vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 2]
zaaknummer / rolnummer: C/15/359968 / KG ZA 24-717
Vonnis in kort geding van 5 februari 2025
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd te [plaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTMINSTER 1 B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam,
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met de producties 1 t/m 9
- -
de conclusie van antwoord met eis in reconventie met de producties 1 t/m 16
- -
de mondelinge behandeling.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 22 januari 2025 zijn verschenen namens [eiseressen] [betrokkene 1] (architect), D. Knetsch (projectleider) en [betrokkene 3] (aannemer), bijgestaan door mr. Van Overeem voornoemd alsmede namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2], [gedaagde 2], bijgestaan door mr. Van de Leur voornoemd.
1.3.
De mondelinge behandeling is korte tijd geschorst om de situatie ter plaatse in de beide panden op te nemen. Na de plaatsopneming is de zitting hervat in het gerechtsgebouw.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
In een vonnis van 18 september 2024 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank voor zover hier van belang als volgt geoordeeld:
5.1
veroordeelt [eiseressen] hoofdelijk binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis tot herstel van de gedeelde scheidsmuur (dichtzetten van gaten en scheuren),
5.2
veroordeelt [eiseressen] hoofdelijk binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis tot herstel van zaken die vochtschade of lekkage veroorzaken in de woning, waaronder in ieder geval begrepen de werkzaamheden die genoemd zijn in de e-mail van 17 juli 2024 (…)
5.3
bepaalt dat [eiseressen] hoofdelijk een dwangsom zullen verbeuren van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt.
2.2.
In de genoemde e-mail van 17 juli 2024 zijn de volgende werkzaamheden vermeld:
‘- de goot is lek. De onderste 2 rabatdelen mogen we van de buurman demonteren en terugplaatsen. Mochten deze delen niet goed terug te plaatsen zijn gezien de kwaliteit hiervan, dan kan Meerland er een nieuw deel in zitten. [gedaagde 2] zal de delen dan schilderen.
- HWA pijpen dienen geplaatst/hersteld te worden. Op de achtergevel rechts van de foto en op het platte dak van het uitbouwtje. Ook t.p.v. Het niveauverschil bij de goot.
- lood op sommige plekken aankouwen/herstellen.’
2.3.
In een brief van 26 september 2024 heeft de aannemer aan de projectleider van pand nr. [nummer 1] meegedeeld dat hij op verzoek van de projectleider de reparaties volgens het vonnis in kort geding (5.1, gedeelde scheidsmuur dichtzetten van gaten en scheuren en 5.2 herstel lekkage als benoemd in de e-mail van 17 juli 2024) heeft uitgevoerd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat met [gedaagde 2] is afgesproken dat de zinken goten vanaf 7 oktober vervangen zullen gaan worden.
2.4.
Het vonnis is op 27 september 2024 betekend aan [eiseressen] en daarbij is de dwangsom aangezegd.
2.5.
In een brief van 3 oktober 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiseressen] meegedeeld dat het herstel niet dan wel onvolledig is uitgevoerd en niet overeenkomt met de bepaling vanuit het vonnis en de e-mail van 17 juli 2024. In de brief is in verband daarmee aanspraak gemaakt op reeds verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 2.000,00. In de brief is aangevoerd dat het herstel van de gedeelde scheidsmuur meer is dan het aanbrengen van enkele voegankers en/of het opvullen met steenwol omdat dit niet bestendig is, dat niet alle scheuren zijn dichtgezet, dat kan worden vastgesteld dat het probleempunt rond de verdiepingsvloer (plinthoogte in nr. [nummer 2]) niet is dichtgezet, dat niet alle probleempunten die vochtschade of lekkage veroorzaken (naar behoren) zijn hersteld en dat ook de problemen aan de goot en de HWA pijpen nog niet zijn verholpen.
2.6.
In een brief van 21 oktober 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nogmaals herhaald dat geen uitvoering is gegeven aan het vonnis, waarbij hij heeft aangegeven dat er nog niets is gedaan aan het platte dak aan de achterzijde, aan de scheidingsmuur op vloerniveau waar lucht- en geluidslekken zitten, dat de goten niet zijn afgewerkt met zink en dat er tot 18 oktober überhaupt niets is gedaan aan het zinkwerk, dat de dakafvoeren nog niet zijn vervangen of met tie-raps aan de muur bevestigd waren tot 18 oktober. In de brief is aanspraak gemaakt op 26 dagen aan verbeurde dwangsommen (€ 6.500,-).
2.7.
