geboren op [geboortedatum] 1990 te [plaats 1] (Verenigde Staten van Amerika),
wonende te [plaats 2],
hierna te noemen schuldenares,
tegen
[schuldeiser],
gevestigd te [plaats 3],
hierna te noemen [schuldeiser],
gemachtigde: Van der Vleuten & van Hooff Gerechtsdeurwaarders.
Ter zitting zijn verschenen: De schuldhulpverlener van de Kredietbank Nederland, [betrokkene 1] en de beschermingsbewindvoerder van DES Bewindvoering, [betrokkene 2]. Namens de gerechtsdeurwaarder is verschenen, [gemachtigde].
1 Het verzoek en de beoordeling
1.1.
Op 28 oktober 2024 is ter griffie het verzoek ingekomen van schuldenares om middels het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw, het door [schuldeiser] gelegde executoriaal beslag op het bij de Kredietbank Nederland gespaarde bedrag van schuldenares op te schorten totdat is beslist op het reeds ingediende verzoek om een dwangakkoord dan wel toelating tot de wettelijke schuldsanering (wsnp).
1.2.
Schuldenares heeft betoogd dat de voorgenomen executie ertoe zal leiden tot het overgrote deel van de akkoordpenningen niet meer kan worden aangewend voor de gezamenlijke schuldeisers waardoor de minnelijke regeling wordt verstoord.
1.3.
Door [schuldeiser] is betoogd -kort weergegeven- dat hij gebruik maakt van de wettelijke mogelijkheden. Andere schuldeisers zullen genoegen moeten nemen met een lager akkoordpercentage. Het voordeel dat hij heeft ten opzichte van andere schuldeisers is gerechtvaardigd omdat hij aanzienlijke kosten heeft moeten maken om tot executie te komen.
1.4.
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken, alsmede het verhandelde ter zitting, het navolgende vast. Bij vonnis van 10 februari 2016 van deze rechtbank is schuldenares veroordeeld om aan de schuldeiser een bedrag te betalen van € 7.882,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.650,00 vanaf 13 november 2015 tot de dag van de voldoening en de proceskosten. Op 21 oktober 2024 heeft de deurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de stichting Stichting Kredietbank Nederland (hierna de Stichting), de schuldhulpverlener van schuldenares, op alle voor zodanig beslag vatbare gelden die de Stichting onder zich heeft ten behoeve van schuldenares voor een restantbedrag van € 5.563,29.
Door schuldenares is aan schuldeisers aangeboden een prognoseakkoord waarbij de verwachting is uitgesproken dat schuldeisers een percentage van 41,62 % van hun vordering tegemoet kunnen zien, uitgaande van een totale schuldenlast van circa € 20.000,- . Een van de pijlers waarop deze verwachting is uitgesproken is het reeds bij de Stichting gespaarde bedrag van ruim € 8000,-.
1.5.
De rechtbank overweegt dat [schuldeiser] terecht aangeeft dat de wettelijke mogelijkheden van executie hem -los van het aangeboden akkoord- aanspraak geeft op (een deel van) het saldo van het door schuldenares gespaarde bedrag bij de kredietbank. Dit zal er echter toe kunnen leiden dat de vordering van [schuldeiser] geheel wordt voldaan terwijl de overige schuldeiseres kunnen rekenen op een aanzienlijk lager percentage van hun vordering dan het eerder genoemde percentage van 41,62 %. De rechtbank acht een zodanig resultaat niet redelijk. De rechtbank wijst er dit verband op dat de wetgever het wenselijk heeft geacht dat voorafgaand aan de wsnp een minnelijke regeling wordt beproefd op basis van het uitgangspunt dat alle schuldeisers gelijk zijn, met uitzondering van de schuldeisers met een wettelijke preferentie. Tussen partijen is niet in het geding dat de vordering van [schuldeiser] niet preferent is. Dat hij aanzienlijke kosten heeft moeten maken in het incassotraject moge zo zijn, maar dat geeft geen recht op een preferente behandeling. Bovendien is heel goed denkbaar dat ook andere schuldeisers ook dergelijke kosten hebben moeten maken. Door te handelen zoals [schuldeiser] doet, doorbreekt hij de gelijkheid van alle crediteuren (de zogeheten “paritas creditorum”) en frustreert hij het door de wetgever uitgestippelde traject naar schuldsanering. Daarmee maakt [schuldeiser] naar voorlopig oordeel misbruik van zijn recht door vast te houden aan executie van het vonnis.
1.6.
De rechtbank is van oordeel dat tegen de hiervoor geschetste achtergrond het belang van schuldenares en de overige schuldeisers zwaarder weegt dan dat van [schuldeiser]. Dat belang is er in gelegen dat het reeds ingezette minnelijke traject kan worden afgerond waarbij alle schuldeisers gelijkelijk kunnen meedelen. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen. Gelet op de spoedeisendheid zal de rechtbank de gevraagde voorziening uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2 De beslissing
De rechtbank:
1.2.
schorst de tenuitvoerlegging van het van de met ingang van 21 oktober 2024 door [schuldeiser] ten laste van schuldenares gelegde beslag;
1.3.
bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat in eerste aanleg is beslist op het verzoek dwangakkoord (artikel 287 A Fw) en/of tot toepassing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (artikel 284 Fw), dan wel dat deze verzoeken worden ingetrokken;
1.4.
bepaalt dat de verzoeken van schuldenares tot het oplegging van een dwangakkoord en toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zullen worden behandeld op 21 november 2024 om 11.30 uur;
1.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. de Valk, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 7 november 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: