Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2024:14015

Rechtbank Noord-Holland
18-11-2024
19-03-2025
HAA 22/6196
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Een dga is in het kader van een overname van een onderneming een borgstelling aangegaan jegens een financiering verlenende bank. De overgenomen onderneming gaat later failliet waarna de dga wordt aangesproken op de borgstelling. De vraag lag voor of de dga in verband met deze borgstelling een verlies mag nemen als resultaat uit overige werkzaamheden. De fiscus stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onzakelijke borgstelling en dat de afwaardering van de uit de borgstelling ontstane regresvordering daarom niet ten laste van het resultaat kan worden gebracht.

De rechtbank komt tot het oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een onzakelijke borgstelling. Daarbij overweegt de rechtbank – onder andere – dat de borgstelling onderdeel was van een samenstel van transacties waarbij een onderneming werd verkregen en dat het maximale bedrag van de borgtocht een relatief klein deel van de totale lening betrof. Daarnaast was ook een derde bereid geweest garant te staan voor een deel van de borgtocht.

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD) 2025031903
V-N Vandaag 2025/546
Sdu Nieuws Belastingzaken 2025/346
FutD 2025-0610
Sdu Nieuws Ondernemingsrechtpraktijk 2025/96
NLF 2025/0649

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/6196

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.I. Siebelink),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd (hierna: aanslag ib/pvv 2018), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.545. Tevens is bij gelijktijdige beschikking een bedrag van € 3.026 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag ib/pvv 2018 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2024 te Haarlem.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

Aankoop, financiering en structurering onderneming

1. Eiser is enig bestuurder en 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] BV ). [bedrijf 1] BV is in 2006 opgericht.

2. [bedrijf 1] BV is 100% aandeelhouder van, tot 11 februari 2011 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] BV ), [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] BV ).

3. Eind 2010, begin 2011, werd eiser door Friesland Bank N.V. (hierna: Friesland Bank ) benaderd met de vraag of hij een onderneming wenst over te nemen met behulp van een financiering van Friesland Bank . Het betreft een onderneming van [bedrijf 4] B.V. en/of de heer [naam 4] met als activiteit de verhuur van pleziervaartboten (hierna: de onderneming ). De onderneming beschikt in [plaats] over een vloot, een haven en een scheepsgebouw/kantoor.

4. In december 2010 zijn in opdracht van de Friesland Bank de onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvend gebruik van de schepen van [bedrijf 4] B.V. gewaardeerd. De onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende locatie en gebruik van de schepen bedraagt volgens de taxatie € 1.531.500.

5. Op 8 februari 2011 is in opdracht van de Friesland Bank het jachtverhuurbedrijf aan de [adres 2] in [plaats] getaxeerd. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en/of gebruik bedraagt € 1.500.000 en de onderhandse verkoopwaarde bij voortgezet gebruik bedraagt € 1.822.000.

6. Op 3 februari 2011 heeft Friesland Bank naar [bedrijf 2] BV een financieringsvoorstel voor de overname en herfinanciering van de onderneming gestuurd (hierna: het Financieringsvoorstel). Het Financieringsvoorstel luidt voor zover relevant:

Doel van de financiering EUR Financieringsopzet EUR

Overname financiering Rekening-courant (A) 450.000,-

Friesland Bank 1.699.468,- Lening (B) 1.800.000,-Overname financiering Lening (C) 600.000,-

ABN-AMRO 1.600.000,- Lening (D) 1.500.000,-

Overname financiering

ING Bank 125.000,-

Overname financiering

Deutsche Bank 250.000,-

Investeringen en

financiering werkkapitaal 675.532,-

4.350.000,- 4.350.000,-

Kredietnemer

De besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. , (…).

A Krediet in rekening-courant

Doel

Herfinanciering werkkapitaal, rennovatie verhuurvloot ed.

Krediet limiet

EUR 450.000,-.

(…)

B Lening

Doel

Herfinanciering verhuurvloot, onroerend goed, voorraad en inventaris middels overname en uitbreiding van de lopende financieringen bij Friesland Bank , ABN-AMRO, ING Bank en Deutsche Bank.

