Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2023:2053

Rechtbank Noord-Holland
10-03-2023
10-03-2023
C/15/336150 / HA RK 23-15
Civiel recht
Rekestprocedure,Beschikking

Verzoek ontslag Stichtingsbestuur ex art. 2:298 lid 1 BW afgewezen. Niet gebleken van taakverwaarlozing of financieel wanbeleid.

Na eerder oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst met de beheerder geen arbeidsovereenkomst was maar een overeenkomst van opdracht, was de Stichting als opdrachtgever tot opzegging bevoegd en die opzegging was rechtsgeldig. Bestuur heeft de leiding binnen de Stichting en van een beheerder mag verwacht worden dat deze zijn werkzaamheden verricht binnen de door het Bestuur uitgezette kaders. Ook het massaal wegblijven van vrijwilligers levert geen ‘ingrijpende wijziging van omstandigheden’ op, omdat de Vrijwilligers zich daarmee beroepen op consequenties van het handelen van het Bestuur die zij zélf in het leven hebben geroepen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rekestnummer: C/15/336150 / HA RK 23-15

Beschikking van 10 maart 2023

in de zaak van

1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

VRIJWILLIGERS RUÏNE VAN BREDERODE,

gevestigd te gemeente Velsen, kantoorhoudende te Santpoort-Noord,

2. de afzonderlijke leden van voornoemde vereniging,

verzoekers,

advocaat mr. R. Frankfort te Haarlem,

tegen

de stichting

STICHTING HEERLIJKHEID BREDERODE,

gevestigd te gemeente Velsen, kantoorhoudende te Haarlem

verweerster,

advocaat mr. A.G. Moeijes te Velsen-Zuid.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met in totaal 25 producties

  • -

    het verweerschrift met 14 producties

  • -

    de mondelinge behandeling van 23 februari 2023

  • -

    de pleitaantekeningen van mr. Frankfort voornoemd

  • -

    de pleitnotities van mr. Moeijes voornoemd.

1.2.

Voor het verzoek en het verweer wordt verwezen naar het verzoek- c.q. verweerschrift, die in afschrift aan het griffie-exemplaar van deze beschikking zijn gehecht.

2 De feiten

2.1.

Verweerster (hierna: de Stichting) is een stichting die als doel heeft het openbaar toegankelijk houden van de ruïne van Brederode in Santpoort (hierna: de Ruïne) en het aantrekkelijk houden van de Ruïne voor zoveel mogelijk mensen.

2.2.

De Ruïne is eigendom van Stichting Monumentenbezit (Hierna: SMb), die de Ruïne verhuurt aan de Stichting. De Ruïne is jaarlijks van 1 maart tot 1 november op vier dagen per week voor publiek geopend.

2.3.

Verzoekster sub 1 is een recent opgerichte vereniging van 89 personen die als vrijwilliger hebben gewerkt bij en voor de Ruïne.

2.4.

Het beheer en onderhoud van de Ruïne is sinds 2017 uitgevoerd door een daartoe door de Stichting aangestelde beheerder. Aanvankelijk werd deze rol vervuld door [de beheerder] (hierna: [de beheerder] ) en zijn partner [naam] (hierna: [partner] ), met ingang van september 2021 slechts door [de beheerder] . [de beheerder] maakte in het kader van zijn functie van beheerder om niet gebruik van de bij de Ruïne behorende beheerderswoning.

2.5.

Op 14 oktober 2022 heeft de Stichting de overeenkomst met [de beheerder] per 1 december 2022 opgezegd.

2.6.

Bij e-mail van 15 oktober 2022 heeft het Bestuur de Vrijwilligers geïnformeerd over de beëindiging van de overeenkomst met [de beheerder] en hen uitgenodigd voor een mondelinge toelichting op dat besluit op 22 oktober 2022.

2.7.

Bij ‘Oproep’ van 20 oktober 2022 hebben 86 vrijwilligers onder meer het volgende aan het Bestuur geschreven:

(…)

In totaal 89* personen van deze groep actieve vrijwilligers heeft aangegeven hetzij direct te zullen stoppen als uw besluit om de Beheerder te ontslaan niet wordt ingetrokken (79* personen) of wachten eerst uw uitleg van zaterdag 22 oktober af en nemen daarna een besluit (10* personen). Dit zou de doodsteek zijn voor de openstelling van de Ruïne en alles waar we samen zo hard voor hebben gewerkt.