[eiseressen] heeft voornoemde brief van 21 oktober 2024 doorgestuurd naar de aannemer met een verzoek om reactie. De aannemer heeft in een e-mail van 22 oktober 2024 als volgt bericht aan de projectleider:
Zoals men kan zien in de bijgevoegde foto’s zijn de werkzaamheden verricht conform afspraak.
- -
Aan het platte dak aan de achterzijde zijn de doorvoeren door het dak afgedicht met EPDM
- -
Kan men iets specifieker zijn op vloerniveau geluidslekken. Wij hebben degelijk kieren en naden dichtgezet met isolatie.
- -
De goten zijn degelijk met zink afgewerkt, en 2 stuks dermate verrotte potdekseldelen zijn vervangen voor nieuwe exemplaren.
- -
Bij de gootoverloop hoog/laag komt nog een vergaarbak met pijp om het water niet te laten spetteren tegen de gevel wat voorheen ook de verrotte delen heeft veroorzaakt. Dit is een verbetering tov van de originele situatie. Dan zal het lood wat daar zit ook verwijderd worden.
- -
Wellicht prettig om met RJ van de Leur een aanwijzing ter plaatse te doen.
- -
Advies is wellicht om de hoger gelegen goot van de buren zelf te laten inspecteren en ook de dakpannen. De vervangen goot zit immers aan de eigen zijde van de erfgrens. De hoger gelegen goot valt binnen de grens van de buren.
2.8.
Deze e-mail is dezelfde dag door de advocaat van [eiseressen] doorgestuurd aan mr. Van de Leur met de vraag of hij ter plaatse wil komen kijken.
2.9.
In een e-mail van 25 oktober 2024 antwoordt de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als volgt:
Op basis van de doorgezonden reactie en foto’s kan ik als niet deskundige al vaststellen dat de focus nog steeds is gelegen bij de muur en de goot. Dit is opvallend nu er veel meer moet gebeuren om te kunnen voldoen aan het vonnis. (…) Daarbij komt dat het dichtzetten van kieren en naden met isolatie (steenwol o.i.d.) niet de oplossing is zoals dit is voorgehouden en niet als bestendig kan worden aangemerkt en nadrukkelijk is betwist dat dit op plinthoogte van cliënten, vloerniveau, heeft plaatsgevonden. Deze conclusie heeft cliënt zelf kunnen maken na het bezoek. Los van deze punten volgt uit de reactie de bevestiging dat het platte dak aan de achterzijde, na de uitbouw op de eerste verdieping helemaal niet is hersteld. Ook deze conclusie is visueel vast te stellen en bevestigd middels de stijgende vochtpercentages in de muur van cliënten na natte dagen. Dit is dus niet de muur onder de vervangen dakgoot. Afsluitend is de bevestiging van de vergaarbak met pijp nog niet is vervangen/geplaatst een bevestiging van het feit dat de zaken nog steeds niet zijn hersteld.
Verder gaat u, uw cliënten en/of de aannemer niet eens in op de foto’s die zijn toegezonden (3 en 21 oktober) waaruit tal van bevindingen volgen die de lekkage en vochtdoorslag bij cliënten veroorzaken. De deurwaarder heeft de instructie ontvangen om de verbeurde dwangsommen nader te bevestigen.
2.10.
In een e-mail van 28 oktober 2024 van de aannemer aan [gedaagde 2] vraagt deze het volgende:
Op basis van wat ons is opgedragen zou ik graag met jou een ronde willen doen in het pand aan de [straat] [nummer 1] te [plaats 2]. Doel hiervan is om met elkaar de werkzaamheden te bekijken en welke wensen er nog zijn om dit tot een zo goed mogelijk resultaat te laten komen voor de betrokken partijen. Wellicht verstandig om ook je adviseur mee te laten lopen zodat we alle punten die er zijn met elkaar raken. Wanneer zou dit voor jou passen?
2.11.
In een reactie van diezelfde datum schrijft [gedaagde 2] het volgende:
(…) In herhaaldelijke mails heb ik aangegeven dat de platte daken aan de achterzijde al meer dan twee jaar lekken. Dit hebben we ook al besproken bij de architect zo’n anderhalf jaar geleden. Ook is iedereen op de hoogte van de luchtlekken op vloerhoogte van onze eerste etage, waar we samen met het bovengenoemde ook in de rechtbank het over hebben gehad.
Het is aan jullie opdrachtgever wat er gedaan moet worden en waar hij opdracht toe geeft, echter is in de rechtbank duidelijk aangegeven waar hij zich aan moet houden.
