen bepalen of sprake is van bedrijfsmatig gebruik van opslag gekeken moet worden naar het beoogd gebruik. Op basis van de aanvraag kan worden gesteld dat het slechts gaat om stalling van voertuigen, zoals campers, en dat het niet de bedoeling is dat de opslagplek wordt gebruikt als werkplaats. De opslagruimtes worden verkocht aan particulieren. Het gebruik van de opslagplaatsen, bij zowel verkoop als verhuur, door particulieren betekent dat geen sprake is van bedrijfsmatig gebruik en is dus niet toegestaan. Om dit gebruik mogelijk te maken dient verweerder medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan. Verweerder is hiertoe niet bereid, omdat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het verkopen van de opslagruimtes aan particulieren is ongewenst, omdat het leidt tot versnippering van het bedrijventerrein. Er ontstaat verkaveling van de bedrijfspercelen, waardoor er in de toekomst nooit meer een ander bedrijf kan worden gevestigd. Dit is op zichzelf een belangrijk verschil met verhuur. Echter, zowel verkoop als verhuur aan particulieren leidt tot minder ruimte voor andersoortige bedrijvigheid, wat consequenties kan hebben voor de ontwikkeling van de lokale economie en daarmee aan de economische doelstelling van de gemeente. Ook de openbare orde en veiligheid komt in geding, omdat het risico bestaat dat ondermijnende activiteiten zullen plaatsvinden.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, 2° of 3° van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te weigeren.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren wegens strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening. Hetgeen verweerder ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd is niet onbegrijpelijk en niet onredelijk. Dat verweerder bij het primaire besluit wel bereid was met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijk als bedoeld in artikel 4.6 van de planregels van het bestemmingsplan af te wijken doet daar niet aan af, omdat verweerder op dat moment in de veronderstelling was dat sprake zou zijn van het bedrijfsmatig verhuren van de opslagloodsen. Nu eiseres zowel ter zitting als in het aanvullend beroepschrift van 24 juni 2022 heeft toegelicht dat zij voornemens is de opslagloodsen te verkopen aan een bedrijf of aan particulieren, betreft dat een andere soortig gebruik. Het betoog slaagt niet.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
5.1
Eiseres betoogt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder voor de opslagloodsen [opslagloods 1] en [opslagloods 2] wel een omgevingsvergunning heeft verleend. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres een toelichting op de aanvraag omgevingsvergunning voor [opslagloods 1] overgelegd.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot [opslagloods 1] niet kan slagen, omdat op het perceel waarop [opslagloods 1] is of wordt gebouwd een ander bestemmingsplan van toepassing is en dat project niet in strijd is met dat bestemmingsplan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot [opslagloods 2] heeft eiseres onvoldoende onderbouwd, zodat het reeds daarom niet kan slagen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan Luchthaven 2013
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage C onder de categorieën 1,2 en 3, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven, en (grootschalige)detailhandel zijn niet toegestaan;
al den niet in combinatie met:
2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
3. een bedrijfs-/dienstwoning;
4. internetdetailhandel;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfs-/dienstwoningen;
met de daarbij behorende:
c. tuinen, erven en terreinen;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.5
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik ten behoeve van bewoning van de bedrijfs-/dienstwoning anders dan door de eigenaar van het bijbehorende bedrijf, met uitzondering van de bewoning van als zodanig aangeduide bedrijfs- of dienstwoningen;
b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen, en bedrijfsgebouwen voor bewoning;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage C, onder categorie 1 tm 3;
e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en/of grootschalige detailhandel met uitzondering van internetdetailhandel;
4.6
Afwijking van de gebruiksregels
het bevoegde gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
· de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
· de milieusituatie,
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5. onder d en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven die zijn genoemd zijn in bijlage C onder categorie 1 toten met 3 mits:
a. de afstand welke wordt aangehouden tot een geluidsgevoelige bestemming groter is dan de minimale afstand welke veroorzaakt kan worden door stankhinder, geluidshinder, stofhinder;
b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzen de gronden niet beperkt worden;
c. voorzien wordt in compensatie van het verloren gaan van parkeergelegenheid;
d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid behorende bij de bedrijvigheid.