Het Bestuur heeft zichzelf met deze onbegrijpelijke beslissing onmogelijk gemaakt bij de vrijwilligers en het doorzetten van deze beslissing leidt tot een tekort aan vrijwilligers. U handelt hiermee niet in het belang van de Ruïne.

Dit is overigens niet het enige waar het Bestuur, naar onze mening, in tekort schiet. Als betrokken vrijwilligers zijn ons veel meer dingen opgevallen en vandaar dat wij het functioneren van het Bestuur hier formeel ter discussie stellen.

(…)

Op basis van het voorgaande en na alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd, zeggen wij hierbij namens 79* actieve vrijwilligers het vertrouwen in het Bestuur per direct op en 9* vrijwilligers wachten eerst uw uitleg af voordat ze daarover een besluit nemen.

In het belang van de Ruïne, doen wij een oproep aan het Bestuur om de eer aan zichzelf te houden en terug te treden en een eventuele beslissing over de Beheerder niet zelf te nemen.

(…)

2.8.

In een overgelegde verklaring van de heer [voormalig bestuurslid] (oprichter en voormalig voorzitter van de Stichting) van 2 januari 2023 is onder meer het volgende opgenomen:

(…)

Het stichtingsbestuur dient te handelen vanuit het belang van de Stichting en haar visie die zij sinds haar oprichting heeft op het beheer van de Ruïne. Sinds het begin was er stevige discussie met de beheerders ( [de beheerder] en [partner] ) over die visie. De visie die het stichting bestuur heeft, Ruïne van Brederode een heerlijkheid anno 2013 e.v. De Ruïne van iedereen voor iedereen, strookte niet helemaal met de visie die [de beheerder] en [partner] hadden; toch namen zij, in de wetenschap dat de visie van het bestuur leidend is, de opdracht gepassioneerd aan om het beheer ter hand te nemen.

Dit resulteerde elke bijeenkomst in diverse uiteenlopende discussies: sowieso altijd over de toegangsprijs, maar ging het vaak over bijvoorbeeld bedrijfskleding voor de vrijwilligers, te houden en op te zetten evenementen, feesten, proeverijen, etc. En het is aan het bestuur om kaders te stellen, maar dat werd keer op keer niet door de beheerders aangenomen of gehoord. Bewust zette zij daarmee de positie van het bestuur vaak onder druk. Met name bij en via de vrijwilligers, maar ook bij de eigenaar, de NMO/SMB.

Een voorbeeld van dit laatste is een door en zonder het bestuur vooraf tijdig te informeren initiatief van [de beheerder] en [partner] om een direct overleg met directie van de NMO aan te gaan over de positie van de stichting Heerlijkheid. De boodschap bij dat gesprek was: wij willen zonder de stichting verder; want wij hebben een andere (lees in het perspectief van [de beheerder] en [partner] : de enige echte juiste) visie op de Ruïne. Door de goede relatie tussen eigenaar en de Stichting Heerlijkheid, werden wij vooraf door de directeur geïnformeerd over dat gesprek en heeft hij ook zijn lijn uitgezet; zonder de stichting ging hij niet direct met [de beheerder] en [partner] werken; al was het alleen al omdat de NMO/SMB nog tientallen andere objecten beheert en geen dagelijks beheer aan wenst te gaan sturen op al die objecten.

Een voorbeeld waarmee de vrijwilligers gevoed worden is dat [de beheerder] en [partner] consequent blijven zeggen, dat er geen visie van het stichtingsbestuur op de ruïne is. De visie die de stichting (i.o.) toentertijd, september 2012, al opgesteld had, is juist de reden dat de stichting van de toenmalige eigenaar, het rijk, het beheer over de Ruïne kreeg!

Veelzeggend vond ik een uitspraak van [de beheerder] in een van de eerste artikelen die verscheen in de IJmuider Courant, die luidde iets in de lijn van: "Ja, er zijn meerdere gesprekken geweest, maar daar kan ik niets mee." En dat is exemplarisch, want is het besluit van het bestuur dusdanig dat het niet in één lijn is met de mening/visie of plan van [de beheerder] en [partner] , dan kunnen zij er niets mee. Dat is ook precies een punt waarom ik het terecht vind dat de opdracht nu aan een andere partij gegeven moet worden; de door de stichting gestelde doelen worden namelijk niet voldoende nagestreefd door de huidige beheerder(s).