Dat deze twee zaken niet gedaan worden is volgens mij aan hem en misschien is het ook raadzaam dat [betrokkene 5] zelf eens een kijkje gaat nemen in zijn pand. We zitten de komende tijd in het buitenland. (…) Ik zal deze mail ook naar onze advocaat sturen, misschien kunnen jullie met elkaar contact op nemen.
2.12.
In een e-mail van 28 oktober 2024 van de advocaat van [eiseressen] aan de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deelt hij mee dat in weerwil van eerdere communicatie de deurwaarder bij cliënten is langs geweest en dat per ommegaande een executie kort geding zal worden gestart.
2.13.
In een e-mail van 21 november 2024 deelt de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van [eiseressen] mee dat het aangekondigde executiegeschil vooralsnog is uitgebleven en dat als hij niet diezelfde week nader bericht zal ontvangen zal concluderen dat er geen executiegeschil volgt en de executie van de dwangsommen zal vervolgen.
2.14.
In een e-mail van 4 december 2024 schrijft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]:
(…) Sinds 28 oktober ben ik in afwachting van het (bij herhaling) aangekondigde executiegeschil. Het blijft echter stil.
Inmiddels is de situatie er absoluut niet beter op geworden en lopen de dwangsommen dus nog steeds op (inmiddels € 17.500,-).
Het is onnavolgbaar dat uw cliënten de nok laten openhalen en daaropvolgend, met dit weer, het werk niet af te maken en het dak ‘open’ achter te laten. Daarnaast is het platte dak aan de achterzijde van het pand nog steeds niet aangepakt en neemt de vochtdoorslag en schade steeds verder toe. De muur op de eerste verdieping geeft bij een vochtmeting inmiddels meer dan 80% weer. Op de begane grond werkt de lekkage verder door en is het percentage in de 70%.
Het pleisterwerk komt steeds verder los en tast de verf en de plinten aan.
Ten aanzien van de gootuitloop en het dichtzetten van de muur heb ik u reeds inhoudelijk bericht bij schrijven van 21 oktober en 3 oktober jl.
Indien ik deze week geen datum ontvang voor het door u aangekondigde executie geschil, ga ik er van uit dat dit niet meer volgt en zal ik cliënten voor houden aan de slag te gaan met de invordering van de dwangsommen.
2.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in afwachting van de uitkomst van het executiegeschil de executie van verbeurde dwangsommen opgeschort.
3 Het geschil
3.1.
[eiseressen] vorderen samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verbiedt om verdere executiehandelingen te (laten) verrichten n.a.v. het door de voorzieningenrechter op 18 september 2024 gewezen vonnis onder zaaknummer C/15/353356, op straffe van verbeurte van een (hoofdelijk te verbeuren) dwangsom van € 25.000,-, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiseressen] stellen dat zij aan het vonnis van 18 september 2024 hebben voldaan en dat de executie van dat vonnis door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarmee onrechtmatig is en dat verdere executiemaatregelen verboden moeten worden.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de gegeven veroordeling in het vonnis van 18 september 2024 zal aanvullen in die zin dat het bedrag van de in r.o. 5.3 vermelde dwangsom met ingang van de datum van dit vonnis wordt verhoogd tot € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,- en daarnaast [eiseressen] zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 2.630,54 (incl. btw) en tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat de dwangsommen uit het vonnis van 18 september 2024 onvoldoende prikkel vormen voor [eiseressen] om aan het vonnis te voldoen. Zij stellen dat de dwangsommen inmiddels volledig verbeurd zijn maar dat [eiseressen] tot op heden nog niet hebben voldaan aan het vonnis en voor lief lijken te nemen dat de minimale inzet en de kleine pogingen voor herstel om de kosten zo laag mogelijk te houden het probleem bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet oplossen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat het er de schijn van heeft dat [eiseressen] tijd aan het rekken zijn totdat zij een omgevingsvergunning hebben verkregen om het hele pand aan te pakken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat zij daarom belang hebben bij verhoging van de dwangsom.
Daarnaast voeren zij aan dat zij in de aanloop naar dit geding weer veel tijd hebben moeten spenderen en pogingen hebben gedaan om de kwestie op te lossen en daarom aanspraak maken op buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.680,54 (incl. btw), gebaseerd conform Rapport Voorwerk II op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief € 1.087,00.
3.7.
