Holland Steen B.V., uit Rijsenhout, eiseres 1 en
Ruiter Advies Verkoop B.V., uit Ursem, eiseres 2
(gemachtigde: mr. L.T. van Eijck van Heslinga),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, verweerder
(gemachtigde: M. Guimaraes en mr. E. Elik).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Hollandia Dakkapellen B.V. uit Cruquius, (Hollandia Dakkapellen)
(gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar - van der Geer).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van de locatie [adres 1] in Cruquius (het perceel), als showroom voor dakkapellen.
1.2.
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 1 april 2021 verleend. Tegen dit besluit heeft Hollandia Dakkapellen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 3 februari 2022 op het bezwaar van Hollandia Dakkappellen heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Tegen deze beslissing hebben eisers beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Hollandia Dakkapellen heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , eigenaar van eiseres 1, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
Feiten en omstandigheden
2.1
1.
1.1.
Holland Steen B.V. is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in Cruquius. Dit pand werd ten tijde van de aanvraag gehuurd door Ruiter Advies Verkoop B.V. ten behoeve van een showroom voor dakkapellen.
2.2
Hollandia Dakkapellen heeft een showroom op de [adres 2] , te Cruquius en die showroom ligt hemelsbreed 200 meter verwijderd van het perceel.
2.3
Op het perceel is het bestemmingsplan Cruquius 2009 1e herziening (het bestemmingsplan), het parapluplan parkeerregels en het parapluplan datacenters van toepassing.
Op de locatie geldt de bestemming Bedrijven-4. Deze gronden zijn, op grond van artikel 8.1, sub a, van het bestemmingsplan, bestemd voor onder andere bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij het bestemmingplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. De categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 8.4, van het bestemmingsplan is in ieder geval strijdig met de bestemming:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn bedoeld in artikel 8.1, sub a;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan ten behoeve van ondersteuning van de hoofdfunctie als bedoeld in artikel 8.1.
Artikel 8.5, van het bestemmingsplan bepaalt dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1 en 8.4, onder a, van het bestemmingsplan voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die een categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voorwaarden zijn:
1. De activiteiten kunnen naar hun aard en invloed op de omgeving worden geacht te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming; en
2. Het betreft geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit.
2.4.
Op 1 oktober 2020 heeft de gemeenteraad besloten te verklaren dat voor de percelen langs de Bennebroekerdijk in Cruquius een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Voor transformatie van de bedrijfsgronden met een zware bedrijfsfunctie naar woningbouw is in mei 2020 een stedenbouwkundig plan op hoofdlijnen opgesteld. Het voorbereidingsbesluit heeft tot doel om, vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan voor dit gebied, het risico op ongewenste ontwikkelingen te beperken. Het besluit geldt voor een periode van 1 jaar.
2.5.
Op 2 december 2020 vraagt Holland Steen B.V. een omgevingsvergunning aan voor het legaliseren van een showroom ten behoeve van dakkapellen verkoop op het perceel.
2.6.
Aan Holland Steen B.V. is bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het pand als showroom op de locatie [adres 1] te Cruquius. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 8.5, van het bestemmingsplan af te wijken van artikel 8.1, sub a en artikel 8.4, sub a van het bestemmingsplan. Het project voldoet volgens verweerder aan de toetsingscriteria voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’.
2.7.
Tegen het primaire besluit is door mr. T.J. Smittenaar- van der Geer bezwaar gemaakt. Zij schrijft dat zij dit ‘namens haar cliënt de heer [naam 2] , van Hollandia Dakkapellen, gevestigd te [adres 2] , te Cruquius’ indient.
Bestreden besluit
3.1.
De Werkgroep Ruimtelijke Advisering (WRA) en de juridisch adviseurs hebben het bezwaarschrift bestudeerd en geconcludeerd dat de vestiging van een showroom op het perceel niet past in het beleid voor commerciële voorzieningen. Verder is toegelicht dat de locatie in een strook grond langs de Bennebroekerdijk ligt waarvoor een voorbereidingsbesluit is genomen in verband met de herontwikkeling naar woningbouw. Ook daar past de vestiging van een showroom volgens de adviseur niet in.