(…)

Corona Gedurende de Corona-pandemie hebben wij als bestuur (ook met de opdrachtnemer) nadrukkelijk ook gesproken over opdrachtnemer-opdrachtgeverschap. Het was immers heel lastig om de orderportefeuille gevuld te houden voor [de beheerder] en [partner] ; immers alles waar zij drukdoende mee waren, viel weg door Corona. Ook op de Ruïne viel toen van alles uit. Daardoor was het niet te garanderen dat er een goede balans zat in de inkomsten. Dit hebben wij over die jaren dan ook gewoon geaccepteerd als buitengewone situatie.

In die tijd werd wederom het gesprek aangegaan over de entreeprijs. De aanleiding was toen het noodzakelijke digitale ticketsysteem. Daarover maakte wij hele heldere afspraken. Enkele weken later kregen wij op een avond een mail met verzoek in te stemmen met het ticketsysteem (en prijs) zodat deze live kon. De prijzen bleken geheel anders te zijn dan afgesproken en nergens was de afgesproken toelichting op tijdelijke prijzen vermeld. Het bestuur weigerde derhalve in te stemmen. Vervolgens kregen wij van de beheerders te horen dat het systeem door die weigering van het bestuur niet op tijd live kon (een omdraaiing zoals we vaker hebben meegemaakt). Bovendien bleek het verkoopsysteem al live te staan (voor een ieder benaderbaar), terwijl er dus nog geen goedkeuring voor was. Pas nadat het bestuur dreigde de hele site te blokkeren (hetgeen het enige was, dat het bestuur kon doen op dat moment), werd het systeem met de onjuiste prijzen en geen vermelding over tijdelijkheid door Corona en het ticketsysteem verwijderd en aangepast aan de afspraken.

Nieuwe contracten/opdracht . Na de afsluiting was vaak al duidelijk dat er voor het nieuwe jaar in principe een nieuwe opdracht verstrekt zou gaan worden. Dan vond er in januari een gesprek plaats over het nieuwe plan dat [de beheerder] en [partner] opstelden (als voorstel voor de invulling van de opdracht).

In 2018 meen ik, heeft de penningmeester ( [naam] ) bij aanvang van dat gesprek gevraagd: “Is de toegangsprijs voor jullie een breekpunt? Zo ja, dan praten wij niet meer over een opdracht voor 2018, want het bestuur is niet voornemens de toegangsprijs verder te verhogen!” Toen dat niet het geval bleek, startten wij het gesprek. Overigens hebben wij in ieder geval in 2019 serieus overwogen de opdracht te beëindigen. Uiteindelijk door een aantal overwegingen hebben wij dat toen niet aangedurfd (o.a. vonden wij dat wij het besluit niet tijdig konden nemen, waardoor de beheerder niet redelijkerwijs een nieuwe opdracht zou kunnen vinden, het verwachte vertrek van vrijwilligers in combinatie met een nieuw seizoen dat dan bij uitvoering vertraging zou oplopen, waren redenen om het uiteindelijk niet te besluiten)

2020; beëindiging opdracht. Na veel discussies, vervelende voorvallen en door bestuur (en een vrijwilliger) voorgestelde en door beheerders afgeslagen voorstel tot mediation, besloot het bestuur de opdracht in 2020 te beëindigen. (…)

Daarbij was het idee om dan voor beide partijen een beter contract voor een nieuwe opdracht op te laten opstellen (met o.a. ook een getrapte prestatiebeloning bij bepaalde omzetcijfers) en heldere afspraken over bijvoorbeeld communicatie en verantwoordelijkheden daarin op te nemen. Hierdoor zouden discussies daarover niet meer nodig moeten zijn. En dit contract zou dan in eerste en enige aanleg voorgelegd worden aan [de beheerder] & [partner] . Daarbij gold wel: kwamen we er niet uit voor 15 december dat jaar, dan zouden we de opdracht weer in de markt zetten. Op 15 december 2020 tekenden wij het nieuwe contract.

(…)

2.9.

In het door [de beheerder] tegen de Stichting aanhangig gemaakte arbeidsrechtelijke geschil inzake diens aanvechting van zijn ontslag, heeft de kantonrechter van deze rechtbank bij beschikking van 24 februari 20231 onder meer het volgende overwogen en beslist:

(…)

5.23.

