Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2023:5865

Rechtbank Noord-Holland
07-03-2023
26-06-2023
23/690
Omgevingsrecht
Voorlopige voorziening

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college waarmee een omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een carport.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 23/690


uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2023 in de zaak tussen


[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest

(gemachtigde: C. Waal).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] uit [woonplaats] (gezamenlijk te noemen: vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college waarmee een omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een carport op het adres [adres 1] .

1.1.

Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met het primaire besluit van 5 oktober 2022. Met het bestreden besluit van 18 januari 2023 op het bezwaar van verzoekers heeft het college de vergunning in stand gelaten.

1.2.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

1.3.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college en [vergunninghouder 1] met [naam] namens vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2.1

Verzoekers wonen naast vergunninghouder op het [adres 2] . Schuin achter de woning van verzoekers en langs het pad dat leidt naar het perceel van vergunninghouder, is de schuur van verzoekers gelegen. In het verlengde van die schuur op de locatie van de voormalige hooiklamp wenst vergunninghouder een carport te realiseren.

2.2

Het college heeft aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, ingevolge artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, ingevolge artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo. De carport heeft een oppervlakte van 35 m2 en een hoogte van 4 meter. De carport is in strijd met artikel 3.2.2, onder f, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Westergeest 61’ (het bestemmingsplan) omdat reeds meer dan 50% van het achtererf is bebouwd. Het college heeft van die bepaling afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college heeft de aanvraag getoetst aan de ‘Beleidsregels kruimelafwijking van de gemeente Uitgeest 2016’.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

4.1

Verzoekers zijn bij de koop van hun woning met vergunninghouder overeengekomen dat de voormalige hooiklamp, die voor 1/3 deel op hun perceel was gelegen en voor het overige op het perceel van vergunninghouder, verwijderd zou worden. Hoewel de hooiklamp is verwijderd heeft vergunninghouder volgens verzoekers niet aan zijn plicht voldaan omdat hij de in de grond gevestigde betonnen vloerplaat en fundering van de hooiklamp niet heeft verwijderd. Als gevolg daarvan kan regenwater niet afgevoerd worden en blijft een laag water in de tuin van verzoekers staan. Verzoekers zijn voornemens om in een civiele procedure af te dwingen dat de vloerplaat en fundering ook worden verwijderd. Verzoekers willen met hun verzoek om voorlopige voorziening voorkomen dat vergunninghouder begint met bouwen totdat daarover uitsluitsel bestaat. Zij verzoeken om schorsing van het bestreden besluit totdat de civiele rechter uitspraak heeft gedaan.

Verder voeren verzoekers aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. De carport zal gebruikt worden om een tractor te stallen die stankoverlast veroorzaakt. De stank is volgens verzoekers ook merkbaar in hun tuin omdat een ventilatiegleuf in de carport wordt geplaatst aan de kant van hun perceel.

4.2

Het college stelt zich op het standpunt dat uitsluitend beoordeeld dient te worden of het bouwplan al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Dat in de grond waarop de carport wordt gerealiseerd mogelijk een mandelige vloerplaat en fundering zijn gelegen, is voor die beoordeling niet van belang. Immers is de erfgrens op de situatietekening duidelijk te onderscheiden en daaruit volgt dat de carport op het perceel van vergunninghouder is voorzien. Verder is volgens het college voldoende rekening gehouden met de belangen van verzoekers. Gelet op de positionering van de carport is alleen enige schaduwwerking merkbaar in de tuin als de zon op het hoogste punt in het zuiden staat. Verder is op dezelfde locatie een schutting van 2 meter hoog vergunningsvrij toegestaan, zodat niet gesteld kan worden dat het uitzicht louter als gevolg van het bouwplan wordt aangetast. Wat betreft het gebruik heeft het college geen aanknopingspunten waaruit afgeleid kan worden dat de carport gebruikt zal worden op een manier die niet passend is bij de woonbestemming.1

5.1

De voorzieningenrechter gaat ervanuit dat enig spoedeisend belang aanwezig is omdat vergunninghouder van start wil gaan met de bouw van de carport.

5.2

Civiele aangelegenheden kunnen alleen aan vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staan als die een evident karakter hebben. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. In het onderhavige geval gaat wellicht nog een civiele procedure gevoerd worden over de vraag of vergunninghouder ook gehouden was om de vloerplaat en fundering te verwijderen. Voor de bestuursrechter is thans van een evidente privaatrechtelijke belemmering geen sprake. De voorzieningenrechter ziet op grond daarvan geen aanleiding om een voorziening te treffen.

5.3

In het verder door verzoekers aangevoerde ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om een voorziening te treffen. Vergunninghouder heeft toegelicht dat de carport gebruikt zal worden om er een recente kleine tractor onder te stallen, een aanhangwagen en een dieselauto. De tractor wordt gebruikt voor het onderhoud van het achterliggende stuk grond dat ook in eigendom is van verzoekers. Bijvoorbeeld voor het knotten van wilgen. De voorzieningenrechter ziet daarin, met het college, geen grond voor het oordeel dat de carport op een manier gebruikt zal worden die in strijd is met het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning niet geschorst wordt en dat vergunninghouder de carport kan bouwen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Ten overvloede

7. Op de zitting is nog het volgende aan de orde gekomen, hetgeen de voorzieningenrechter hier ten overvloede opneemt.

Tussen verzoekers en vergunninghouder spelen ook nog andere conflicten, bijvoorbeeld over de deur van de schuur van verzoekers en gebleken is dat de gemoederen tussen partijen zodanig zijn opgelopen dat communicatie niet meer goed mogelijk is. De verhoudingen zijn ernstig verstoord. Ter zitting is uitvoerig gesproken over de mogelijkheid van mediation. Die mogelijkheid is nog niet (volledig) door beide partijen omarmd. De voorzieningenrechter heeft met partijen afgesproken om niet op het beroep te beslissen maar alleen op de voorlopige voorziening. Bij deze uitspraak wordt informatie gevoegd over mediation. De rechtbank brengt dit uitdrukkelijk onder de aandacht van partijen ter voorkoming van de voortzetting van de beroeps- en wellicht een civiele procedure.

Als verzoekers en vergunninghouder alsnog kiezen voor mediation is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het slagen van de mediation van belang dat de carport nog niet wordt gebouwd.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

1 Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1001.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.