Bedrag

EUR 1.800.000,-.

(…)

C Lening

Doel

Herfinanciering verhuurvloot, onroerend goed, voorraad en inventaris middels overname en uitbreiding van de lopende financieringen bij Friesland Bank , ABN-AMRO, ING Bank en Deutsche Bank.

Bedrag

EUR 600.000,-.

(…)

D Lening in het kader van het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997

Doel

Herfinanciering verhuurvloot, onroerend goed, voorraad en inventaris middels overname en uitbreiding van de lopende financieringen bij Friesland Bank , ABN-AMRO, ING Bank en Deutsche Bank.

Bedrag

EUR 1.500.000,-.

(…)

Voorts gelden voor alle in deze kredietbrief genoemde financieringen de volgende voorwaarden:

Zekerheden:

(…)

Borgstelling van [eiser], wonende [adres 1] [plaats 2] , (…) tot een bedrag van EUR 375.000,- voor al hetgeen kredietnemer, uit welken hoofde dan ook, aan de bank verschuldigd is.

Deze borgstelling wordt gesecureerd door middel van een tweede hypotheek ad. EUR 375.000 op de woning gelegen aan het [adres 1] [plaats 2] .

Staatsgarantie o.g.v. Besluit Borgstelling MKB-kredieten 1997 m.b.t. lening D, groot EUR 1.500.000,-.

(…) ’

7. Op 4 februari 2011 hebben [bedrijf 2] BV en eiser, namens [bedrijf 2] BV , het Financieringsvoorstel ondertekend. Het Financieringsvoorstel is ‘Voor akkoord borg’ mede ondertekend door eiser. Naar de borgstelling van eiser jegens Friesland Bank tot een bedrag van € 375.000 wordt hierna verwezen als: de Borgstelling-Bank.

8. [bedrijf 2] BV en eiser hebben geen (schriftelijke) afspraken gemaakt over de Borgstelling-Bank.

9. Op 11 februari 2011 is een overeenkomst gesloten tussen de heer [naam 4] en eiser (hierna: de Overeenkomst [naam 4] ). In de Overeenkomst [naam 4] is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

‘(…)

In aanmerking nemende:

a. dat door [naam 4] , voor zich en in hoedanigheid van (indirect) directeur van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 9] B.V. , als verkoper(s) enerzijds per heden aan [eiser], in hoedanigheid van directeur van [ [bedrijf 2] BV ] als koper anderzijds in eigendom heeft overdragen: de onderneming [bedrijf 3] aan de [adres 2] te [plaats] , waaronder mede begrepen de registergoederen, bestaande uit onroerend goed en schepen, aan partijen genoegzaam bekend;

b. dat [eiser], in privé, zich ter financiering van de sub a. vermelde overdracht als borg heeft verbonden aan een hypothecaire lening ad vier miljoen driehonderd vijftigduizend euro (€ 4.350.000) met Friesland Bank N.V. , zulks tot een maximum van driehonderd vijfenzeventigduizend euro (€ 375.000);

verklaren [naam 4] en [eiser] met elkaar zijn overeengekomen als volgt:

ingeval [eiser] door Friesland Bank N.V. uit hoofde van voormelde borgstelling wordt aangesproken, zal [naam 4] een bedrag gelijk aan één/derde (1/3e) deel van het bedrag waarvoor [eiser] wordt aangesproken, zulks met een cumulatief maximum van éénhonderd vijfentwintigduizend euro (€ 125.000), aan [eiser] vergoeden;

(…)’

10. Begin februari 2011 verkrijgt [bedrijf 3] BV de onderneming van [bedrijf 4] B.V. en/of de heer [naam 4] . De koopsom bedraagt € 4.236.618,69.

11. Na de koop van de onderneming heeft [bedrijf 3] BV de jachten ondergebracht in [bedrijf 7] B.V. (opgericht op 11 maart 2011), de verhuuractiviteiten/exploitatie in [bedrijf 8] B.V. (opgericht op 11 maart 2011) en het onroerend goed in [bedrijf 6] B.V. (opgericht op 11 maart 2011). [bedrijf 3] BV is 100% aandeelhouder van [bedrijf 7] B.V. , [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 6] B.V.

