5.2
De voorzieningenrechter bespreekt eerst wat de omvang van het geschil is en of sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarna gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of sprake is van een besluit en of de aanzeggingsbrief op juiste wijze bekend is gemaakt en bevoegd is genomen. Vervolgens bespreekt de voorzieningenrechter de afdwingbaarheid van de eis van het indienen van een plan van aanpak.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster de voorzieningenrechter alleen heeft verzocht om de aanzeggingsbrief te schorsen voor zover verzoekster daarin wordt opgedragen om binnen zes weken na dagtekening van die brief een plan van aanpak in te dienen. Verzoekster wenst duidelijkheid over wat een plan van aanpak dient te bevatten en over de afdwingbaarheid van deze eis. Verzoekster vreest dat verweerder sancties zal opleggen als het ingediende plan van aanpak niet voldoet aan de eisen die verweerder stelt. Het bezwaar gericht tegen de aanzeggingsbrief zelf ligt in deze procedure niet voor en evenmin een eventueel (toekomstige) intrekking van de aan verzoekster verleende vergunning op grond van artikel 18.10 Ow op grond van de door verweerder genoemde overtredingen. De voorzieningenrechter zal daar niet op ingaan.
Is sprake van een spoedeisend belang?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Aan het indienen van een plan van aanpak is in de aanzeggingsbrief immers een termijn van zes weken na dagtekening van de brief verbonden. Met de op 27 januari 2025 getroffen ordemaatregel is de termijn van zes weken geschorst tot de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op de zitting. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat de termijn wordt verlengd tot 4 maart 2025 en is verdere verlenging van de termijn geweigerd. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij nog geen plan van aanpak heeft opgesteld. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Is sprake van een besluit?
8. De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat de aanzeggingsbrief is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. De aanzegging is namelijk gebaseerd op een wettelijk voorschrift en is een voorwaarde voor het toepassen van een sanctiebevoegdheid en dus een essentieel onderdeel van een sanctieregiem. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar jurisprudentie1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Is de brief op juiste wijze bekend gemaakt?
9. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaartermijn niet is aangevangen omdat de aanzeggingsbrief niet naar de gemachtigde is verstuurd. Uit vaste jurisprudentie2 van de Afdeling volgt dat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen, in een situatie zoals deze waarin de redelijkerwijs kenbare gemachtigden een besluit niet direct heeft ontvangen, aanvangt op de dag waarop de gemachtigde een afschrift daarvan onder ogen hebben gekregen. Uit de brief van de gemachtigden van verzoekster van 24 december 2024 volgt dat de gemachtigden in ieder geval op 24 december 2024 kennis hebben genomen van de aanzeggingsbrief. Op die datum is de bezwaartermijn dus aangevangen.
Is de brief bevoegd genomen?
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat gedeputeerde staten de aanzeggingsbrief – indien en voor zover deze onbevoegd zou zijn genomen – inmiddels op 28 januari 2025 hebben bekrachtigd. Deze grond laat de voorzieningenrechter daarom verder onbesproken.
Afdwingbaarheid van de eis van het indienen van een plan van aanpak
11.1
De vraag rijst vervolgens of de eis van het indienen van een plan van aanpak door verweerder afdwingbaar is. Verweerder stelt in het verweerschrift enerzijds dat het niet indienen van een plan van aanpak door verzoekster er niet toe leidt dat de vergunning van verzoekster zal worden ingetrokken op grond van artikel 18.10 Ow. Anderzijds stelt verweerder echter ook in het verweerschrift dat het indienen van een plan van aanpak wel een afdwingbare verplichting is. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat op het niet indienen van een plan van aanpak door verzoekster eventueel een handhavingsbesluit kan volgen.
11.2
Op grond van het legaliteitsbeginsel dient een wettelijke grondslag te bestaan voor het opleggen van een sanctie, zoals een handhavingsbesluit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat voor het gestelde sanctioneren van het niet (tijdig) indienen van een plan van aanpak echter geen wettelijke grondslag. Artikel 18.10 Ow bevat een wettelijke grondslag voor het eventueel intrekken van de vergunning van verzoekster vanwege de gestelde overtredingen. Het derde lid bevat daarnaast een verplichting voor verweerder om voorafgaand aan een intrekking aan verzoekster een hersteltermijn te bieden. Uit dit artikel volgt echter niet dat voor verzoekster een rechtens afdwingbare verplichting bestaat om in dat kader ook een plan van aanpak in te dienen.
11.3
Indien en voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het indienen van een plan van aanpak is gebaseerd op artikel 5:16 of 5:17 Awb, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Artikel 5:16 Awb verschaft aan toezichthouders een algemene bevoegdheid om inlichtingen te vorderen, terwijl artikel 5:17 Awb een toezichthouder de bevoegdheid verleent om inzage te vorderen van bestaande zakelijke gegevens en bescheiden. Deze twee informatievorderingen vormen, gelet op de medewerkingsverplichting van artikel 5:20 Awb, maatregelen waarvan dwang uitgaat. Een ieder is verplicht medewerking te verlenen aan deze informatievorderingen. Nog daargelaten dat deze artikelen niet ten grondslag zijn gelegd aan de aanzeggingsbrief, valt evenwel naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat het bij de daarin opgelegde verplichting om een plan van aanpak in te dienen gaat om een informatievordering als bedoeld in de artikelen 5:16 en 5:17 Awb. Uit artikel 5:11 Awb volgt immers dat alleen natuurlijke personen toezichthouder kunnen zijn en verweerder kan daarom geen bevoegdheden aan genoemde artikelen ontlenen.
11.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het indienen van een plan van aanpak - anders dan verweerder kennelijk heeft willen betogen - niet worden gekwalificeerd als een rechtens afdwingbare verplichting. Voor sanctionering bij het niet tijdig overleggen van een plan van aanpak bestaat daarom geen grondslag. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om de verzochte voorlopige voorziening in te willigen. Deze zal dan ook worden afgewezen.
11.5
Daaraan voegt de voorzieningenrechter wel het volgende toe. Verzoekster is van mening dat – anders dan verweerder heeft gesteld – geen sprake is van strijd met de vergunningvoorschriften of de zorgplicht, en al helemaal niet dat het daarbij gaat om onherstelbare overtredingen. Een en ander is onderwerp van geschil in de lopende bezwaarprocedure, en het valt op zichzelf wel te billijken dat verzoekster de uitkomst daarvan wenst af te wachten alvorens over te gaan tot het opstellen van een plan van aanpak. Dat laat onverlet dat de voorzieningenrechter er begrip voor kan opbrengen dat verweerder met zo’n plan van aanpak de vinger aan de pols wenst te houden ten einde – ook zo nodig in overleg met verzoekster – binnen de hersteltermijn van 12 maanden nog tijdig te kunnen bijsturen. Zo’n plan van aanpak lijkt ook de voorzieningenrechter niet meer dan redelijk. Het ontbreekt op dit moment echter aan duidelijkheid over hetgeen van verzoekster in dat kader moet worden verwacht. De voorzieningenrechter geeft partijen daarom mee dat het hem voorkomt dat juist de bezwaarprocedure bij uitstek de gelegenheid biedt om daarover met elkaar in overleg te treden.
Proceskosten
12. In hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter echter wel aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van de proceskosten.