Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2023:3793

Rechtbank Noord-Holland
25-04-2023
25-04-2023
15-005699-22 en 15-136926-18 (vordering tul)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Meermalen steken met een mes. Vrijspraak moord. Veroordeling doodslag. Beroep op noodweer(exces) verworpen. Oplegging langdurige gevangenisstraf. Daarnaast een vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opgelegd.

Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2023-0227

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15-005699-22 en 15-136926-18 (vordering tul)

Uitspraakdatum: 25 april 2023

Tegenspraak

Vonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 juni 2022, 22 augustus 2022, 14 november 2022, 6 februari 2023 en 11 april 2023 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

thans gedetineerd in P.I. [detentieadres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen (telkens) met kracht te steken in de buik en/of het hart en/of de lies, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van de ten laste gelegde voorbedachte raad en tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag.

3.2.

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.

3.3.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting en overweegt als volgt.

3.3.1.

Partiële vrijspraak “voorbedachten rade”

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat niet vast is komen te staan dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

3.3.2.

Bewijsmiddelen (doodslag)

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.3.

Bewijsmotivering

De politie kreeg op 8 januari 2022 een melding dat op [adres] in Beverwijk, waar zowel de verdachte als het slachtoffer woonden, een steekpartij had plaatsgevonden. Het slachtoffer is dood aangetroffen in de kamer van een medebewoner, getuige [getuige] . Hij bleek zeven steekletsels te hebben, waarvan er drie (in zijn buik, hart en lies) dodelijk waren.

De verdachte heeft verklaard dat hij eerder die avond tijdens een worsteling met het slachtoffer een mes heeft getrokken waarmee het slachtoffer is geraakt, maar dat hij geen opzet had om het slachtoffer te doden.

De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven (vol opzet). Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte in de dagen voorafgaand aan 8 januari 2022 tegen getuigen zou hebben gezegd dat hij het slachtoffer nog een keer zou neersteken. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte op het moment van het steekincident de bedoeling had om het slachtoffer te doden.

Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, en de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.

Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in het bovenlichaam dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.

Gelet op de hoeveelheid messteken, de diepte van deze messteken (de diepste waren vermoedelijk ongeveer 17 centimeter diep), de locatie van de messteken, en de camerabeelden van de gang waar de verdachte en het slachtoffer woonden, waarop te zien is dat de verdachte met kracht op het bovenlichaam van het slachtoffer heeft ingestoken, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor dodelijk zou worden getroffen. De verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht daarom de (impliciet subsidiair) tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 8 januari 2022 te Beverwijk [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, meermalen (telkens) met kracht te steken in de buik en het hart en de lies van voornoemde [slachtoffer] .

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweer

4.1.

Standpunt verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Hij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat het slachtoffer als eerste fysiek contact heeft gezocht met de verdachte door hem van achteren te duwen en hem een aantal vuistslagen te geven. Daarna is de verdachte door het slachtoffer uit de kamer van [getuige] geduwd waarop de vechtpartij op de gemeenschappelijke gang doorging. De verdachte heeft het mes pas gepakt nadat hij door het slachtoffer was aangevallen en hij zichzelf moest verdedigen. Uit de beelden blijkt niet op welk moment het slachtoffer wordt geraakt door het mes. De mogelijkheid blijft open dat het slachtoffer door zijn eigen aanval of in de bewegingen van de worsteling in het mes is gelopen of door het mes is geraakt. De verdachte kon ten tijde van de aanval gelet op de snelheid en ook vanwege de smalle doodlopende gang niet wegkomen. De reactie van de verdachte op het geweld van het slachtoffer was proportioneel en voldeed aan het subsidiariteitsvereiste.

