3.5
In het primaire besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het plan is in strijd met de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Echter, voor de huidige bedrijfswoning is wel een bouwvergunning verleend zodat het gebruik als bedrijfswoning legaal aanwezig was. Het voorgenomen gebruik is echter regulier wonen en dus wel in strijd met de planregels. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder ten 2e, Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan van het bestemmingsplan worden afgeweken (de zogeheten kruimelregeling). Uit de overgelegde ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening.
3.8
Verweerder heeft eisers vervolgens verzocht om de ruimtelijke onderbouwing aan te passen en alsnog aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijk ordening. Eisers hebben daarom op 24 december 2021 een nieuwe ruimtelijke onderbouwing overgelegd.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften overgenomen, het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag afgewezen. Verweerder is van oordeel dat wonen in het bedrijfspand niet is toegestaan. Eisers hebben de toegezegde aanvullende informatie over de verleende vergunningen uit 2008 en 2010 waaruit zou volgen dat in het bedrijfspand gewoond mocht worden, niet toegestuurd. Ook is met het plan geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat niet van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. De bij de aanvraag overgelegde ruimtelijke onderbouwing bevat onjuiste en onvolledige informatie. Eisers zijn daarom verzocht om de ruimtelijke onderbouwing aan te passen om alsnog aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat in de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden, uitgaande van de maximaal planologische mogelijkheden op de percelen. Wel kan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de omliggende bestaande woningen.
De Omgevingsdienst heeft de nadien ingediende nieuwe ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 beoordeeld en onvoldoende geacht. Dat uit maatwerkvoorschriften, zoals opgenomen in een onbekende milieuvergunning van 11 juni 1998, zou blijken dat bij de woning [bedrijfspand] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is onvoldoende onderbouwd. Er is ook geen rekening gehouden met de aanwezige bedrijven op de percelen [perceel 3] , [perceel 4] en [perceel 5] en [perceel 6] en [perceel 7] en wat op basis van het bestemmingsplan op deze percelen planologisch maximaal is toegestaan. Dat via het Activiteitenbesluit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden afgedwongen bij zwaardere bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 op grond van de andere woningen in de omgeving, volgt verweerder ook niet. Eisers hebben de effecten van de aanwezige bedrijven op de nieuwe woning niet inzichtelijk kunnen maken.
5. Eisers stellen (samengevat) allereerst dat een akoestisch onderzoek niet nodig was om aan te tonen dat bij het gebruik van het bedrijfspand voor wonen sprake is van een goede ruimtelijk ordening. Ten onrechte werpt verweerder het ontbreken van dit rapport tegen. Het in de loods gevestigde bedrijf moet namelijk op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) rekening houden met de wel op grond van het bestemmingsplan toegestane woningen aan de [perceel 1] en [perceel 2] . Door deze woningen wordt het bedrijf al beperkt in zijn planologische ontwikkelmogelijkheden omdat het voor die woningen al moet voldoen aan de voorgeschreven geluidsgrenzen. Ook voor de beoogde woning op [bedrijfspand] , die op een grotere afstand ligt van de bedrijfsloods dan deze andere woningen, geldt daarom dat wordt voldaan aan de geluidsnormen. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 20131. Ten slotte hebben eisers in beroep alsnog een akoestisch onderzoek overgelegd waaruit volgens eisers volgt dat in de beoogde woning wel wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
6. Verweerder stelt in het verweerschrift (samengevat) voorop dat de omgevingsvergunning niet is geweigerd enkel omdat geen akoestisch onderzoek is gedaan. De vergunning is geweigerd omdat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning en dat de omliggende bedrijven niet verder worden beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden. Bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat wordt niet alleen naar het aspect geluid maar ook naar de aspecten geur, stof en gevaar gekeken. De beoogde woning ligt op 5 meter van de bedrijfsloods. De tuin is direct aangrenzend. Van de geldende afstandseis van 10 meter kan gemotiveerd worden afgeweken als sprake is van een goed woon- en leefklimaat, maar dit is door eisers onvoldoende onderbouwd. In de ruimtelijk onderbouwing behorende bij de aanvraag is uitgegaan van onjuiste en onvolledige informatie. Voor zover eisers verwijzen naar het Activiteitenbesluit en stellen dat het geluid op de gevels van de naastgelegen woningen niet hoger mag zijn dan wettelijk bepaald, stelt verweerder het volgende. Eisers verwijzen hiervoor naar de toelichting bij het bestemmingsplan, maar dat is conserverend van aard en heeft alleen de bestaande situatie bestendigd. Van een nieuwe ontwikkeling en het toevoegen van woningen was geen sprake. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij het onderzoek om te beoordelen of ter plaatse van een nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met mogelijke milieuhinder van een nabijgelegen bedrijf, worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van dat bedrijf. Door eisers is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre er sprake is van een goed woon- en leefklimaat (geluid, geur, veiligheid en stof). De woningen op de [perceel 1] en [perceel 2] staan ook verder van de bedrijfsloods af, zodat de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling niet opgaat.
