Beroep ongegrond. Verweerder heeft bij de vergunningverlening mogen uitgaan van de funderingsonderzoeken en zich op het standpunt kunnen stellen dat deze onderzoeken aantonen dat het bouwen van de parkeergarage geen onevenredig negatieve effecten zal hebben op de fundaties van omliggende panden.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. B. Benard),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. van Angeren).
Inleiding
1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende gebouwen voor toe- en uitgang aan de voorzijde van het stadhuis en het aanleggen van een uitrit op het perceel Purmersteenweg 42 in Purmerend.
1.2
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning bij besluit van 28 juni 2021 verleend aan [bedrijf 1] b.v. (hierna: vergunninghoudster). Met het bestreden besluit van 14 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam 1] (echtgenote van eiser), de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en ir. [naam 2] (werkzaam bij de gemeente Purmerend).
1.5
De vergunninghoudster heeft voorafgaand aan de zitting naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank daartoe niet te kennen gegeven als belanghebbende te willen deelnemen aan de procedure. Desalniettemin is [naam 3] namens vergunninghoudster ter zitting verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2.1
Eiser is sinds 2012 eigenaar van de woning op het perceel [adres 1] .
2.2
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de raad van de gemeente Purmerend het bestemmingsplan ‘Parkeergarage Purmersteenweg 2020’ vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een ondergrondse parkeergarage met maximaal 320 parkeerplaatsen mogelijk aan de voorzijde van het stadhuis aan de Purmersteenweg 42 in Purmerend. Boven de beoogde parkeergarage wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Het door eiser ingestelde beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 januari 2022 ongegrond verklaard.1
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en acht daartoe het volgende van belang.
4.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het bouwen van een ondergrondse parkeergarage verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. In dat geval is artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo het toepasselijke toetsingskader. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat verweerder de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat houdt in dat verweerder de omgevingsvergunning móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat verweerder de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal verweerder aan een belangenafweging (waaronder de belangen van eiser) dus niet kunnen toekomen.
4.3
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met één van de toetsingsgronden. Het bouwplan is in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, voldoet aan de regels zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening en is in overeenstemming met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Parkeergarage Purmersteenweg 2020’ en het Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018.
4.4
Eiser voert aan dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet heeft aangetoond dat er geen onevenredig negatieve effecten op de fundaties van de woning en de schuur van eiser zullen optreden. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 3.2.2, aanhef en onder g, van het bestemmingsplan en het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar het briefrapport van [bedrijf 4] van 18 oktober 2021, naar een nadere risicobeoordeling van [bedrijf 2] van 16 februari 2022 en naar een presentatie van vergunninghoudster van 9 februari 2022. Voorts heeft eiser erop gewezen dat er uiteindelijk tijdens de uitvoeringsfase ook schade is ontstaan.
4.5
Op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder g, van het bestemmingsplan is het bouwen van een ondergrondse parkeergarage uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat is aangetoond dat er geen onevenredig negatieve effecten op de grondwaterstand, de aanwezige bomen en de fundaties van omliggende panden optreden. De vraag die voorligt is of verweerder ten tijde van het bestreden besluit zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat is aangetoond dat er geen onevenredige negatieve effecten op de fundaties van omliggende panden optreden.
4.6
De rechtbank stel vast dat verweerder meerdere funderingsonderzoeken door ingenieursbureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) heeft laten uitvoeren ten behoeve van de te realiseren parkeergarage: (1) het funderingsonderzoek van 27 augustus 2020; (2) het aanvullende funderingsonderzoek van 26 mei 2021; en (3) het aanvullend advies van 23 september 2021, waarin het aanvullend funderingsonderzoek van 26 mei 2021 is herzien. Verweerder heeft met de schriftelijke uiteenzetting van 2 november 2021 uitvoerig gereageerd op het briefrapport van [bedrijf 4] en heeft daarbij betrokken de reacties van [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] . Voor wat betreft de nadere risicobeoordeling van [bedrijf 2] van 16 februari 2022 stelt verweerder zich op het standpunt dat deze is verricht door dezelfde expert als bij de risicobeoordeling van [bedrijf 4] van 18 oktober 2021 en dat deze derhalve niet door een nieuwe onafhankelijke expert is verricht. Verweerder merkt op dat uit de presentatie van vergunninghoudster van 9 februari 2022 niet blijkt dat er aanzienlijke kans op schade bestaat. Dat wordt nergens in de presentatie vermeld. Dat er uiteindelijke tijdens de uitvoeringsfase schade is ontstaan betreft volgens verweerder een civiele kwestie. Dat betekent niet dat ten tijde van de besluitvorming niet is aangetoond dat er geen onevenredige negatieve effecten op de fundaties van omliggende panden optreden.