[de beheerder] had de vrijheid om op basis van een vooraf opgesteld jaarplan voor de activiteiten van HB (artikel 1 onder a van de (tweede) overeenkomst) vanuit zijn eenmanszaak (extra) evenementen en activiteiten op de ruïne en op scholen in de omgeving te organiseren. De kantonrechter leidt uit hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht af, dat [de beheerder] de vrijheid had inhoud, vorm en planning van die activiteiten (grotendeels) zelf te bepalen. Dat het bestuur [de beheerder] daarover vergaande en ingrijpende instructies gaf, is niet aannemelijk geworden. Dat het jaarplan dat [de beheerder] opstelde wél door het bestuur moest worden goedgekeurd, doet hieraan niet af. Het spreekt voor zich dat HB, als opdrachtgever, moest (kunnen) beoordelen in hoeverre de plannen van [de beheerder] pasten binnen de doelstelling van de stichting.

5.24.

Dat [de beheerder] zich hierdoor belemmerd voelde in zijn ondernemersvrijheid, is volgens de kantonrechter niet zozeer terug te voeren op het bestaan van een gezagsverhouding, maar op uiteenlopende ideeën over de toekomst van de ruïne. Ter zitting heeft [de beheerder] toegelicht dat hij de ruïne verder wilde laten groeien/professionaliseren en dat hij daarvoor bepaalde ideeën in zijn hoofd had, waaronder het verhogen van de toegangsprijzen. HB heeft toegelicht dat deze ideeën niet geheel stroken met de visie van HB, waarin vooral belang wordt gehecht aan het voor een breed publiek toegankelijk houden van de ruïne. Juist vanwege onenigheid/wrijving hierover, zijn tussen het bestuur en [de beheerder] werkafspraken gemaakt (zie 2.11), zo heeft HB onbetwist aangevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat op grond van die werkafspraken geen gezagsverhouding kan worden aangenomen. Daaruit blijkt weliswaar dat het bestuur de zeggenschap had over de financiën en uitgaven voor de ruïne en dat zij eisen stelde ten aanzien van sommige taken van [de beheerder] , maar dat valt te verklaren door de eigen (juridische) verantwoordelijkheid van het bestuur voor de stichting en haar financiën. [de beheerder] heeft onvoldoende onderbouwd/geconcretiseerd waarom deze werkafspraken zodanig (diepgaand) ingrijpen in de wijze waarop hij zijn opdracht moest uitvoeren, dat deze de instructiebevoegdheid van een opdrachtgever in de opdrachtgever-opdrachtnemersrelatie te buiten gaan (artikel 7:402 BW). Datzelfde geldt voor de stelling van [de beheerder] dat regelmatig evaluatiegesprekken plaatsvonden en dat het bestuur toezicht hield omdat zij inzage had in de mailbox van HB.

(…)

Conclusie: geen arbeidsovereenkomst, dus geen vernietiging en loon

3 Het verzoek

3.1.

Verzoekers (hierna te noemen: de Vrijwilligers) verzoeken de rechtbank om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

I. op het indien mogelijk met spoed te behandelen verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen:

1. Te oordelen dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank er sprake is van gegronde redenen om de Bestuurders te ontslaan;

2. Bij wijze van voorlopige voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding:

a. de Bestuurders te schorsen en tegelijkertijd een of meer tijdelijke bestuurders te benoemen en te bepalen dat deze tijdelijke bestuurder(s) bevoegd is/zijn samen dan wel zelfstandig de Stichting te vertegenwoordigen en het mede tot zijn/hun taak mag/mogen rekenen om met [de beheerder] een overeenkomst van opdracht aan te gaan die inhoudt dat [de beheerder] voor de duur van het geding het beheerderschap op zich zal nemen;

b. zodanige andere voorlopige voorzieningen zal treffen als de rechtbank passend acht.

II. op het verzoek tot het ontslaan van de Bestuurders:

1. de bestuurders met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurders van de Stichting;

2. in plaats van de Bestuurders de door Verzoekers op te geven personen te benoemen als bestuurder van de Stichting.

III. Wat betreft de kosten van deze procedure:

De Bestuurders, hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.

