1 [gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SIMANTHUS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GALANTHUS BULB B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaten: mr. P.M. Waszink en mr. A.F. van Gent te 's-Gravenhage.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als Liander en gedaagden in enkelvoud als [gedaagden] .
2 De feiten
2.1.
Liander is een netbeheerder als bedoeld in artikel 10 lid 9 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet).
2.2.
Gedaagden onder 2 en 3 zijn de vennoten van gedaagde sub 1. [gedaagden] exploiteert een bloembollenkwekerij en een groothandel in bloemen en planten. Zij heeft meerdere aansluitingen op het elektriciteitsnet dat Liander in beheer heeft. Via een aantal van die aansluitpunten levert [gedaagden] ook door zonnepanelen en of een of meer windmolens gegenereerde elektriciteit terug aan het elektriciteitsnet.
2.3.
Deze zaak heeft betrekking op de aansluiting van [gedaagden] met EAN-code [EAN-code] op het adres [adres] te [plaats] (hierna ook te noemen: [locatie] of [locatie] ). Via deze aansluiting levert [gedaagden] uit zonnepanelen gewonnen elektriciteit terug op het elektriciteitsnet. Partijen hebben hun afspraken over deze aansluiting vastgelegd in een aansluit- en transportovereenkomst (ATO) gedateerd 1 juli 2009. Later hebben partijen afspraken gemaakt over teruglevering van elektriciteit door [gedaagden] . Die afspraken zijn vastgelegd in zogenaamde aanhangsels bij de ATO. In de loop van de jaren zijn er meerdere aanhangsels betreffende de aansluiting [locatie] opgesteld die in een aantal gevallen ook door beide partijen zijn ondertekend.
2.4.
Op de [locatie] heeft [gedaagden] sinds enige jaren een aansluiting van 630 kW. In 2019 heeft [gedaagden] voor de [locatie] een aanvraag bij Liander gedaan voor de plaatsing van een aansluiting van 1 MW. [gedaagden] heeft voor deze nieuwe aansluiting ook een aanbetaling bij Liander gedaan. Naar aanleiding van het verzoek om een zwaardere aansluiting hebben partijen een nieuw aanhangsel bij de ATO, gedateerd 12 juli 2019 ondertekend. In het aanhangsel van 12 juli 2019 staat als “Gecontracteerd transportvermogen teruglevering” (hierna: GTV) vermeld 900 kW.
2.5.
In augustus 2021 heeft Liander op verzoek van [gedaagden] bij brief van 4 augustus 2021 een nieuwe offerte uitgebracht voor een aansluiting van 2 MW op de [locatie] . Dit in plaats van de eerder voorgenomen aansluiting van 1 MW. [gedaagden] heeft de offerte voor akkoord ondertekend. Ook naar aanleiding van/bij deze offerte heeft Liander een nieuw aanhangsel bij de ATO opgesteld. Dit aanhangsel, ook gedateerd 4 augustus 2021, is door beide partijen voor akkoord is ondertekend. Als GTV vermeldt het aanhangsel van 4 augustus 2021 50 kW. Als “Beperkt vermogen teruglevering” vermeldt dit aanhangsel ook 50 kW)
2.6.
De voorgenomen aansluitingen van 1 MW en 2 MW zijn (nog) niet gerealiseerd.
2.7.
Op 1 april 2022 heeft Liander per e-mail aan [gedaagden] bericht dat [gedaagden] op [locatie] het gecontracteerde vermogen en de transportbeperking van 50 kW heeft overschreden. Liander heeft [gedaagden] opgedragen haar maximale vermogen voor teruglevering terug te brengen.
Bij e-mailbericht van 1 mei 2022 heeft Liander [gedaagden] er op gewezen dat zij ook in april 2022 de (tijdelijke) transportbeperking heeft overschreden en opnieuw gevraagd maatregelen te nemen.
Op 16 mei 2022 heeft Liander per e-mail aan [gedaagden] meegedeeld onderzoek gedaan te hebben naar de mogelijkheden voor teruglevering vanaf de [locatie] en meegedeeld dat [gedaagden] maximaal 50 kW mag terugleveren en dat er geen transportcapaciteit beschikbaar is om extra vermogen terug te leveren.
