9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 72 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 200 uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen 11990037, 11990039, 11990041, 11990042, 11990043, 11990045, 11990046, 11990047, 11990049, 11990050, 11990051, 11990053, en 11990054
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan ieder van voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient steeds te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door ieder van deze benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 per benadeelde partij, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van ieder van voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 350,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen 11990038, 11990048 en 11990055
Wijst de vorderingen van deze benadeelde partijen geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan ieder van voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient steeds te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partijen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door ieder van deze benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 82,00 per benadeelde partij, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van ieder van voornoemde benadeelde partijen van een bedrag van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990035
Wijst de vordering van deze benadeelde partij geheel toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 135,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990056
Wijst de vordering van deze benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 135,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij 11990040
Wijst de vordering van deze benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot de betaling aan voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 204,00 ter zake van kosten rechtsbijstand.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2024.