Faillissement en verder

12. Begin 2012 zijn [bedrijf 3] BV , [bedrijf 7] B.V. , [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 6] B.V. in staat van faillissement verklaard.

13. Op 5 maart 2013 heeft Friesland Bank eiser aangesproken op de Borgstelling-Bank. De brief luidt – voor zover relevant – als volgt:

‘(…)

Hierbij deel ik u mede dat [bedrijf 3] B.V. in staat van faillissement is verklaard.

U bent daarbij ook betrokken, omdat u zich blijkens onderhandse akte/akten d.d. 11-02-2011 jegens onze bank als borg heeft verbonden voor alle verplichtingen van [bedrijf 2] B.V. ,aan onze bank, uit welken hoofde ook, tot een maximumbedrag van € 375.000,-- te vermeerderen met renten en kosten.

(…)’

14. Tijdens de zitting hebben partijen verklaard dat in de ‘onderhandse akte/akten d.d. 11-02-2011’, zoals genoemd in de brief onder 13 hiervoor, moet worden verstaan het Financieringsvoorstel.

15. Eind mei 2019 is – na een gevoerde gerechtelijke procedure – een vaststellingsovereenkomst tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank), zijnde de rechtsopvolger van Friesland Bank , en eiser ondertekend (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). Eiser moet aan Rabobank een bedrag van € 365.000 betalen in verband met de Borgstelling-Bank. De betaling is ter finale kwijting ter zake van al hetgeen partijen van elkaar te vorderen hebben in verband met de Borgstelling-Bank.

16. Op 29 mei 2019 heeft eiser, ter voldoening van het bedrag van € 365.000 aan Rabobank, zijn woning gelegen aan het [adres 1] in [plaats 2] verkocht. Inzake de verkoop van de woning heeft eiser voor een bedrag van € 11.806 kosten gemaakt.

17. Eiser heeft de heer [naam 4] tevergeefs aangesproken voor zijn deel van de borgstelling volgende uit de Overeenkomst [naam 4] . [naam 4] is persoonlijk failliet verklaard.

Aangifte/aanslag

18. Op 7 januari 2020 heeft eiser aangifte ib/pvv voor het jaar 2018 gedaan (hierna: de aangifte). Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 95.397 negatief. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat onder meer uit een negatief resultaat uit overige werkzaamheden voor een bedrag van € 195.492.

19. In de aangifte is het volgende opgevoerd bij de vraag over het ter beschikking gestelde vermogen:

‘Kosten bij result ter beschikk stell vermog.bestandd 222.150

Terbeschikkingsstellingsvrijstelling - 26.658

Netto resultaat ter beschikk stell vermogensbestandd - 195.492‘

Bij de toelichting van de kosten (€ 222.150) is de omschrijving ‘Borgstelling bank’ gegeven.

20. Met dagtekening 6 maart 2020 is aan eiser een nadere voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2018 opgelegd conform de aangifte.

21. Op 29 juli 2021 heeft verweerder naar eiser een ‘verzoek om informatie’ gestuurd en op 19 oktober 2021 heeft verweerder naar eiser een ‘herhaald verzoek om informatie’ gestuurd.

22. Op 1 november 2021 heeft eiser op het informatieverzoek van verweerder gereageerd.

23. Op 4 januari 2022 heeft verweerder naar eiser een voornemen tot afwijken van de aangifte gestuurd. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Verweerder heeft de correctie als volgt berekend:

‘Aangegeven inkomen voor persoonsgebonden aftrek € 95.397 -/-

Voorgenomen correctie resultaat uit ter-

beschikking gestelde vermogensbestanddelen - 195.492

Gecorrigeerd inkomen box 1 € 100.095’

24. Met dagtekening 10 februari 2022 heeft verweerder aan eiser de aanslag ib/pvv 2018 opgelegd. De aanslag ib/pvv 2018 is overeenkomstig het voornemen tot afwijken opgelegd.