3.2.
De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften heeft geadviseerd het bezwaar ontvankelijk en gegrond te verklaren, de verleende omgevingsvergunning te herroepen en in heroverweging te beoordelen of de vergunning alsnog vergund dan wel geweigerd dient te worden.
De adviescommissie acht redelijkerwijs duidelijk dat het bezwaarschrift is ingediend namens Hollandia Dakkapellen B.V, een concurrent van Ruiter dakkapellen.
Volgens de adviescommissie heeft verweerder de verkeerde procedure gevolgd.
Het verlenen van een binnenplanse ontheffing op grond van artikel 8.5, is niet mogelijk, omdat deze mogelijkheid ziet op bedrijfsactiviteiten en daarvan is geen sprake, omdat in het onderhavige geval sprake is van detailhandel1. Verweerder dient, gelet hierop te beoordelen of de aanvraag op een andere basis alsnog kan worden ingewilligd of slechts kan worden geweigerd.
Van gelijke gevallen is de adviescommissie niet gebleken. Slechts in één van de genoemde gevallen is een omgevingsvergunning verleend. Hieraan ligt geen inhoudelijke motivering ten grondslag. Het gelijkheidsbeginsel strekt verder niet zo ver dat een eenmaal gemaakte fout moet worden herhaald.
3.3.
Verweerder heeft het bezwaar van Hollandia Dakkapellen B.V. – onder verwijzing naar voornoemd advies – ontvankelijk en gegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning herroepen en de aanvraag alsnog afgewezen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, aangezien de aanvraag geen betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten, maar sprake is van detailhandel, van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 8.5, van het bestemmingsplan geen gebruik kan worden gemaakt.
Verweerder ziet geen aanleiding om in afwijking van het bestemmingsplan medewerking te verlenen aan de vergunningaanvraag. Hiertoe overweegt verweerder dat de vestiging van een showroom voor de verkoop van dakkapellen op het perceel niet past in het gemeentelijke beleid voor commerciële voorzieningen. Het beleid streeft naar een clustering van deze voorzieningen op bijvoorbeeld de Boulevard Cruquius of een andere winkellocatie. Deze locaties zijn daarvoor geschikter en als zodanig in het bestemmingsplan aangewezen. Daarnaast ziet verweerder voor de Bennebroekerdijk kansen voor herontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Daartoe is eerder een voorbereidingsbesluit genomen. Het daaraan ten grondslag gelegen uitganspunt is nog steeds geldig. De vestiging van een showroom past volgens verweerder niet op deze locatie. Ook in het regionale en provinciale beleid is vastgelegd dat solitaire vestigingen niet wenselijk zijn. Dit beleid staat volgens verweerder aan een goede ruimtelijke ordening in de weg.
Van een gelijk geval dat verweerder zou dwingen om de aangevraagde vergunning op basis van het gelijkheidsbeginsel te verlenen is tot slot volgens verweerder geen sprake. Slechts voor The Outlet Factory B.V. is een vergunning verleend. Hiermee is echter volgens verweerder geen sprake van een wijziging van het beleid ten aanzien van de vestiging van detailhandel op deze locatie.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Ter zitting is door eiseres 1 toegelicht dat eiseres 2 inmiddels het huurcontract heeft opgezegd en dat er op dit moment geen showroom (meer) gevestigd is op het perceel. Eiseres 1 stelt wel nog belang te hebben bij een oordeel over de weigering van de gevraagde vergunning. Dit in verband met mogelijke toekomstige verhuurplannen voor het pand.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 gelet hierop geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over de geweigerde omgevingsvergunning. Haar beroep is gelet hierop niet-ontvankelijk. Eiseres 1 houdt echter in verband met haar mogelijke toekomstplannen wel belang bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor een showroom voor dakkapellen op het perceel heeft mogen weigeren.