7. Derde-partij stelt (samengevat) dat zij in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd als een woning aan de [bedrijfspand] komt. De afstand van de gevel van de beoogde woning naar de bedrijfsloods op [perceel 3] is minder dan 5 meter. De woningen [perceel 1] en [perceel 2] staan verder van de bedrijfsloods af. Ook worden die woningen tegen geluid van de loods beschermd door garages en een berghok. Dit terwijl de woonruimte van [bedrijfspand] aan de zijde van de loods ligt. De situatie in de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling is niet vergelijkbaar omdat dit nieuwbouw betreft in een andere gemeente. Ook verhuren eisers hun woningen aan arbeidsmigranten. Er zijn al verschillende handhavingsverzoeken door dorpsbewoners gedaan in verband met overlast. Voor zover een akoestisch rapport alsnog wordt ingediend, stellen zij dat dit slechts een momentopname is. Door renovatie worden momenteel geen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Er is dus geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat door eisers aangetoond. De onderbouwing is nooit aangepast en dus grotendeels incorrect en niet gebaseerd op feiten.
Beoordeling door de rechtbank
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het bedrijfspand als woning in strijd is met de geldende bestemming ‘Bedrijventerrein’ uit het bestemmingsplan. Verweerder kan echter een vergunning verlenen en dus meewerken aan afwijking van deze bestemming op grond van de zogeheten Kruimelregeling op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder ten 2e, Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor. Daarbij is relevant of verweerder van oordeel is dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daaronder moet worden begrepen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het perceel. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder die de rechtbank terughoudend toetst.
9. De rechtbank stelt voorop dat een aanvrager in beginsel zijn aanvraag dient te onderbouwen. Op grond van vaste jurisprudentie2 dient verweerder echter vervolgens ook een besluit zorgvuldig voor te breiden en daarom, indien nodig, zelf ook nader onderzoek te doen.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende onderbouwd is gebleken dat verweerder onderzoek in de bezwaarfase heeft gedaan naar deze geschilpunten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij wel onderzoek heeft gedaan, bijvoorbeeld naar de eigendomssituatie van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft. Onduidelijk is echter wat verweerder precies heeft onderzocht en wat de resultaten van dit onderzoek zijn geweest. In het bestreden besluit heeft verweerder immers de resultaten van dit onderzoek niet kenbaar gemaakt. Verweerder kon in het bestreden besluit daarom naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de stelling dat eisers met de overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2023 niet hebben aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dus in strijd met artikel 3:2 Awb is genomen.
11. Daarbij komt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende is ingegaan op hetgeen eisers in de ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 hebben gesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit wel aangegeven dat de ruimtelijke onderbouwing die bij de aanvraag is overgelegd onvoldoende is, maar vervolgens niet duidelijk gemotiveerd waarom de daarna overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 ook onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning. Verweerder stelt dat de Omgevingsdienst deze ruimtelijke onderbouwing heeft beoordeeld en onvoldoende heeft geacht, maar motiveert niet waarom de onderbouwing onvoldoende is geacht. Verweerder is wel kort ingegaan op enkele aspecten uit deze ruimtelijke onderbouwing in het bestreden besluit, zoals het gestelde maatwerkvoorschrift en de andere woningen aan de [perceel 1] en [perceel 2] .
Doordat de relevante feiten echter niet duidelijk zijn geworden, zijn die onderdelen van het bestreden besluit desondanks onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat verweerder niet op alle naar voren gebrachte argumenten is ingegaan. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld niet gereageerd op de op pagina 10 van de ruimtelijke onderbouwing geciteerde e-mail aan eisers van 15 december 2016 van een medewerker van verweerder waaruit lijkt te volgen dat aan eisers is meegedeeld dat op grond van de verleende vergunningen vanwege bestaande rechten in het pand aan de [bedrijfspand] , gewoond mag worden. Het bestreden besluit is daarom ook onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 7:12 Awb.