2.8.
Bij brief van 6 juli 2022 heeft [gedaagden] via haar advocaat Liander verzocht teruglevering van meer dan 50 kW vanaf [locatie] toe te staan. Bij brief van 3 augustus 2022 heeft Liander dat verzoek afgewezen.
2.9.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft (de advocaat van) Liander [gedaagden] gesommeerd de overschrijdingen van het GTV zo snel mogelijk maar uiterlijk 5 juli 2023 te staken. [gedaagden] heeft aan die sommatie niet voldaan.
3 Het geschil
3.1.
Liander vordert – samengevat – [gedaagden] op straffe van een dwangsom te verbieden meer dan 50 kW aan transportvermogen voor teruglevering te gebruiken op de aansluiting met EAN-code [EAN-code] te [adres] , [plaats] .
3.2.
Aan haar vordering legt Liander ten grondslag dat zij met [gedaagden] een overeenkomst heeft gesloten waarbij het gecontracteerd vermogen voor teruglevering is bepaald op 50 kW. Dit omdat er op de kabel waarop deze aansluiting is aangesloten een tekort aan transportcapaciteit is. De oorzaak van die capaciteitsproblemen op het netdeel waarop [locatie] is aangesloten ligt in toegenomen spanningsvariaties wegens de sterk gestegen vraag naar transportvermogen. Het toestaan van extra transporten dan gecontracteerd zou leiden tot grote spanningsvariaties en tot over- en onderspanning op het middenspanningsnet waarop [locatie] is aangesloten en op de laagspanningsnetten die aan dit middenspanningsnet zijn gekoppeld. [gedaagden] overschrijdt de overeengekomen GTV waardoor het elektriciteitsnet extra wordt belast en ook wordt overbelast. Liander kan op dit moment redelijkerwijs niet meer vermogen op deze aansluiting aan [gedaagden] ter beschikking stellen. Liander heeft een spoedeisend belang bij haar vordering omdat de voortzettingen van de overschrijdingen van het GTV een risico vormen voor alle aangeslotenen op het elektriciteitsnet en op de integriteit van het net, waarbij verbruikende en terugleverende aangeslotenen bij herhaling een volledig uitvallend net en langdurig onderbrekingen van aangeleverde spanning kunnen ondervinden.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Zeer kort samengevat voert zij aan:
- dat Liander handelt in strijd met het bepaalde in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door niet een volledig en juist beeld te schetsen van de situatie;
- dat Liander geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering;
- dat Liander haar klachtplicht als bedoeld in artikel 89 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verzaakt door te laat bij [gedaagden] te klagen over de gestelde overschrijdingen, dan wel haar rechter heeft verwerkt;
- dat er tussen partijen geen transportbeperking geldt;
- dat Liander niet heeft aangetoond dat er congestie is op het elektriciteitsnet; en
- dat Liander niet voorbij mocht gaan aan mogelijke oplossingen en daartoe onvoldoende onderzoek heeft verricht.
Ten slotte heeft [gedaagden] verweer gevoed tegen de gevorderde termijn waarbinnen het verbod moet gaan gelden en de noodzaak en eventuele hoogte van een op te leggen dwangsom.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Als eerste, formele verweer heeft [gedaagden] aangevoerd dat Liander handelt in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting om de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dat verweer is ongegrond. Weliswaar heeft Liander de van belang zijnde feiten beknopt weergegeven, maar niet is gebleken dat zij relevante feiten heeft achtergehouden.
4.2.
Anders dan [gedaagden] betoogt is ook de spoedeisendheid van de gevorderde voorziening een gegeven. De gevraagde voorziening houdt immers verband met de stabiliteit van en mogelijke storingen op het elektriciteitsnet doordat [gedaagden] meer elektriciteit teruglevert dan overeengekomen en waarvan Liander bij haar beheer van het elektriciteitsnet uitgaat. Daardoor zou het risico op verstoringen bestaan. Dat [gedaagden] de Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft ingeschakeld om het geschil te beslechten doet niet af aan de spoedeisendheid van de gevorderde voorziening. Dit alleen al omdat een beslissing van de ACM naar alle waarschijnlijkheid nog maanden op zich laat wachten.