4.2.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in eerste instantie gesproken kan worden van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte heeft echter niet voldaan aan de subsidiariteitseis. Hij heeft weinig verklaard over de (on)mogelijkheid om zich te onttrekken aan de aanval. De verdachte verklaart dat hij zichzelf ook op de gang moest verdedigen maar maakt dit niet aannemelijk, terwijl op de beelden is te zien dat het slachtoffer de verdachte dan alleen nog van zich af probeert te houden. Daarmee is geen sprake meer van een noodweersituatie. Op de beelden is te zien dat de rollen op een gegeven moment omdraaien en dat de verdachte de agressor wordt, terwijl hij op dat moment had kunnen wegrennen (richting de trap) of om hulp had kunnen roepen. Nu de verdachte dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit en kan een beroep op noodweer niet slagen.

4.3.

Oordeel rechtbank

Juridisch kader noodweer

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht.

Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding.

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op de camerabeelden van de gang waar de verdachte en het slachtoffer woonden is te zien dat de verdachte richting de kamer van [getuige] loopt. Het slachtoffer volgt enkele seconden later. Beiden zijn hierna tijdelijk uit beeld. Zowel de verdachte als [getuige] hebben verklaard dat de verdachte in de deuropening van de kamer van [getuige] stond en dat het slachtoffer de arm van de verdachte wegsloeg. Hierna ontstond een worsteling. De verdachte heeft verklaard dat hij vuistslagen kreeg van het slachtoffer. Op de beelden is later bloed op het gezicht van de verdachte te zien. Nadat de verdachte en het slachtoffer enkele seconden uit beeld waren, komt vervolgens de verdachte als eerste weer in beeld op de gemeenschappelijke gang. Hij loopt achteruit. Het slachtoffer loopt vooruit en houdt zijn arm gestrekt voor zich en zijn hand tegen het lichaam van de verdachte. De verdachte beweegt zich vervolgens richting het slachtoffer en zwaait meerdere malen onderhands met kracht naar voren richting de linkerzijde van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte zakt door zijn knieën en het slachtoffer valt half over hem heen. Vervolgens raken beiden buiten beeld. Het slachtoffer komt volgens [getuige] zijn kamer weer in en zakt tegen de deur in elkaar. Hier wordt het slachtoffer later dood aangetroffen door de politie.

Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer als eerste fysiek contact heeft gemaakt met de verdachte en hem vervolgens tijdens de worsteling in het gezicht heeft geslagen. Hiermee is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.

Subsidiariteitseis

De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of de verdachte zich hieraan kon en moest onttrekken (subsidiariteitseis). Anders dan de raadsman heeft bepleit, beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. De verdachte verschijnt op de beelden als eerste op de gang, loopt achteruit en staat niet tegen de muur aangedrukt. Aan zijn rechterzijde bevindt zich een lege lange gang die hij had kunnen ingaan om weg te lopen. Er was met andere woorden een reële mogelijkheid voor de verdachte om aan de situatie te ontkomen. Onder de gegeven omstandigheden kon van de verdachte worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken. Niet is gebleken dat de verdachte op de gemeenschappelijke gang werd vastgehouden dan wel tegengehouden door het slachtoffer. Op de beelden is te zien dat het slachtoffer de verdachte met gestrekte arm van zich afhoudt en wegduwt de gang op. Op dat moment maakt het slachtoffer geen aanvallende bewegingen richting de verdachte. Daarmee wordt niet voldaan aan de subsidiariteitseis, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag

5 Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces

Nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich aan de noodweersituatie had kunnen en moeten onttrekken, kan het beroep van de verdachte op noodweerexces evenmin slagen.

Er zijn gezien het voorgaande en ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – bij een bewezenverklaring – de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op jurisprudentie in vergelijkbare zaken, te matigen. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar een uitspraak van 29 januari 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:573) van de meervoudige kamer van deze rechtbank. In de door de raadsman aangehaalde zaak is bewezenverklaard dat de verdachte zijn ex-partner door meerdere messteken om het leven heeft gebracht en is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Van belang is volgens de raadsman dat de verdachte in de aangehaalde zaak – onder de oude regeling – na 6 jaar in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, terwijl de verdachte in onderhavige zaak – mocht de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen – pas na 9 jaar in aanmerking zou komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De raadsman acht de oplegging van een 38z-maatregel niet passend gelet op de duur van de geëiste gevangenisstraf.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Inleiding

Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, ziet de rechtbank wel dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

De verdachte heeft op 8 januari 2022 het destijds 48-jarige slachtoffer in de gemeenschappelijke woning meermalen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. De verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Hij heeft daarnaast een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer, hetgeen ook uit de door [partner slachtoffer] – de partner van het slachtoffer – ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt. Naast ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de buurt in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen teweeg.

