3.1.
Terugverhuizing
3.1.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de vader dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met haar beide ouders een frequent en evenwichtig contact kan onderhouden. Zolang [de minderjarige] in Portugal verblijft, is wekelijks contact niet mogelijk en de huidige zorgregeling kan evenmin worden gecontinueerd als [de minderjarige] naar school gaat.
3.1.2.
De vader stelt dat voor de moeder geen economische noodzaak bestond om naar Portugal te verhuizen. Zij was voornemens een eigen onderneming te starten, maar nog altijd heeft de moeder niet aangetoond dat zij nu activiteiten verricht binnen de onderneming en uitvoering geeft aan het door haar overgelegde bedrijfsplan. De online activiteiten kunnen ook vanaf een andere locatie worden verricht. Het werk dat de moeder in de tussentijd doet voor [bedrijf] is juist op Nederland gericht en kan zij daarom beter vanuit Nederland doen. De moeder wist dat de vader een rol wilde spelen in het leven van [de minderjarige] . Zij hebben hierover meermalen contact gehad en hadden zelfs al een afspraak voor de erkenning gemaakt. De moeder heeft hem niet betrokken bij haar plannen om naar Portugal te verhuizen. Ook heeft zij haar vertrek niet goed doordacht en voorbereid, omdat zij geen huis en baan had in Portugal.
3.1.3.
De vader gaat sinds juni 2021 steeds naar Portugal om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Het reizen dat hiermee gepaard gaat, valt de vader zwaar en heeft grote gevolgen voor zijn sociale leven. Hij mist zijn gezin steeds vier dagen en het is stressvol om met de huidige drukte op de luchthavens te moeten vliegen. Bovendien komen alle kosten van de zorgregeling voor rekening van de vader en heeft de moeder nooit aangeboden een deel hiervan voor haar rekening te nemen. De keuze van de moeder om naar Portugal te vertrekken, wordt daardoor volledig op de vader afgewenteld. Het kan in redelijkheid niet van hem worden gevergd dat alle inspanningen qua tijd, geld en energie voor zijn rekening komen. De moeder spant zich ook niet ervoor in dat de vader en [de minderjarige] elkaar in Nederland kunnen zien als zij hier is. Het merendeel van de familie van [de minderjarige] , zowel aan vaders- als moederszijde, woont in Nederland, maar [de minderjarige] kan geen band met hen opbouwen.
3.1.4.
Zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, is zij nog niet geworteld in Portugal, zodat een terugverhuizing naar Nederland nu nog van de moeder kan worden gevergd. De vader acht een bevel om terug te verhuizen een passende maatregel om het contact tussen hem en [de minderjarige] te waarborgen. Hij beroept zich daarbij op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513). Het is in het belang van [de minderjarige] als haar beide ouders betrokken zijn in het leven en bij haar opvoeding.
3.1.5.
De moeder betwist dat zij stiekem met [de minderjarige] naar Portugal is vertrokken. Zij heeft dit echter in eerste instantie geheim gehouden voor de vader vanwege zijn dominante gedrag. De moeder heeft haar emigratie goed voorbereid. Zij is in 2020 naar Portugal gereisd om zich te oriënteren, heeft een verblijfplaats geregeld, een ondernemingsplan opgesteld en haar huur en baan in Nederland opgezegd. Nu de vader [de minderjarige] destijds nog niet had erkend en zij geen gezamenlijk gezag hadden, stond het de moeder vrij om met haar te verhuizen, mits de vader contact kon houden met [de minderjarige] . Volgens de moeder zijn de toetsingscriteria voor vervangende toestemming voor verhuizing niet van toepassing op het verzoek van de vader om de moeder en [de minderjarige] te gelasten terug te verhuizen naar Nederland, maar moet worden beoordeeld of het nu in het belang van [de minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. Voor zover uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 al zou volgen dat ook de ouder met eenhoofdig gezag vooraf toestemming moet hebben van de andere ouder voor een verhuizing, is deze uitspraak van latere datum dan het vertrek van de moeder en [de minderjarige] naar Portugal en kan hieraan geen terugwerkende kracht worden toegekend.
