RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2023 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. F.P. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Zaanstad, uit Zaandam, vergunninghouder.
Inleiding
1. Bij besluit van 20 februari 2023 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Zaanstad voor het kappen van 35 bomen en het herplanten van 49 bomen op de locatie [locatie] in [plaats] . Verzoeker heeft op 29 maart 2023 bij verweerder bezwaar gemaakt en daarnaast op 10 juli 2023 de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. Verweerder heeft de griffier bij e-mailbericht van 11 juli 2023 desgevraagd bericht dat er niet zal worden gekapt totdat op bezwaar is beslist. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter vervolgens bij e-mailbericht van 12 juli 2023 bericht het verzoek niet in te trekken zonder toezegging van verweerder dat na het nemen van de beslissing op bezwaar twee weken met de uitvoering van de kapwerkzaamheden zal worden gewacht om hem gelegenheid te geven tegen die beslissing beroep in te stellen en een voorlopige voorziening te vragen.
3. Verweerder heeft de griffier vervolgens bij brief van 18 juli 2023 nader bericht dat er geen bomenkap zal plaatsvinden in het broedseizoen en dat het broedseizoen tot eind augustus loopt. Omdat de verwachting is dat een beslissing op bezwaar begin augustus zal worden genomen, is er volgens verweerder voor verzoeker voldoende gelegenheid een voorlopige voorziening hangende beroep te vragen.
4. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter bij e-mailbericht van 20 juli 2023 verzocht een zitting te plannen. Omdat niet duidelijk is wanneer de beslissing op bezwaar zal worden genomen is volgens hem nog sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
6. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
8. Verweerder heeft de voorzieningenrechter in eerste instantie bericht dat in afwachting van de beslissing op bezwaar geen gebruik zal worden gemaakt van de verleende vergunning. Nadien is aangegeven dat voor het eind van het broedseizoen, dat naar gezegd loopt tot eind augustus, geen bomenkap zal plaatsvinden. Beide toezeggingen stroken niet geheel met elkaar en verweerder heeft alleen de verwachting uitgesproken dat de beslissing op bezwaar begin augustus 2023 is te verwachten. Onzeker is wanneer de bomenkap kan of zal plaatsvinden. Verzoeker kan dan een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet worden ontzegd.
Conclusie en gevolgen
9. Omdat verweerder, naar de voorzieningenrechter aanneemt namens de vergunninghouder, wel toezeggingen heeft gedaan en verzoeker in het e-mailbericht van 12 juli 2023 heeft gevraagd om een toezegging van verweerder (lees: vergunninghouder) om geen uitvoering te geven aan de verleende vergunning tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist, ziet de voorzieningenrechter, in lijn met de toezeggingen van verweerder en het verzoek om voorlopige voorziening, aanleiding de voorlopige voorziening te treffen als in het dictum verwoord.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.
Beslissing
- schorst het besluit van 20 februari 2023 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
|
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
.jpg?width=50&height=55)
.jpg?width=50&height=55)