4.3.
De vordering leent zich dus voor behandeling in kort geding. Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Dan de inhoudelijke beoordeling. Het gaat in deze zaak om de vraag of de voorzieningenrechter als voorlopige maatregel [gedaagden] moet verbieden vanaf aansluitpunt [locatie] meer dan 50kW aan het elektriciteitsnet van Liander terug te leveren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevraagde verbod inderdaad moet worden opgelegd. Hij zal hierna uitleggen waarom. Daarbij gaat de voorzieningenrechter eerst in op de problemen op het elektriciteitsnet en de rol van [gedaagden] (aansluitpunt [locatie] ) daarbij. Vervolgens komt aan de orde de vraag of er voor [gedaagden] een beperking geldt voor het terugleveren van elektriciteit. Daarna gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of er Liander alternatieven/oplossingen had moeten aanbieden dan wel had moeten onderzoeken..
problemen elektriciteitsnet
4.5.
Vooropgesteld kan worden dat het een feit van algemene bekendheid is dat netbeheerders zoals Liander te kampen hebben met een elektriciteitsnetwerk dat tegen capaciteitsproblemen aanloopt en dat, vooral door de huidige methoden van het opwekken van energie via windmolens en zonnepanelen, veel vaker elektriciteit wordt teruggeleverd op het elektriciteitsnet. Met name op piekmomenten voor het opwekken van zonne- en windenergie dreigt overbelasting van dat elektriciteitsnet.
4.6.
Liander heeft in de dagvaarding uiteengezet en met een rapportage over het congestiegebied Warmenhuizen (productie 4 bij dagvaarding) onderbouwd dat ook op de kabel WMH 10-1V131, waarop [locatie] is aangesloten dit probleem speelt. Het rapport beschrijft de situatie op kabel WMH 10-1V131 per 24 september 2019 (blz. 20-21) en de situatie op en planning voor die kabel per 3 september 2020 (blz. 38-47). De conclusie is dat verschillende oorzaken in de “aankomende jaren” zorgen voor structurele congestie op die kabel en dat netverzwaring is gepland in het derde kwartaal van 2024. Hoewel [gedaagden] kanttekeningen plaatst bij de wijze van totstandkoming van die rapportage en verder heeft aangevoerd dat niet blijkt dat deze kabel een gebrek aan capaciteit heeft, heeft [gedaagden] niet betwist dat het risico voor het elektriciteitsnet zich toespitst op de spanningsvariaties op deze kabel, waaraan de door [gedaagden] via [locatie] teruggeleverde elektriciteit bijdraagt. Die spanningsvariaties heeft Liander weergegeven in twee figuren in randnummer 14 van de dagvaarding.
4.7.
Binnen het kader van dit kort geding heeft Liander daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat spanningsvariaties op de kabel WMH 10-1V131 leiden tot risico voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet van Liander. Dat [gedaagden] nooit problemen heeft ervaren met het elektriciteitsnet, betekent niet dat die problemen er ook niet zijn. Liander heeft daarover, onbetwist, aangevoerd dat het goed mogelijk is dat [gedaagden] geen problemen ervaart omdat zij op het middenspanningsnet is aangesloten en niet op een daaraan verbonden laagspanningsnet. De spanningsproblemen uiten zich met name op het laagspanningsnet, waar de kleinverbruikers (met name consumenten en mkb-ers) op aangesloten zijn, aldus Liander. De conclusie is dat Liander voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het terugbrengen van het terug te leveren vermogen door [gedaagden] een matigend effect heeft op de spanningsvariaties en daardoor de risico’s voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet worden verkleind.
beperking teruglevering via [locatie]
4.8.