Bezwaarfase

25. Met dagtekening 9 maart 2022, ontvangen door verweerder op 10 maart 2022, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2018.

26. Op 31 augustus 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

27. Met dagtekening 8 november 2022 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag ib/pvv 2018 gehandhaafd.

Geschil
28. In geschil is of eiser een bedrag van (maximaal) € 195.492 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan brengen. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een onzakelijke borgstelling (de Borgstelling-Bank) en of de afwaardering van de hieruit ontstane regresvordering daarom niet ten laste van het resultaat kan worden gebracht.

29. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat een negatief voordeel van € 195.492 in aanmerking kan worden genomen. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat een negatief voordeel van € 125.000 in aanmerking kan worden genomen.

30. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen enkel negatief voordeel in aanmerking kan worden genomen.

Beoordeling van het geschil

Borgstelling-Bank

31. Het aangaan of het hebben van een schuldvordering op een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, is in artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet IB 2001 gelijkgesteld met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een zodanige vennootschap. De regresvordering van eiser valt in beginsel onder de reikwijdte van laatstgenoemde bepaling, zodat een verlies wegens afwaardering van die regresvordering in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001. Dit is slechts anders indien de Borgstelling-Bank moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig.

32. Voor de beantwoording van de vraag of de Borgstelling-Bank door eiser voor de geldverstrekking aan (destijds) [bedrijf 2] BV moet worden aangemerkt als een handelen van eiser in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, is beslissend of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Indien een zodanige vergoeding niet kan worden bepaald dan moet worden verondersteld dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen. Alsdan moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat dit risico is aanvaard met de bedoeling het belang van de vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen (vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442).

33. Op verweerder rust de bewijslast feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die het oordeel rechtvaardigen dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden. Verder stelt de rechtbank voorop dat voor de beoordeling gekeken moet worden naar de relevante omstandigheden ten tijde dat het Financieringsvoorstel werd aangegaan.

34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door het aangaan van de Borgstelling-Bank ten behoeve van de financiering tussen Friesland Bank en [bedrijf 2] BV een risico heeft aanvaard dat een onafhankelijke derde ten tijde van het sluiten van het Financieringsvoorstel niet zou hebben genomen. Volgens verweerder kan geen niet van de winst afhankelijke vergoeding worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde eveneens bereid zou zijn geweest eenzelfde overeenkomst aan te gaan onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder aangevoerd dat:

- eiser en [bedrijf 2] BV geen (schriftelijke) overeenkomst ter zake van de Borgstelling-Bank hebben gesloten;

- eiser geen borgstellingsvergoeding heeft ontvangen;

- eiser niet de mogelijkheid had om een borgstellingsvergoeding te ontvangen omdat het vermogen van [bedrijf 2] BV ontoereikend was;

- eiser geen zekerheden heeft bedongen;

- eiser niet in de mogelijkheid was om zekerheden te bedingen omdat Friesland Bank alle vermogensbestanddelen van [bedrijf 2] BV , en haar dochterondernemingen, reeds als zekerheid had bedongen;

- [bedrijf 2] BV op het moment van aangaan van het Financieringsvoorstel over onvoldoende liquide middelen beschikte om aan een eventuele regresvordering te kunnen voldoen;

- de onderneming voor de koop door [bedrijf 2] BV reeds in financiële problemen verkeerde en eiser hier, ondanks daarvan op de hoogte te zijn door mededelingen van Friesland Bank , onvoldoende (nader) onderzoek naar heeft gedaan;

- [bedrijf 2] BV de financiering niet op eigen kracht had kunnen aangaan. Uit het Financieringsvoorstel volgt dat Friesland Bank slechts bereid was te financieren met staatssteun en als eiser borg zou staan voor € 375.000.