De verdachte heeft na deze daad geen enkel berouw getoond door de politie te bellen of in de dagen erna zichzelf te melden bij de politie. Integendeel, hij is na het incident naar Duitsland gevlucht. De rechtbank acht het bovendien bijzonder zorgelijk dat de verdachte, ondanks de confrontatie ter zitting met wat zich op 8 januari 2022 heeft afgespeeld, geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen terzake van (ernstige) geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte heeft het onderhavige feit bovendien gepleegd tijdens een proeftijd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman aangehaalde zaak niet valt te vergelijken met de onderhavige zaak. Waar het in de onderhavige zaak gaat om een verdachte die vaker is veroordeeld voor geweld, ging het in de aangehaalde zaak om een first offender.

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de bevindingen van G. Karca, psychiater, zoals neergelegd het Pro Justitia-rapport van 29 mei 2022. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, waardoor de psychiater geen diagnose heeft kunnen stellen. Het beschrijven van risico’s op herhaling van ernstige geweldsdelicten is op basis van de zeer beperkte beschikbare informatie eveneens onmogelijk.

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2022 van GGZ Antes, waarin de reclassering in overweging heeft gegeven om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen.

De strafmaat

Het vorenstaande geeft de rechtbank geen aanleiding tot afwijking van de strafeis zoals geformuleerd door de officier van justitie.

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

38z-maatregel

De rechtbank ziet – in overeenstemming met het advies van de reclassering - aanleiding om aan de verdachte tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Omdat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en niet openstaat voor een persoonlijkheidsonderzoek en diagnostiek, is niet duidelijk geworden wat zijn drijfveren zijn geweest en hoe recidive moet worden voorkomen. De reclassering verwacht bovendien niet dat de verdachte aan op te leggen voorwaarden in het kader van een v.i.-regeling zal willen meewerken en acht de v.i.-periode te kort om onderzoek te doen naar het psychosociaal functioneren van de verdachte en het bewerkstellingen van gedragsverandering. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van deze maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

7 Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.

Vordering schadevergoeding [partner slachtoffer]

De benadeelde partij, [partner slachtoffer] , heeft een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente. De immateriële schade bestaat uit affectieschade. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in aanmerking komt voor affectieschade, omdat onvoldoende is onderbouwd dat zij een affectieve relatie had met het slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te matigen.

Oordeel van de rechtbank

In categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW is een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Voor affectieschade komt ingevolge dit onderdeel in aanmerking een persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een nauwe persoonlijke betrekking tot de overledene staat. Een voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking kan zijn een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen, of een langdurige, hechte LAT-relatie. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de verklaring van [naam] , de begeleider van het slachtoffer, blijkt dat de benadeelde partij een langdurige en hechte LAT-relatie had met het slachtoffer, zodat de vordering op deze grond wordt toegewezen. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade aan de hand van het Besluit vergoeding affectieschade vast op een bedrag van € 17.500,00. De rechtbank zal daarnaast de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

7.2.

Vordering schadevergoeding [zus slachtoffer]

De zus van het slachtoffer, [zus slachtoffer] , heeft een vordering tot schadevergoeding van

€ 4.108,12 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten van de begrafenis van het slachtoffer, die niet (volledig) zijn vergoed door de verzekeraar.