Vervolgens is de vraag in hoeverre voor [gedaagden] een beperking geldt bij het terugleveren van elektriciteit. Volgens Liander is een beperking overeengekomen van 50 kW. Zij voert daartoe aan dat [gedaagden] volgens de ATO van 2009 niet beschikte over de bevoegdheid elektriciteit terug te leveren. In de offerte die Liander op 13 mei 2019 aan [gedaagden] uitbracht in verband met de plaatsing van een aansluiting van 1 MW heeft Liander vermeld dat een TGV van 50 kW geldt. Liander heeft dit ook vermeld in haar emailbericht van 23 mei 2019 aan [gedaagden] . Hoewel [gedaagden] afzag van de plaatsing van een aansluiting van 1 MW, heeft Liander vanaf 6 juni 2019 het GTV voor teruglevering verhoogd naar 50 kW. Die verhoging heeft Liander aan [gedaagden] bevestigd in het aanhangsel gedateerd 25 juni 2019. Ook het aanhangsel gedateerd 4 augustus 2021, dat partijen hebben ondertekend naar aanleiding van de aanvraag van [gedaagden] voor een installatie van 2 MW vermeldt als GTV 50 kW, aldus nog steeds Liander.
4.9.
Volgens [gedaagden] geldt er helemaal geen beperking voor teruglevering, althans mag zij 900kW terugleveren. Naar aanleiding van de opdracht van [gedaagden] aan Liander voor een aansluiting van 1 MW, heeft Liander bij brief van 12 juli 2019 de opdracht van [gedaagden] bevestigd. Bij die brief was een aanhangsel gedateerd 12 juli 2019 gevoegd. Op dat aanhangsel staat als GTV vermeld 900 kW. Partijen hebben dat aanhangsel voor akkoord ondertekend. Het aanhangsel van 6 juni 2019 kent [gedaagden] niet en heeft zij niet voor akkoord ondertekend. Het aanhangsel van 4 augustus 2021 heeft blijkens de tekst betrekking op het moment dat de aansluiting van 2MW zou zijn geplaatst. En daarvan is geen sprake, aldus [gedaagden] .
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de uitleg van wat partijen in de respectieve aanhangsels bij de ATO niet alleen moet worden gekeken naar de letterlijke bewoordingen van het betreffende aanhangsel, maar ook naar wat partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten afleiden en verwachten.
4.11.
In het kader van de beoordeling van dit geding kan in het midden blijven of partijen in 2019 hebben afgesproken of [gedaagden] maximaal 900 kW mocht terugleveren of dat dit slechts 50 kW was omdat het aanhangsel van 12 juli 2019 op het punt van de GTV een verschrijving bevat, zoals Liander stelt. Vast staat namelijk dat partijen in 2021 nadere afspraken hebben gemaakt. Die afspraken zijn gemaakt naar aanleiding van het voornemen/de opdracht van [gedaagden] op [locatie] een aansluiting van 2 MW te realiseren. Liander heeft naar aanleiding hiervan het aanhangsel d.d. 4 augustus 2021 opgesteld. daarin staat vermeld een GTV van 50 kW. [gedaagden] heeft dat aanhangsel ook ondertekend. Weliswaar vermeldt dit aanhangsel dat het betreft de aansluitcategorie “>1MVA t/m 2MVA” en niet de bestaande aansluiting van 630 kW en staat achter de tekst “Datum aanvang afsluitdienst” geen datum vermeld, maar dat laat onverlet dat in ieder geval vanaf 4 augustus 2021 een GTV van 50 kW is gaan/blijven gelden. Het is ook niet voorstelbaar waarom een beperking van de GTV pas zou gaan gelden zodra de nieuwe aansluiting gerealiseerd zou zijn, zoals [gedaagden] stelt. Een beperking van het GTV wordt immers slechts opgelegd dan wel overeengekomen wegens bestaande beperkingen op het elektriciteitsnet en zal naar zijn aard dus ook onmiddellijke ingang moeten hebben. De conclusie is dat voldoende aannemelijk is tussen partijen een GTV van 50 kW is overeengekomen.
4.12.
[gedaagden] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat na 4 augustus 2021 een andere GTV is overeengekomen of dat de beperking van 50 kW is komen te vervallen. Ook indien iedere overschrijding van het GTV zou moeten worden beschouwd als een nieuw verzoek om verhoging daarvan, volgt uit artikel 24 E-Wet niet dat Liander daarmee akkoord is gegaan. Evenmin is juist het standpunt van [gedaagden] dat, indien Liander daar niet of onvoldoende op zou hebben gereageerd, Liander geacht moet worden met het verzoek om een verhoging akkoord te zijn gegaan.