35. De rechtbank acht verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd (zie hiervoor onder 34), mede in het licht van hetgeen eiser daartegen in heeft gebracht, niet geslaagd in het bewijs. Daarbij hecht de rechtbank belang aan het volgende. De borgstelling maakte deel uit van een samenstel van transacties waarbij een onderneming werd verkregen. Friesland Bank heeft in 2011 een substantieel bedrag (€ 4.236.618,69) geleend aan [bedrijf 2] BV voor de overname van deze onderneming. Aan deze lening was de voorwaarde verbonden dat eiser de borgtocht voor maximaal een bedrag van € 375.000 zou aangaan. Het bedrag van de maximale borgtocht betreft een relatief klein deel van de totale lening die door een derde, Friesland Bank , is verstrekt aan [bedrijf 2] BV . Daar komt bij dat de heer [naam 4] als verkoper, niet zijnde gelieerd met eiser of [bedrijf 2] BV , bereid was om garant te staan voor 1/3e van de borgtocht. De omstandigheid dat [naam 4] achteraf wegens persoonlijk faillissement niet in staat bleek aan de garantstelling richting eiser te voldoen, doet geen afbreuk aan de zakelijkheid van de borgstelling van eiser nu – naar ter zitting onweersproken is komen vast te staan – het persoonlijk faillissement van [naam 4] bij het aangaan van de financiering niet was te voorzien. In het kader van de financiering is voorts op verzoek van Friesland Bank een tweetal taxaties uitgevoerd (zie onder 4 en 5). De vloot en het jachtverhuurbedrijf zijn getaxeerd op respectievelijk € 1.531.500 en € 1.500.000 / € 1.822.000, in welke taxaties reeds rekening is gehouden met onder meer de verouderde vloot. Voor de totale onderneming (inclusief goodwill) is uiteindelijk € 4.236.618,69 betaald, welke overname volledig is gefinancierd door Friesland Bank . Er is geen reden om aan te nemen dat deze financiering vanuit de bank bezien berust op onzakelijke gronden. Evenmin is aannemelijk dat eiser met de in dat verband overeengekomen borgstelling een onzakelijk debiteurenrisico op zich heeft genomen. Het was bij eiser bekend dat de onderneming voorafgaand aan de koop door [bedrijf 2] BV financiële problemen had, maar gegeven de hiervoor genoemde taxaties, de toegezegde extra investeringen van Friesland Bank en hetgeen eiser dienaangaande naar voren heeft gebracht, is het niet onaannemelijk dat de onderneming in potentie winstgevend was. Gegeven deze omstandigheden heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden zonder winstafhankelijke vergoeding. De door verweerder geschetste omstandigheden (zie hiervoor onder 34) leiden niet tot een ander oordeel.

36. Het voorgaande brengt mee dat de borgstelling als zakelijk kan worden gekwalificeerd en dat de afwaardering van de uit de Borgstelling-Bank ontstane regresvordering op [bedrijf 2] BV (heden: [bedrijf 3] BV ) voor een bedrag van € 195.492 in aanmerking kan worden genomen als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden.

37. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan de behandeling van het subsidiaire standpunt van eiser.

Belastingrente

38. Nu het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag ib/pvv 2018 wordt verminderd met het negatieve voordeel uit overige werkzaamheden, dient de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Slotsom

39. De slotsom luidt dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De aanslag ib/pvv 2018 zal worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.397 negatief, bestaande uit (onder meer) een negatief resultaat uit overige werkzaamheden voor een bedrag van € 195.492. De beschikking belastingrente zal worden verminderd als hiervoor geoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

40. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft in de bezwaarfase niet verzocht om een vergoeding voor de gemaakte proceskosten. Er dient derhalve voor de bezwaarfase geen proceskostenvergoeding toegekend te worden.

41. Eveneens met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, stelt de rechtbank de reiskosten van eiser vast op € 12,34. Het totaal van de door verweerder te vergoeden kosten bedraagt dus € 1.762,34 (€ 1.750 + € 12,34).

42. De rechtbank zal verweerder opdragen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • -

    vermindert de aanslag ib/pvv 2018 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.397 negatief;

  • -

    vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

  • -

    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.762,34, en

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, voorzitter, en mr. A.A. Fase en mr. D.C. van Beelen, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024.

griffier voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).

U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.