2. Eiser voert aan dat door inhouding van het vakantiegeld direct het maximum van 5% wordt bereikt. Dan moet dus vaststaan dat niet ook op de lopende uitkering wordt ingehouden. Eiser heeft dat niet kunnen controleren, omdat de stukken niet zijn gestuurd en er geen hoorzitting is geweest.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de inhouding voortvloeit uit het besluit van 29 november 2017, waarmee een terugvordering van € 910,78 is ontstaan. In april 2021 werd al een bedrag ingehouden en de inhouding in mei 2021 op het vakantiegeld heeft daardoor geen rechtsgevolg. De uitkeringsspecificatie is in zoverre geen besluit. Daarom is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4.1
Volgens vaste rechtspraak ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de salaris- of uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.1
Volgens vaste rechtspraak is de derde beslagene, in dit geval verweerder, gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Zoals hiervoor is overwogen moet de jaarlijkse betaling van vakantiegeld worden gelijkgesteld aan twaalf nabetalingen die ieder moeten worden toegerekend aan de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld is opgebouwd, ongeacht of in die maanden het beslag al was gelegd. Dit betekent dat het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam.2
6.2
Niet gebleken is dat het maandelijks inkomen van eiser in de maanden waarin het vakantiegeld is opgebouwd beneden de beslagvrije voet uitkwam. Verweerder is voorts gebleven binnen het kader van het beslag. Voor het vaststellen van de beslagvrije voet kan eiser zich wenden tot de kantonrechter (artikel 475e Rv). Dat eiser deze procedure niet wenst te volgen vanwege de financiële risico’s die daaraan kleven, is wel begrijpelijk, maar dat creëert geen bevoegdheid voor de bestuursrechter zich uit te laten over de (juistheid van de) hoogte van de beslagvrije voet. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet.
Beslag op uitkering augustus en oktober 2021
7. Eiser voert aan dat bij beslag, anders dan bij andere inhoudingen, niet zou moeten gelden dat een niet-ontvankelijkverklaring volgt als er geen wijzigingen zijn opgetreden. Zeker niet als het beslag steeds ruim meer is dan de beslagvrije voet en zeker niet als er is uitgegaan van een onjuiste berekening van de beslagvrije voet door de beslaglegger.
8. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat geen sprake is van een besluit als uit een uitkeringsspecificatie niet blijkt dat er een verandering is opgetreden ten opzichte van een eerdere specificatie.
9. De rechtbank ziet in wat door eiser is aangevoerd geen aanleiding om in afwijking van de vaste jurisprudentie, die hiervoor is aangehaald, aan te nemen dat sprake is van een besluit. De stelling dat de beslagvrije voet onjuist zou zijn berekend, maakt van de uitkeringsspecificaties van augustus 2021 en oktober 2021 geen besluiten. Er is daarin immers geen wijziging opgetreden ten opzichte van de uitkeringsspecificatie van juli 2021.
10. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten.
11. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond zijn verklaard, zodat van een hoorzitting kon worden afgezien.
12. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
13. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte geen besluit heeft genomen over verbeurde dwangsommen.
14. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat geen dwangsommen zijn verbeurd, enerzijds omdat in de zaken waarin een ingebrekestelling is gestuurd binnen twee weken daarna een beslissing is verzonden en anderzijds omdat in alle gevallen op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd is indien het bezwaar kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
15. Nu verweerder, zoals hiervoor is overwogen, de bezwaren terecht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder geen dwangsom verbeurd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.