5. De rechtbank zal deze vraag hierna dan ook aan de hand van de beroepsgronden van eiseres 1 beoordelen.
Ontvankelijkheid bezwaarschrift
5.1.
Eiseres 1 stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet ontvankelijk had moeten worden verklaard. Volgens eiseres is onvoldoende duidelijk door of namens wie het bezwaarschrift is ingediend. Het bezwaarschrift is volgens haar ten onrechte toegerekend aan de rechtspersoon Hollandia Dakkapellen B.V. Volgens eiseres 1 is het bezwaarschrift, onder meer gelet op de bewoordingen, ingediend namens een natuurlijk persoon, namelijk de heer [naam 3] . Deze natuurlijke persoon is geen concurrent en daarmee geen belanghebbende. Het bezwaar had dan ook niet ontvankelijk verklaard moeten worden. In dat geval was de omgevingsvergunning onherroepelijk geworden. Van omstandigheden op grond waarvan de omgevingsvergunning, zonder een bezwaarprocedure, zou kunnen worden herroepen is volgens eiseres 1 geen sprake.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift terecht ontvankelijk heeft geacht. Zoals hiervoor al is aangegeven is in het bezwaarschrift door mr. T.J. Smittenaar- van der Geer vermeld dat dit ‘namens haar cliënt de heer [naam 2] , van Hollandia Dakkapellen, gevestigd te [adres 2] , te Cruquius’ is ingediend. Ten eerste wordt in deze vermelding het adres genoemd van Hollandia Dakkapellen en niet van de heer [naam 3] . Tijdens de bezwaarprocedure is vervolgens aan de orde gekomen dat Rationel Impex B.V. enig aandeelhouder is van Hollandia Dakkapellen B.V. en dat [naam 3] enig aandeelhouder van deze B.V. is en beslissingsbevoegd is. Hiermee is voldoende duidelijk (geworden) dat het bezwaarschrift namens Hollandia Dakkapellen B.V. is ingediend. De enkele omstandigheid dat de naam van de enig aandeelhouder verkeerd is gespeld en dat gesproken wordt over cliënt in plaats van (de bij een onderneming gebruikelijke aanduiding) cliënte, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nu verder niet in geschil is dat Hollandia Dakkapellen B.V. een concurrent is van eiseres 2, is het bezwaarschrift terecht ontvankelijk geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geschil
6.
1. Tussen partijen is in geschil of sprake is van detailhandel of bedrijfsactiviteiten en in het verlengde daarvan of er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is.
Indien deze mogelijkheid er niet is staat tussen partijen ter discussie of verweerder in redelijkheid heeft mogen afzien van vergunningverlening op grond van de zogenoemde buitenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Binnenplanse afwijkingsmogelijkheid/detailhandel?
7.1.
Eiseres 1 stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van detailhandel. Er wordt niet voldaan aan de definitie zoals genoemd in het bestemmingsplan. Er is slechts sprake van het uitstallen van dummy’s. Deze dummy’s worden niet en kunnen ook niet worden verkocht. Een dakkapel betreft maatwerk en de showmodellen voldoen daaraan niet. De verkoop geschiedt daarnaast niet in de showroom, maar in Ursem, waar het bedrijf en de fabriek gevestigd is en/of daar waar de koper van de dakkapel woonachtig is. De vergelijking met de door de adviescommissie genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gaat volgens eiseres 1 dan ook niet op.
Nu geen sprake is van detailhandel, valt een showroom voor dakkapellen volgens eisers 1 te scharen onder bedrijfscategorie 1. Aangezien deze aanzienlijk minder belasting geeft dan de meeste bedrijven die op de locatie zijn toegestaan kan volgens eiseres 1 dan ook gebruik gemaakt worden van de uit artikel 8.5, van het bestemmingsplan volgende (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid.
7.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat een showroom voor dakkapellen niet valt onder de op grond van artikel 8.1, sub a, van het bestemmingsplan toegestane in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde categorieën. In zoverre is het beoogde gebruik van het perceel op grond van artikel 8.4, sub a, van het bestemmingsplan in strijd met de bestemming.