[eiseressen] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
Het spoedeisend belang van [eiseressen] volgt uit de aard van de vordering. Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiseressen] aan het vonnis van 18 september 2024 hebben voldaan of dat zij dat niet, althans niet volledig hebben gedaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van mening dat [eiseressen] niet (volledig) aan het vonnis hebben voldaan en (de maximale) dwangsommen verbeurd hebben. In afwachting van de uitkomst van dit executiegeschil hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de deurwaarder nog geen opdracht gegeven de verbeurde dwangsommen te incasseren.
Wat moest er gebeuren op grond van het vonnis van 18 september 2024?
4.2.
In r.o. 5.1 van het vonnis zijn [eiseressen] veroordeeld om binnen zeven dagen na de datum van dat vonnis de gedeelde scheidsmuur te herstellen (dichtzetten van gaten en scheuren).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat [eiseressen] hieraan niet voldaan hebben, omdat de uitgevoerde herstelwerkzaamheden niet op bestendige wijze zijn uitgevoerd en niet volledig zijn uitgevoerd. Zij hebben verklaard dat kieren en naden deels zijn opgevuld met steenwol en dat de lucht- en geluidslekkage op vloerniveau op de eerste verdieping aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog niet zijn verholpen.
Tijdens de plaatsopneming op 22 januari 2025 heeft [gedaagde 2] in het pand nr. [nummer 1] in verband met dat laatste verwijt nadrukkelijk gewezen op een plek op de scheidsmuur aan de zijde van [eiseressen] die niet was dichtgezet/afgesmeerd.
4.3.
Tijdens de plaatsopneming heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de scheuren en gaten in de scheidsmuur ofwel zijn afgesmeerd met cement, of wel zijn dichtgezet met isolatiemateriaal (steenwol en/of purschuim). [eiseressen] hebben daarbij toegelicht dat aansmeren met cement bij de plafondbalken geen goede oplossing is, omdat er dan door werking nieuwe scheuren en openingen kunnen ontstaan.
Van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn twee plekken aangewezen waarvan het herstel volgens hen niet conform het vonnis heeft plaatsgevonden. Dit ging om een gat in de muur op de begane grond aan de zijde van [eiseressen] naast de balklaag. Bij deze plek was duidelijk zichtbaar dat zich achter het gat in de binnenmuur van nr. [nummer 1] een muur bevond en dat het hier geen gat betrof in die zin dat er een opening was naar de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Dit betreft dus geen overtreding van het vonnis van 18 september 2024.
4.4.
De andere plek die door [gedaagde 2] is aangewezen betrof een gat in de binnenmuur aan de zijde van [eiseressen] ter hoogte van de verdiepingsvloer op de eerste etage. Ook hier is geen sprake van een gat in die zin dat er een opening was naar de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Wel was duidelijk zichtbaar dat dit deel van de binnenmuur niet was afgesmeerd. De vraag is echter of dat moest gebeuren. Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat daarvoor geen noodzaak bestaat. [eiseressen] hebben er op gewezen dat zij voor het eerder aangegeven probleem van stofdoorslag op de begane grond aan de onderzijde van de verdiepingsvloer kieren en naden hebben dichtgezet met isolatiemateriaal. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de stelling dat zij vanuit deze plek nog altijd overlast ondervinden van stofdoorslag als er werkzaamheden plaatsvinden in nr. [nummer 1], niet met (recente) bewijsstukken onderbouwd. Tijdens de plaatsopneming is geen stofdoorslag waargenomen en de architect heeft geen luchtstroom kunnen vaststellen ter plaatse.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende aannemelijk gemaakt hebben dat met de door [eiseressen] uitgevoerde herstelwerkzaamheden niet is voldaan aan het doel van deze veroordeling, namelijk dat de stofdoorslag wordt beëindigd. De omstandigheid dat een aantal kieren (tijdelijk) zijn dichtgezet met isolatiemateriaal maakt dit niet anders, omdat het vonnis over de wijze van herstel geen aanwijzingen inhoudt. Uit het vonnis volgt dat onrechtmatige hinder moest worden verholpen. Dat de genomen maatregelen daarvoor onvoldoende zijn is niet gebleken. Bovendien hebben [eiseressen] verklaard dat dit noodmaatregelen zijn in afwachting van de afbouwwerkzaamheden die nog moeten plaatsvinden in het pand nr. [nummer 1]. Daarom wordt voorshands geoordeeld dat [eiseressen] hebben voldaan aan dit deel van de veroordeling uit het vonnis van 18 september 2024.
Betekenis termijn voor nakoming
4.6.