3.1.6.
De moeder stelt dat geen rechtsgrond bestaat voor het verzoek van de vader om haar te gelasten met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. De belangen van [de minderjarige] zijn niet zodanig in het gedrang gekomen dat dit een terugverhuizing rechtvaardigt. De moeder heeft in voldoende mate aangetoond dat zij de ontwikkeling van de banden tussen [de minderjarige] en haar vader bevordert. Tussen partijen bestaat een internationale zorgregeling die door de moeder wordt nageleefd. Hierdoor kan [de minderjarige] opgroeien met haar beide ouders. [de minderjarige] ontwikkelt zich in Portugal leeftijdsadequaat. Het is in haar belang om de stabiele basis die zij heeft bij haar moeder te behouden.
3.1.7.
De rechtbank zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan het verzoek van de vader moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan maken. Ter discussie staat of de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) zo moet worden geïnterpreteerd dat in het onderhavige geval de moeder toestemming van de vader nodig had om met [de minderjarige] naar Portugal te mogen verhuizen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak voor zover hier van belang het volgende overwogen:
“3.1.4 Opmerking verdient dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat zodanige maatregel minder ingrijpend is dan de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de andere ouder, waarin de wet uitdrukkelijk voorziet (art. 1:251a lid 1 BW en art. 1:253c leden 1 en 3 BW).”
3.1.8.
De rechtbank leest in bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad niet dat een ouder die met het eenhoofdig gezag is belast, (vervangende) toestemming nodig heeft om met het kind te mogen verhuizen. De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te verhuizen, is naar het oordeel van de rechtbank een extra instrument om te bewerkstelligen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het eenhoofdig gezag, die meer ingrijpend zijn.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder de beslissing om met [de minderjarige] naar Portugal te verhuizen, kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de vader nodig was, omdat zij op dat moment nog met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank dient te beoordelen of de moeder voldoet aan haar uit artikel 1:247 BW voortvloeiende verplichting om omgang tussen [de minderjarige] en de vader te bevorderen en zo nee, of het bevel om met [de minderjarige] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3.1.9.
Vast staat dat partijen een buitenechtelijke relatie met elkaar hadden, dat zij nooit met elkaar hebben samengewoond en ook nooit de bedoeling hebben gehad om in gezinsverband samen te leven nadat [de minderjarige] was geboren. Partijen woonden in Nederland op relatief grote afstand van elkaar en hun relatie was al voor de geboorte van [de minderjarige] verbroken. Na de geboorte is de situatie tussen partijen onstuimig geweest, maar zij hebben wel afspraken met elkaar kunnen maken over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Bij de moeder is op enig moment de wens ontstaan om naar Portugal te verhuizen om daar een eigen onderneming te starten en om dicht bij haar zus en haar gezin te wonen, met wie zij een hechte band heeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om met [de minderjarige] naar Portugal te verhuizen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de voornaamste reden van de moeder om met [de minderjarige] naar Portugal te vertrekken was dat zij de vader uit het leven van [de minderjarige] wilde bannen, zoals door de vader is gesteld.
3.1.10.
Hoewel de moeder na haar vertrek in eerste instantie weerstand heeft getoond in het tot stand brengen van juridisch vaderschap, gezamenlijk gezag en een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] , is de houding van de moeder hierin veranderd. Sinds juni 2021 is er een zorgregeling die wordt nagekomen, tussentijds is uitgebreid en die goed verloopt, waardoor [de minderjarige] een betekenisvol contact heeft met haar vader. De moeder heeft zich bovendien bereid verklaard de zorgregeling verder uit te breiden en te willen meewerken aan (langere) contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] in vakanties, weekenden en op feestdagen. Daarnaast staat zij er ook voor open om een aantal keren per jaar met [de minderjarige] naar Nederland te reizen, zodat [de minderjarige] haar vader en overige familieleden hier kan zien. Hiermee laat de moeder zien dat zij stappen heeft gezet en dat zij probeert de band tussen de vader en [de minderjarige] te stimuleren.