Aan hun verzoek leggen de Vrijwilligers – samengevat – ten grondslag dat sprake is van drie van de vier in artikel 2:298 lid 1 BW opgenomen ontslaggronden, te weten:

  1. taakverwaarlozing;

  2. andere gewichtige redenen;

  3. ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.

3.3.

Verweerster (hierna: de Stichting) legt aan haar verweer – kort gezegd – ten grondslag dat niet de Vrijwilligers maar het Bestuur het beleid van de Stichting bepaalt en dat van de door verzoekers gestelde omstandigheden geen sprake is.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Gelet op het feit dat in de onderhavige beschikking een (eind)beslissing wordt gegeven op het verzoek tot het ontslaan van de Bestuurders, is de rechtbank van oordeel dat verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoek tot het (tussentijds) treffen van voorlopige voorzieningen.

4.2.

Tot 1 juli 2021 bepaalde artikel 2:298 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat een stichtingsbestuurder op verzoek van het Openbaar Ministerie of van een belanghebbende kon worden ontslagen, indien de bestuurder (i) handelde in strijd met de wet of de statuten of (ii) zich schuldig had gemaakt aan wanbeheer. Deze ontslaggronden zijn in de jurisprudentie zeer beperkt uitgelegd, in die zin dat ontslag door de rechter feitelijk enkel kon plaatsvinden als redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de onrechtmatigheid van het handelen of wanneer sprake was van financieel wanbeheer.

Met de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) per 1 juli 2021 is de regelgeving voor rechtspersonen, waaronder stichtingen, gewijzigd. Die herziening geeft de rechtbank weliswaar een (iets) ruimere beoordelingsvrijheid om een bestuurder van een stichting op verzoek van het openbaar ministerie of een belanghebbende te ontslaan, maar uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is nog altijd (een zekere) rechterlijke terughoudendheid.

Op grond van het thans geldende artikel 2:298 lid 1 BW kan een bestuurder op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie door de rechtbank worden ontslagen wegens (1) verwaarlozing van zijn taak, (2) andere gewichtige redenen, (3) ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld of (4) het niet of niet behoorlijk voldoen aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank ingevolge artikel 297 gegeven bevel. Dat laatste is in de onderhavige verzoekschriftprocedure niet aan de orde, zodat slechts de eerste drie redenen voor ontslag hieronder zullen worden besproken.

Taakverwaarlozing

4.3.

De Vrijwilligers stellen zich op het standpunt dat de bestuurders van de Stichting hun taak verwaarloosd hebben. Kern van het verwijt dat de Vrijwilligers aan (de bestuurders van) de Stichting maken, is dat zij zijn overgegaan tot de beëindiging van het contract met [de beheerder] als beheerder. Daarnaast zou al een aantal jaren sprake zijn van financieel wanbeleid door (de bestuurders van) de Stichting.

Ontslag [de beheerder]

4.4.

Volgens de Vrijwilligers had het op de weg van het Bestuur gelegen om zich vooraf goede rekenschap te geven van het mogelijke resultaat van het besluit om de overeenkomst met [de beheerder] te beëindigen. Door daartoe rigoureus te besluiten zonder vooraf met de Vrijwilligers in overleg te treden ter waarborging van de continuïteit van de exploitatie en opstelling van de ruïne voor het publiek, heeft het Bestuur zich volgens de Vrijwilligers niet goed van zijn taak gekweten. In de wetenschap dat het overgrote deel van de Vrijwilligers bij handhaving van dat besluit niet langer voor de Stichting zou willen werken, heeft het Bestuur zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van de Stichting, aldus de Vrijwilligers.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.

4.5.

Met de hiervoor deels weergegeven beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 24 februari 2023 met zaaknr./rolnr.: 10239623 \ AO VERZ 22-139, waarvan de rechtbank ambtshalve kennis heeft genomen, is inmiddels in rechte vastgesteld dat de overeenkomst op grond waarvan [de beheerder] als beheerder was aangesteld geen arbeidsovereenkomst maar een overeenkomst van opdracht was. Een zodanige overeenkomst is op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde opzegbaar door de opdrachtgever. (het bestuur van) de Stichting was dus als opdrachtgever tot die opzegging bevoegd. Die opzegging is in rechte beoordeeld en rechtsgeldig geacht.

