1.3
Beide derde-partijen streven instandhouding van het weigeringsbesluit na.
Derde-partij sub 1 stelt op circa 100 meter van het project te wonen en daar zicht op te hebben. Verweerder gaat daar ook van uit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat derde-partij sub 1 geen zicht heeft op het project.
Derde-partij sub 2 pacht de grond die grenst aan het perceel waarop het project is gerealiseerd.
Onder deze omstandigheden zijn deze partijen als derde-belanghebbenden als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb aan te merken.
Wet- en regelgeving
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit nadat eiser daartegen bezwaar had gemaakt in stand gelaten.
4. In het bestreden besluit is vermeld dat het project ziet op het realiseren van een garage met bijkeuken en een corridor (in het primaire besluit door verweerder “overkapping” genoemd). Volgens verweerder is het project niet vergunningvrij op grond van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het project voldoet volgens verweerder wel aan de criteria van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor, maar volgens verweerder moet bij toepassing van die bepaling ook worden voldaan aan de bouwregels van het bestemmingsplan. Daaraan wordt volgens verweerder niet voldaan, omdat het project in strijd is met artikel 12.2.2 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan “Santpoort-Zuid”. Verweerder gaat er hierbij van uit dat de garage met bijkeuken als een bijgebouw is aan te merken en de corridor als een gebouw als bedoeld in artikel 1.40 van de planregels. De te bebouwen oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag op grond van artikel 12.2.2, onder a, van de planregels maximaal 70 m2 bedragen, maar het project voorziet in een te bebouwen oppervlakte van 92,46 m2. Daarnaast is de goothoogte volgens verweerder, uitgaande van een wijze van meten als omschreven in artikel 2.6 van de planregels, gelijk te stellen aan de bouwhoogte. De gewenste goot- en bouwhoogte is hoger dan die maximaal toelaatbaar is.
Verweerder heeft geweigerd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor het project.
Welke vergunningen zijn vereist voor het project?
5. In het bestreden besluit is vermeld dat het project volgens verweerder voldoet aan de criteria van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat dit nog steeds zijn actuele standpunt is, zodat de rechtbank daarvan uitgaat bij de beoordeling.
Voor bouwwerken die voldoen aan de criteria van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor, is, anders dan verweerder heeft verondersteld, geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo vereist. Ook niet als de bouwwerken in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan zouden zijn gebouwd. Voor dat bouwen in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan is in dat geval nog een afzonderlijke omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo vereist.
Het voorgaande betekent dat, nu tussen partijen niet in geschil is dat het project in strijd is met in elk geval enkele bouwregels uit het bestemmingsplan, daarvoor uitsluitend een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend.
6. Ter plaatse vigeert op basis van het bestemmingsplan “Santpoort-Zuid” de enkelbestemming “Wonen”. Tussen partijen is niet in geschil dat het project in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan, maar wel in welke mate.
7.2
Voor zover eiser gelet op het verhandelde ter zitting deze beroepsgrond nog heeft bedoeld te handhaven, overweegt de rechtbank daarover als volgt.
Niet in geschil is dat de open ruimte tussen de woning en de garage een bouwwerk is. In geschil is of sprake is van een gebouw. In artikel 1.40 van de planregels is bepaald dat onder “gebouw” wordt verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. De ruimte tussen de woning en de garage is naar het oordeel van de rechtbank een gebouw, want een voor mensen toegankelijke overdekte open ruimte die is omsloten door twee wanden, namelijk die van de woning en die van de garage. Of de wanden dragend zijn of niet, is niet relevant. Voldoende is dat sprake is van wanden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:689. De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat in het verlengde hiervan tevens sprake is van een bijgebouw als bedoeld in artikel 1.18 van de planregels.
Dat verweerder in eerdere correspondentie met eiser de term “corridor” heeft gebezigd, brengt niet met zich mee dat verweerder gehouden was de open ruimte als overkapping als bedoeld in artikel 1.56 van de planregels aan te merken.
7.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Omvang strijdigheid met het bestemmingsplan
8. Eiser bestrijdt niet dat als de open ruimte en garage als bijgebouwen moeten worden aangemerkt sprake is van strijd met de bouwregels die zijn opgenomen in artikel 12.2.2, onderdelen a, b en c, van de planregels.
Ruimtelijke gevolgen van het project
9.2
Verweerder heeft het volgende aan de weigering ten grondslag gelegd. Hij heeft zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan ingevuld met het Afwijkingenbeleid Velsen 2020 (Afwijkingenbeleid). Op grond van artikel 1 van dat beleid is afwijken van het bestemmingsplan niet toegestaan, omdat op grond van die bepaling alleen vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied worden toegestaan als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor. Er is volgens verweerder geen ruimte om op grond van artikel 19 af te wijken van zijn beleid, omdat het project volgens hem onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen heeft, in het bijzonder vanuit stedenbouwkundig oogpunt. In het stedenbouwkundige advies waar verweerder zich op baseert is volgens verweerder terecht het integrale project tot uitgangspunt genomen en niet alleen de overschrijding van de hoogte vanwege de dakrand. De dakrand kan in functioneel en bouwkundig opzicht namelijk moeilijk worden onderscheiden van de overige delen van het project. Geoordeeld is in het advies dat de gevelbekleding is doorgetrokken op de overkapping en het bijgebouw waardoor het geheel als één volume oogt. De overkapping is weliswaar open aan de voor- en achterzijde, maar van een vrij doorzicht naar achteren is volgens verweerder geen sprake. Vanaf de straat bezien wordt het perceel als gevolg van het project te veel dichtgezet. Er is geen sprake van voldoende doorzicht en of vrije ruimte naast het hoofdgebouw. Er is sprake van een onaanvaardbare aantasting van het karakter van de wijk die zich kenmerkt door vrijstaande villa’s op ruime, groene percelen. De door eiser ingezonden second opinion vormde voor de stedenbouwkundige van verweerder geen aanleiding zijn advies te wijzigen.