7.2.2.
De rechtbank oordeelt verder dat, nog even los van de vraag of er sprake is van detailhandel, geen sprake is van detailhandel ten behoeve van ondersteuning van de hoofdfunctie. De fabriek waar de dakkapellen worden gemaakt staat immers niet op het perceel maar in Ursem. Het voorgaande leidt ertoe dat het beoogde gebruik (ook) op grond van artikel 8.4, sub, b, van het bestemmingsplan in strijd is met de bestemming.
7.2.3.
Dan rijst de vraag of er een mogelijkheid was voor verweerder om op grond van het bestemmingsplan af te wijken. De uit artikel 8.5, van het bestemmingsplan volgende afwijkingsbevoegdheid ziet alleen op het bepaalde in artikel 8.1 en 8.4, onder a, van het bestemmingsplan. Een bevoegdheid tot afwijking van het bepaalde in artikel 8.4, onder b, van het bestemmingsplan biedt het bestemmingsplan niet.
7.2.4.
Alleen voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die een categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten kan verweerder, ondanks strijd met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verlenen. Verweerder stelt dat de showroom niet aangemerkt kan worden als bedrijfsactiviteit, omdat het detailhandel betreft. De rechtbank volgt verweerder in deze stelling en overweegt daartoe het volgende.
7.2.5.
Detailhandel wordt in artikel 1, van het bestemmingsplan gedefinieerd als ‘het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.’
Zoals ter zitting door eiseres 1 is toegelicht worden de potentiële klanten in de showroom ontvangen, kunnen zij daar voorbeelden van de dakkapellen bekijken en worden zij daarover geadviseerd. Indien zij geïnteresseerd zijn vindt het vervolg (zoals het opmaken van een offerte, de verkoop en uiteindelijk het inmeten en plaatsen van de dakkapel) plaats in Ursem en bij de klanten thuis. De rechtbank is, onder verwijzing naar de door de adviescommissie genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, van oordeel dat verweerder het gevraagde gebruik terecht als detailhandel heeft aangemerkt zoals hiervoor bedoeld. Het ontvangen van particuliere klanten in de showroom is namelijk gericht op het te koop aanbieden van dakkapellen aan deze klanten. Dat het vervolg, waaronder de feitelijke (ver)koop, plaatsvindt in Ursem en bij die klanten thuis, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat uiteindelijk een op maat gemaakte dakkapel wordt verkocht en niet de in de showroom getoonde dummy’s, maakt dit niet anders.
7.2.6.
Nu sprake is van detailhandel kon de gevraagde vergunning dan ook niet binnenplans2 worden verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Buitenplanse afwijkingsmogelijkheid
Gelet op het voorgaande resteert slechts de mogelijkheid om de gevraagde vergunning te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 4, negende lid, van Bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht. De zogenoemde buitenplanse afwijking op grond van de kruimelgevallenregeling.
9. Verweerder is op grond hiervan bevoegd om onderhavige vergunning te verlenen, mits geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling of gelet op de vastgestelde feiten sprake is van een goede ruimtelijke ordening, komt verweerder beoordelingsruimte toe, die de rechtbank in beroep slechts terughoudend kan toetsen. Ook bij de beantwoording van de vraag of verweerder een dergelijke vergunning al dan niet in redelijkheid heeft mogen weigeren, dient de rechtbank zich terughoudend op te stellen.
10.1.
Eiseres 1 stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan vergunningverlening. Volgens haar is van strijd met een goede ruimtelijke ordening geen sprake. Volgens eiseres 1 past een showroom voor dakkapellen nu juist niet in een detailhandels-/winkelgebied. Het voorbereidingsbesluit maakt evenmin dat sprake zou zijn van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Dit voorbereidingsbesluit is niet meer van kracht en zag bovendien ook niet op het voorkomen van het toestaan van andere gebruiksmogelijkheden. Het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning zal de realisatie van een woongebied volgens eiseres 1 niet verhinderen nu de aanvraag niet ziet op de activiteit bouwen. Daarbij komt dat woningbouw thans niet concreet aan de orde is.