De totale uitvaartkosten bedragen € 5.375,06 en bestaan uit de volgende posten:

  • -

    de kosten van de uitvaartondernemer van € 4.552,00;

  • -

    de kosten van bloemen voor op het graf van € 62,95;

  • -

    de kosten van fotopapier Cardridge Corner van € 4,25;

  • -

    de kosten van twee witte shirtjes van € 9,00;

  • -

    de kosten van een broek van € 99,95;

  • -

    de kosten van de kapper van € 30,50;

  • -

    de kosten van de carwash van € 10,00;

  • -

    de kosten van een bijeenkomst voorafgaand aan de uitvaart (Brasserie des Dunes) van € 89,50;

  • -

    de parkeerkosten bezoek advocaat van € 7,50;

  • -

    de kosten van een gedenksteen graveren van € 326,70;

  • -

    de kosten van een predikant van € 244,20;

  • -

    kilometervergoeding van € 125,40;

  • -

    de kosten van grind voor op het graf van € 4,39;

  • -

    de kosten van vaste plant van € 39,32;

  • -

    de kosten van het afstand doen van de erfenis van € 134,00.

Van de voormelde posten is € 1.631,53 vergoed door de verzekeraar.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en stelt zich op het standpunt dat de vordering volledig dient te worden toegewezen.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de benadeelde reeds een uitkering heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Schadefonds).

Oordeel van de rechtbank

Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de toelichting door haar raadsvrouw ter zitting volgt dat de door haar gevorderde schade inmiddels gedeeltelijk door het Schadefonds aan haar is uitgekeerd. De rechtbank is met de raadsvrouw van de benadeelde partij van oordeel dat dit niet leidt tot niet–ontvankelijkheid van de benadeelde partij omdat - gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven - een ontvangen schadevergoeding (achteraf) wordt verrekend door het Schadefonds.

De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 3.448,51 aan materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Voor vergoeding komen in aanmerking:

  • -

    de kosten van de uitvaartondernemer van € 4.552,00;

  • -

    de kosten van bloemen voor op het graf van € 62,95;

  • -

    de kosten van een gedenksteen graveren van € 326,70;

  • -

    de kosten van grind voor op het graf van € 4,39;

  • -

    de kosten van het afstand doen van de erfenis van € 134,00.

Dit komt neer op een totaalbedrag van € 5.080,04. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdachte niet betwist en de vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de € 1.631,53 die reeds door de verzekering is uitgekeerd op deze € 5.080,04 in mindering wordt gebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.448,51, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Wat betreft het verzoek om vergoeding van de kosten van de bijeenkomst voorafgaand aan de uitvaart bij Brasserie des Dunes, de kosten van de predikant, de kilometervergoeding en de kosten van een vaste plant is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten van fotopapier, twee witte shirtjes, een broek, de kapper en de carwash is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Dat deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook af. Wat betreft de door [zus slachtoffer] gevorderde parkeerkosten overweegt de rechtbank dat deze betrekking hebben op het bezoek aan haar advocaat. Dit betreft geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade. Deze kosten zijn niet aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met het artikel 239 Rv alsmede naar jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414). De gevorderde parkeerkosten zullen om die reden worden afgewezen.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8 Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 juni 2021 in de zaak met parketnummer 15-136926-18 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling en mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van het voorarrest. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 juni 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.

De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

De verdachte heeft de algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank zou dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging kunnen gelasten. Gelet op de straf die in de hoofdzaak aan de verdachte wordt opgelegd, acht de rechtbank toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging op dit moment niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 36f, 38z, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [partner slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [partner slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaande [partner slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 122 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [zus slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 3.448,51, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [zus slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van de bijeenkomst voorafgaand aan de uitvaart bij Brasserie des Dunes, de kosten van de predikant, de kilometervergoeding en de kosten van een vaste plant niet-ontvankelijk in de vordering.

Wijst af het deel van de vordering dat ziet op de kosten van fotopapier, twee witte shirtjes, een broek, de kapper, de carwash en de parkeerkosten bezoek advocaat.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaande [zus slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.448,51, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15-136926-18 opgelegde voorwaardelijke straf.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,

mr. M.S. Neervoort en mr. J. Lintjer, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Altena,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.