Dat Liander geen GTV van 50 kW zou mogen opleggen of dat zij ten onrechte aanvragen om verhogingen daarvan heeft afgewezen dan wel afwijzingen onvoldoende heeft gemotiveerd, is voor de beoordeling in dit kort geding verder ook niet van belang. Over de vraag of Liander ten onrechte een beperking van 50 Kw heeft opgelegd of dat zij ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd aanvragen om verhogingen daarvan heeft afgewezen, kunnen partijen in een eventueel te voeren bodemprocedure twisten en dit zal zich, zo nodig, oplossen in schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat [gedaagden] aan Liander maakt dat zij onvoldoende heeft meegedacht en/of onderzoek heeft gedaan naar alternatieve oplossingen. In dit kort geding gaat het uitsluitend om de vraag of het noodzakelijk is om de huidige overschrijdingen door [gedaagden] van het GTV te stoppen.
4.13.
[gedaagden] heeft verder aangevoerd dat Liander te laat heeft geklaagd en daardoor haar klachtplicht zoals omschreven in artikel 6:89 BW heeft overtreden. Dat verweer snijdt geen hout. Volgens artikel 89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken. De gevorderde voorziening heeft echter geen betrekking op eerdere gebreken in de prestatie, maar beoogt herhaling daarvan te voorkomen.
4.14.
Voor zover [gedaagden] bedoelt dat Liander haar recht om een verbod te vorderen heeft verwerkt omdat zij te laat heeft geklaagd over overschrijding van de GTV, faalt dat verweer. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is daartoe de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Daarvoor heeft [gedaagden] niets concreets aangevoerd.
4.15.
Niet in geschil is dat [gedaagden] de beperking van een GTV van 50 kW regelmatig overtreedt. Zoals hiervoor reeds overwogen, is voldoende aannemelijk dat daardoor het risico voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet wordt vergroot, met als mogelijk gevolg al dan niet gedeeltelijke uitval van het elektriciteitsnet en/of storingen in het leveren dan wel terugleveren van elektriciteit aan/door klanten van Liander. Liander heeft daarom een spoedeisend belang dat [gedaagden] ophoudt met het overtreden van de GTV. Dat de overschrijding door [gedaagden] van het maximaal terug te leveren vermogen slechts een deel van de oorzaak is van de problemen op de kabel, laat dat onverlet dat die overschrijdingen mede bijdragen aan het verhoogde risico op problemen en Liander belang heeft bij het gevorderde verbod.
4.16.
De voorzieningenrechter zal het door Liander gevraagde verbod dan ook toewijzen als na te melden. Gelet op de aard van het verbod, zal dit onmiddellijk ingaan en zal er ook, anders dan door [gedaagden] verzocht, geen overgangsperiode gelden.
Hoewel [gedaagden] heeft toegezegd zich ook zonder dwangsom aan het verbod te houden, zal de voorzieningenrechter aan het verbod een dwangsom verbinden. Omdat het mogelijk enige tijd duurt voordat de beheerder van de zonnepanelen van [gedaagden] de nodige aanpassingen heeft gedaan, zal [gedaagden] bij overtreding van het verbod pas vanaf de vijfde dag na de betekening van het vonnis een dwangsom verbeuren. Die dwangsom zal ook worden gematigd en gemaximeerd.
4.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagden] de proceskosten te dragen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagden] meer dan 50 kW aan transportvermogen voor teruglevering te gebruiken op de aansluiting gebruiken op de aansluiting met EAN-code [EAN-code] te [adres] , [plaats] ,
5.2.
bepaalt dat [gedaagden] vanaf de vijfde dag na de betekening van dit vonnis een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] niet aan de onder 5.1 gegeven veroordeling voldoet, zulks met een maximum van 150.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van dit geding, die aan de zijde van Liander worden begroot op € 782,72 (explootkosten € 106,73 en griffierecht € 676,00) aan verschotten en op € 1.079,00 aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende tweede dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.M. Bakker op 31 augustus 2023.1