Ter zitting heeft eiseres 1 zich in aanvulling hierop op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergunning niet in strijd is met gemeentelijk of provinciaal beleid. Zij wijst er daarbij op dat van een nieuwe vestiging van detailhandel geen sprake is nu verweerder haar principeverzoek tot gebruik van het perceel als garagebedrijf, inclusief autoverkoop (=detailhandel), eerder al heeft goedgekeurd.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gevraagde vergunning in redelijkheid heeft mogen weigeren. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op het gemeentelijk beleid waaruit volgt dat gestreefd wordt naar het clusteren van activiteiten als het onderhavige op bijvoorbeeld de Boulevard Cruquius of andere winkellocaties. De stelling van eiseres 1 dat een showroom voor dakkapellen hier niet tussen zou passen, kan de rechtbank, gelet op de aard van de op deze boulevard reeds gevestigde detailhandel, niet volgen. Verder heeft verweerder daarbij ook het regionale- en provinciale beleid mogen betrekken. Hieruit volgt – samengevat – onder meer dat solitaire vestigingen ongewenst zijn en dat het bij nieuwe ruimtelijke plannen mogelijk maken van (nieuwe) detailhandel gelimiteerd is. Dat, gelet op verweerders reactie op het door eiseres 1 gedane principeverzoek, geen sprake is van het mogelijk maken van nieuwe detailhandel, omdat dit daar al zou zijn toegestaan, volgt de rechtbank ook niet. Nog daargelaten dat naar aanleiding van dit principeverzoek slechts een advies is uitgegaan en geen besluit is genomen, volgt uit verweerders reactie dat de activiteit zoals eiseres deze voor ogen had niet in strijd was met de bestemmingsplanregels. Een garagebedrijf is namelijk – anders dan een showroom – wel opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Van reeds toegestane detailhandel is dan ook niet gebleken. Tot slot heeft verweerder bij zijn besluit eveneens de wens tot herontwikkeling ten behoeve van woningontwikkeling op de Bennebroekerdijk mogen betrekken. Dat het voorbereidingsbesluit niet meer van kracht is en dat van concrete woningbouw feitelijk nog geen sprake is, doet hieraan niet af.
10.3.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijke gevallen
11.1.
Eiseres 1 doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij wijst er daarbij op dat verweerder voor het perceel van ‘The Outlet Factory’ in strijd met de bestemmingsplanregels een omgevingsvergunning voor detailhandel heeft afgegeven. Het gaat volgens haar om eenzelfde activiteit op eenzelfde bestemming waarvoor met een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid wel een omgevingsvergunning is verleend. Volgens eiseres 1 is niet gebleken dat deze vergunningverlening een klaarblijkelijke fout betrof.
11.2.
Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank is niet gebleken dat deze vergunning onder dezelfde omstandigheden is verleend. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat de vergunning is verleend onder de enkele verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 februari 2016, zaaknummer HAA 15/2600. Een nadere motivering ontbreekt.
Uit die uitspraak volgt voorts dat verweerder andere beweegredenen had om niet mee te werken aan de gevraagde vergunning en sprake was van een in onderhavige zaak niet aan de orde zijnde discussie. Waarom desondanks wel een vergunning is verleend blijft onduidelijk. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat hierbij ook de locatie (zeer dicht gelegen bij de boulevard Cruquius) een rol kan hebben gespeeld.
11.3
Daarbij overweegt de rechtbank dat, ook als wel vast was komen te staan dat de situatie hetzelfde zou zijn geweest, dit nog niet betekent dat verweerder om die reden tot vergunningverlening had moeten overgaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat volgens verweerder uitdrukkelijk niet beoogd is het gevoerde beleid te wijzigen en uit vaste jurisprudentie volgt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het bestuursorgaan gehouden is een gemaakte fout te herhalen3.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres 1 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.