3.1.11.
De rechtbank begrijpt dat het voor de vader het meest wenselijk zou zijn als [de minderjarige] in Nederland woont, zodat zij frequenter contact met elkaar kunnen hebben en dit praktisch en financieel makkelijker uitvoerbaar is. De rechtbank acht het evenwel in het belang van [de minderjarige] dat zij in Portugal kan blijven met haar moeder. [de minderjarige] verblijft al sinds zij zich daarvan bewust is – rechtmatig – in Portugal en is daar geworteld. Zij heeft een goede band met de zus van moeder, die ook altijd betrokken is geweest bij de zorg voor [de minderjarige] , en haar neefjes en nichtjes zijn belangrijk voor [de minderjarige] . Bovendien is de vader tot op heden in staat gebleken om de zorgregeling in Portugal na te komen, zowel qua tijd als qua kosten.
3.1.12.
Nu de moeder blijkens het bovenstaande voldoet aan haar verplichting om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te bevorderen en de vader invulling kan geven aan zijn ouderrol ondanks de grote fysieke afstand tussen partijen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond de moeder te bevelen met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. Het verzoek van de vader daartoe zal daarom worden afgewezen.
3.2.
Gezag en hoofdverblijfplaats
3.2.1.
Met betrekking tot de subsidiaire verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, dan wel hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.2.
Vast staat dat de moeder sinds de geboorte van [de minderjarige] haar hoofdverzorgende ouder is. Partijen hebben de wens om gezamenlijk invulling te geven aan hun ouderschap. Op 31 augustus 2022 starten zij een traject bij Annelies Hendriks, waarbij zal worden ingezet op het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen partijen en afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze waarop zij met elkaar over [de minderjarige] overleggen. Partijen informeren elkaar al over [de minderjarige] en tussen de vader en [de minderjarige] geldt een zorgregeling. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank met de Raad geen enkele aanleiding om [de minderjarige] weg te halen bij haar moeder en haar hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Niet gesteld of gebleken is dat de opvoedsituatie bij de moeder schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Evenmin is aannemelijk geworden dat het in het belang van [de minderjarige] is om de vader alleen met het gezag te belasten, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat partijen in de onderhavige procedure juist op hun beider verzoek gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] zijn belast.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij in het traject bij Annelies Hendriks ook willen bespreken hoe de overdrachtsmomenten tussen de ouders kunnen worden verbeterd. Daarnaast zal aan de orde kunnen komen hoe het contact tussen de moeder en de echtgenote van de vader kan plaatsvinden en hoe het contact tussen de vader en de zus van moeder, [naam zus] , kan worden genormaliseerd.
3.3.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met aanhouding van de verzoeken tot het vaststellen van een (definitieve) zorgregeling. Zij wensen dit onderwerp ook onder begeleiding van Annelies Hendriks met elkaar te bespreken. De rechtbank zal daarom de beslissing over de zorgregeling pro forma aanhouden tot 9 januari 2023. Partijen dienen de rechtbank vóór deze datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
3.4.
Kinderbijdrage
3.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voorgesteld dat zij de volledige kosten van verzorging en onderhoud van [de minderjarige] zal dragen, alsmede de reiskosten die zij maakt als zij met [de minderjarige] naar Nederland komt, en dat de vader dan de volledige reiskosten die hij maakt om de zorgregeling in Portugal na te komen voor zijn rekening zal nemen.
3.4.2.
De vader heeft daartegen naar voren gebracht dat hij het gevoelsmatig prettiger vindt als alle kosten van [de minderjarige] gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.
3.4.3.
Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat zij in onderling overleg zullen proberen alsnog overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de reiskosten die beide ouders (zullen) maken in het kader van de zorgregeling. De rechtbank zal de beslissing over de verzochte kinderbijdrage en vergoeding van de reiskosten daarom pro forma aanhouden tot 11 oktober 2022, waarbij partijen de rechtbank schriftelijk dienen te informeren over het resultaat van het onderling overleg.