4.7.1
In het funderingsonderzoek van 27 augustus 2020 schrijft [bedrijf 3] het volgende over de fundering van [adres 1] :
-
Bij [adres 1] is een in goede staat verkerende fundering aangetroffen;
-
De belasting van [adres 1] heeft niet geleid tot grote ongelijkmatige zakkingen of scheurvorming;
-
Verwacht wordt dat er voldoende geotechnische draagkracht in de funderingsconstructie aanwezig is om de belasting van [adres 1] over te dragen aan de draagkrachtige zandlagen;
-
De fundering van [adres 1] is op basis van de verzamelde informatie als voldoende beoordeeld; en
-
De inspectie is uitgevoerd ter plaatse van de gevel op de kortste afstand van de (toen nog toekomstige) parkeergarage.
4.7.2
In het aanvullend funderingsonderzoek van 26 mei 2021 schrijft [bedrijf 3] het volgende over de fundaties van [adres 2] tot en met [adres 1] :
-
Er is een in goede staat verkerende fundering aangetroffen op de kortste afstand tot de toekomstige werkzaamheden aan de parkeergarage;
-
Op het moment van uitvoering van het funderingsonderzoek is nog onbekend welke invloed de werkzaamheden aan de bouw van de parkeergarage zullen hebben op de omgeving. Dit is afhankelijk van de grootte en de diepte van de te bouwen constructies, alsmede de toe te passen werkmethodes; en
-
Er zijn relatief grote ongelijkmatige zakkingen gemeten bij [adres 2] tot en met [adres 1] . Geadviseerd wordt om aan de hand van de te verwachten invloedsfeer vast te stellen of aanvullende funderingsinspecties vereist zijn, of dat het voldoende is om de grondwaterstand en de bebouwing te monitoren.
4.7.3
In het aanvullend advies van 23 september 2021, waarin het aanvullend funderingsonderzoek van 26 mei 2021 is herzien, schrijft [bedrijf 3] het volgende:
-
Op basis van de uitgevoerde funderingsonderzoeken en de aanvullend ontvangen stukken worden zowel geohydrologisch als geotechnisch geen invloeden verwacht bij de funderingen van [adres 3] t/m [adres 1] als gevolg van de werkzaamheden.
-
Geadviseerd wordt de grondwaterstanden en de zettingen bij de panden nauwkeurig te monitoren.
4.8
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij de vergunningverlening mogen uitgaan van bovengenoemde onderzoeken en zich op het standpunt kunnen stellen dat deze onderzoeken aantonen dat het bouwen van de parkeergarage aan de Purmersteenweg geen onevenredig negatieve effecten zal hebben op de fundaties van omliggende panden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [bedrijf 5] gemotiveerd heeft gereageerd op het briefrapport van [bedrijf 4] met als conclusie – kort gezegd – dat er geen reële kans is op schade of zettingen. Dat er uiteindelijk wel schade is ontstaan bij de uitvoering maakt niet dat verweerder zich bij de besluitvorming niet kon baseren op bovengenoemde onderzoeken.
5. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser op artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet slaagt. Bij het beginsel van hoor en wederhoor en artikel 7:9 van de Awb gaat het om (nieuwe) feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de beslissing op bezwaar. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat een nader gemotiveerde herhaling van een eerder advies niet kan worden beschouwd als een voor de beslissing op bezwaar relevant (nieuw) feit in de zin van artikel 7:9 van de Awb.2 De schriftelijk uiteenzetting van verweerder van 2 november 2021 bevat naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe standpunten, maar slechts een herhaling van eerdere adviezen en daarom is geen sprake van (nieuwe) feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang zijn voor het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.