Dat sluit niet uit dat het bestuur met de gedragslijn waar die opzegging onderdeel van uitmaakte, bezien in relatie tot haar plicht tot zorg voor de belangen van de Stichting, tegen het belang van de Stichting heeft gehandeld. Maar bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, moet wel uitgangspunt zijn dat de rechter niet op de stoel van het bestuur mag gaan zitten.

4.6.

Vooropgesteld wordt dat er geen twijfel over bestaat dat [de beheerder] zich een groot aantal jaren heeft ingespannen - en zeer verdienstelijk heeft gemaakt - voor de Ruïne. Het Bestuur betwist dat ook niet. Dat laat echter onverlet dat het niet de beheerder maar het Bestuur is dat de scepter zwaait binnen de Stichting, en dat het Bestuur van de beheerder mag verwachten dat deze zijn werkzaamheden verricht binnen de door het Bestuur uitgezette kaders.

4.7.

De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het Bestuur geruime tijd heeft gepoogd om [de beheerder] ertoe te bewegen het persoonlijk begrip van zijn handelingsvrijheid op de grenzen van de door het bestuur uitgezette kaders af te stemmen, en in oktober 2022 tot de conclusie is gekomen dat zij daarin niet is geslaagd. De rechtbank kent in dit verband veel gewicht toe aan de verklaring van de heer [voormalig bestuurslid] (zie hierboven, 2.8), waarin deze een aantal voorvallen noemt die in dit verband illustratief zijn.

4.8.

De rechtbank ziet de evengenoemde aanname bevestigd in de meergenoemde beschikking van de kantonrechter. Met name hetgeen is overwogen in de r.o. 5.23 en 5.24 van die beschikking (zie 2.9) is hiertoe van belang. Daaruit volgt dat [de beheerder] weliswaar de vrijheid had om de inhoud, vorm en planning van evenementen en activiteiten op de Ruïne (grotendeels) zelf te bepalen, maar dat de Stichting, als opdrachtgever, wel moet (kunnen) beoordelen in hoeverre de plannen van [de beheerder] pasten binnen de doelstelling van de Stichting. Ook heeft de kantonrechter vastgesteld dat de belemmering die [de beheerder] voelde in zijn ondernemersvrijheid was terug te voeren op uiteenlopende ideeën over de toekomst van de Ruïne.

4.9.

Het onderhavige verzoek richt zich, aldus bezien, tegen een besluit (tot beëindiging van de opdracht aan [de beheerder] ) waarvan niet kan worden gezegd dat een redelijk handelend bestuur niet heeft kunnen aannemen dat het belang van de Stichting en de door haar in stand gehouden exploitatie daarmee werd gediend. De omstandigheid dat dit besluit - zoals het Bestuur zich naar eigen zeggen ook heeft gerealiseerd - mogelijk deining zou veroorzaken maakt dit niet anders.

4.10.

Met de conclusie dat het Bestuur in beginsel tot dat besluit heeft kunnen komen, is overigens niet gezegd dat de wijze waarop het Bestuur in relatie tot dat besluit met de stakeholders heeft gecommuniceerd in alle opzichten de schoonheidsprijs verdient.

Maar de daarop mogelijke kritiek is onvoldoende voor het oordeel dat het Bestuur haar taak niet behoorlijk heeft vervuld. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat niet voor een bemiddelingstraject is gekozen. Overduidelijk is dat voor het Bestuur - na een reeks van pogingen om [de beheerder] te bewegen zich meer naar de door het Bestuur verlangde kaders te richten - de maat vol was. Dan wijkt niet de opdrachtgever maar de opdrachtnemer.

4.11.

Het besluit van het Bestuur om de opdracht aan [de beheerder] te beëindigen, kan op grond van het voorgaande niet leiden tot de conclusie dat het Bestuur zijn taak heeft verwaarloosd.

Financieel wanbeleid

4.12.

De Vrijwilligers hebben voorts aan hun stelling inzake taakverwaarlozing ten grondslag gelegd dat sprake zou zijn van financieel wanbeleid door het Bestuur. Dat standpunt hebben de Vrijwilligers naar het oordeel van de rechtbank echter ook onvoldoende onderbouwd. Niet betwist is dat de Stichting op dit moment financieel gezond is. De kritiek komt er eigenlijk op neer dat een profijtelijker financieel beleid mogelijk was geweest, dat er bij handiger opereren ruimer uit de overheidsruif had kunnen worden gegeten en dat er teveel geld aan juridische procedures is uitgegeven. Maar dat betoog miskent (1) dat ook het stichtingsbestuur bestaat uit vrijwilligers, (2) dat de focus niet primair heeft gelegen op het maximaliseren van de inkomsten, en (3) dat het verschijnen als verwerende partij in rechte niet berust op eigen keuze en nu eenmaal geld kost.

