11.2.
Verweerder heeft gekozen voor een sober en doelmatig ontwerp met een functie in het algemeen belang. Verweerder heeft toegelicht dat bij het ontwerp de herkenbaarheid van de reddingspost bij panieksituaties en calamiteiten van belang is geacht. De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie tot de conclusie is gekomen dat de reddingspost voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Dit onder de voorwaarde dat voordat met de uitvoering wordt begonnen de details van de erker ter goedkeuring worden voorgelegd. Deze voorwaarde is verankerd in de verleende vergunning. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het oordeel van de welstandscommissie.
Conclusie en gevolgen
1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a luidt als volgt:
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 luidt als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.10 luidt als volgt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…)
Artikel 2.12 luidt als volgt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit omgevingsrecht
Artikel 5.20 luidt als volgt:
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.5 luidt als volgt:
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
(…)
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
4. In gevallen waarin artikel 3.1, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.34 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is, wordt in het eerste lid in plaats van «gemeenteraad van de gemeente» gelezen «provinciale staten van de provincie» en wordt in het derde lid in plaats van «De gemeenteraad kan» gelezen: De provinciale staten kunnen.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6 luidt als volgt:
(…)
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
(…)
Bestemmingsplan ’Strand en Duin’
Artikel 4 luidt als volgt:
1. De op de plankaart voor Recreatie-Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatie;
c. ter plaatse van de aanduiding "strandpaviljoen" tevens voor ten hoogste 38 seizoensgebonden strandpaviljoens met bijbehorende voorzieningen zoals terrassen met dien verstande dat:
- binnen 20 m ter plaatse van de aanduiding "jaarrond" in de plaats van een seizoensgebonden strandpaviljoen een jaarrondstrandpaviljoen is toegestaan, met een maximum van 5 jaarrondstrandpaviljoens in totaal;
- binnen 20 m ter plaatse van de aanduiding "jaarrond zeilvereniging" in de plaats van een seizoengebonden zeilverenigingsgebouw een jaarrond zeilverenigingsgebouw is toegestaan;
(…)
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
(…)
g. ter plaatse van de aanduiding "strandpaviljoen" gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met dien verstande dat:
(…)
II. per strandpaviljoen het gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 700 m² mag bedragen;
III. de goothoogte en nokhoogte van hoofdgebouwen, in afwijking van artikel 2 wordt gemeten vanaf de begane grondvloer van het hoofdgebouw en niet meer mag bedragen dan 3 m respectievelijk 5,5 m;
(…)