4.13.

Dat het Bestuur niet méér heeft gedaan “dan op de winkel passen terwijl er diverse mogelijkheden zijn om er veel meer van te maken”, zoals de Vrijwilligers hebben betoogd, kan het voorgaande niet anders maken. Ja, het Bestuur had de toegangsprijzen kunnen verhogen, zoals [de beheerder] haar herhaaldelijk heeft verzocht. Maar het Bestuur heeft opgemerkt dat zij een beleid wilde voeren om de Ruïne openbaar toegankelijk en aantrekkelijk te houden voor zoveel mogelijk mensen. Dat is haar in de statuten ook opgedragen. Bij die stand van zaken getuigt het niet meegaan in de wens van [de beheerder] om de toegangsprijzen te verhogen naar het oordeel van de rechtbank niet van financieel wanbeleid, maar van respect voor de eigen statutaire doelstelling.

4.14.

De slotsom is dat hetgeen de Vrijwilligers als gronden voor financieel wanbeheer hebben aangevoerd ontoereikend is om taakverwaarlozing aan te nemen.

Ingrijpende wijziging van omstandigheden

4.15.

De Vrijwilligers hebben aangevoerd dat het Bestuur met de wijze waarop en de omstandigheden waaronder zij de relatie met [de beheerder] hebben beëindigd en daarover hebben gecommuniceerd, de Vrijwilligers zodanig van zich hebben vervreemd dat de positie van het Bestuur niet langer te handhaven is. Zij beroepen zich op de omstandigheid dat de Vrijwilligers collectief hebben besloten dat zij hun vrijwilligerswerk niet willen voortzetten zolang het Bestuur niet op haar schreden terugkeert. En omdat de Ruïne niet kan functioneren zonder de arbeid van (deze) vrijwilligers, heeft de handelwijze van het Bestuur aldus tot desastreuze consequenties geleid. De Vrijwilligers vrezen voor de continuïteit van het functioneren van de Stichting.

4.16.

Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog redelijkerwijs niet dienen als ondersteuning van het verzoek tot ontslag van het Bestuur. De Vrijwilligers beroepen zich daarmee immers op consequenties van het handelen van het Bestuur die zij zélf in het leven hebben geroepen. Ook wanneer alles wat er over de communicatie in relatie tot de opzegging van [de beheerder] is aangevoerd juist zou zijn, levert dat geen toereikende grond op voor ontslag van het Bestuur. Daarvoor is mede redengevend dat de prudentie die de Vrijwilligers in relatie tot het wel en wee van de Ruïne van het Bestuur verwachten tot op zekere hoogte óók van de Vrijwilligers zelf mag worden verwacht.

4.17.

Overigens is niet gezegd dat bij de voortvarende aanstelling van een nieuwe beheerder en de nodige inspanningen om nieuwe vrijwilligers te werven sprake is van een continuïteitsrisico dat ook ná het komende seizoen nog sporen nalaat. Mede gelet op haar doelstelling en de ter zitting door het Bestuur uitgesproken bereidheid om met de Vereniging, als spreekbuis van de Vrijwilligers, om de tafel te gaan teneinde afspraken te maken met het oog op de toekomst, waarbij wijziging van de governance ook bespreekbaar is, sluit de rechtbank zelfs niet uit dat de Vereniging tot het inzicht komt dat in dit gesprek voor haar wat te halen is.

Andere gewichtige redenen

4.18.

Volgens de Vrijwilligers leveren de gegeven omstandigheden als aangevoerd met betrekking tot onbehoorlijke taakvervulling door het Bestuur ‘in hun onderlinge samenhang bezien’ een gewichtige reden op waarom het Bestuur niet langer kan aanblijven.

De rechtbank volgt die zienswijze niet. Ook in hun onderlinge samenhang zijn de hiervoor besproken gronden ontoereikend voor ontslag.

4.19.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.2

1 Rb Noord-Holland 24 februari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1561.

2 Conc.: 936

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.