In r.o. 5.2 van het vonnis zijn [eiseressen] veroordeeld binnen zeven dagen na de datum van dat vonnis tot herstel van zaken die vochtschade of lekkage veroorzaken in de woning, waaronder in ieder geval begrepen de werkzaamheden die genoemd zijn in de e-mail van 17 juli 2024.
4.7.
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de bedoeling van de in de veroordeling genoemde termijn van ‘binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis’.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] leggen dit zo uit dat [eiseressen] binnen zeven dagen na 18 september 2024 de volledige vochtproblematiek moest oplossen. [eiseressen] hebben betoogd dat zij de termijn zo uitleggen dat zij voortvarend met de herstelwerkzaamheden moesten beginnen, maar dat het, zeker bij vochtproblematiek, zo moet zijn dat als de oorzaak in hun risicosfeer ligt en eerdere herstelwerkzaamheden onvoldoende blijken te zijn geweest, zij nog de kans hebben om nadere werkzaamheden uit te voeren, zonder dat zij gelijk dwangsommen verschuldigd worden.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De werkzaamheden genoemd in de e-mail van 17 juli 2024 waarnaar in de veroordeling verwezen wordt, hadden betrekking op een goot die lek was, het plaatsen van HWA-pijpen en het aankouwen/herstellen van lood op sommige plekken. Dit zijn allemaal werkzaamheden waarvan niet is gesteld of gebleken dat deze niet binnen een termijn van zeven dagen termijn uitgevoerd zouden kunnen worden, of dat er tenminste binnen die termijn een begin mee gemaakt kon worden. Omdat algemeen bekend is dat vochtproblematiek een lastig probleem is en ook verschillende oorzaken kan hebben, is de strekking van deze veroordeling in ieder geval niet geweest dat binnen die termijn de gehele vochtproblematiek moest zijn verholpen.
Strekking dictum over omvang werkzaamheden
4.9.
Partijen verschillen ook van mening over de strekking van het dictum in r.o. 5.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat uit de formulering: ‘waaronder in ieder geval begrepen de werkzaamheden die genoemd zijn in de e-mail van 17 juli 2024’ volgt dat ook de problemen zoals die al waren vermeld in het rapport van [bedrijf]! verholpen moesten worden door [eiseressen] In die stelling worden zij niet gevolgd. Die verplichting blijkt niet uit het dictum van het vonnis en volgt ook niet uit de inhoud van de overwegingen waarop het dictum is gebaseerd.
4.10.
Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in overweging dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het aanbod van de aannemer van 18 november 2024 om samen nog een keer door het pand te lopen om te bekijken wat er nog aan werkzaamheden moest gebeuren niet hebben aangenomen. Dit had bijvoorbeeld tot gevolg dat de aannemer de vochtplekken in de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] pas tijdens de plaatsopneming voor het eerst met eigen ogen heeft gezien, hetgeen het bedenken van de noodzaak van eventuele aanvullende herstelwerkzaamheden lastiger maakt. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eerder wel al een ronde door hun pand hadden gemaakt met een medewerker van de projectontwikkelaar maakt dat niet anders. Het aanbod was concreet en uit de context waarin dit aanbod is gedaan volgt dat het gericht was op het oplossen van de problemen.
Hebben [eiseressen] aan hun verplichtingen uit het vonnis voldaan?
4.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat [eiseressen] niet aan hun verplichtingen uit dit deel van de veroordeling hebben voldaan. In dat verband hebben zij aangevoerd dat er geen werkzaamheden zijn uitgevoerd aan het platte dak aan de achterzijde van de woning waarvan zij al twee jaar zeggen dat het daar lekt en waarover ook al gesproken werd in het rapport van [bedrijf]! dat zij in april 2024 hebben laten opstellen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder gesteld dat [eiseressen] niet voortvarend de werkzaamheden hebben uitgevoerd en bovendien de nok van het dak van nr. [nummer 1] wekenlang open hebben laten liggen tijdens werkzaamheden zodat regen via de zijwangen van het dak in de scheidsmuur kon binnendringen. Zij hebben gesteld dat als gevolg daarvan het vochtgehalte in de scheidsmuur alleen maar is toegenomen.
4.12.
[eiseressen] hebben gesteld dat de tussengoot tussen de beide panden volledig opnieuw bekleed is met zink, maar dat dit gebeurt door een loodgieter en dat stukken soms moeten worden ingemeten en elders moeten worden gemaakt zodat de werkzaamheden niet altijd binnen een week klaar kunnen zijn. Verder hebben zij gesteld dat een aantal rabatdelen zijn vervangen, dat de HWA-pijpen aan de achterzijde zijn hersteld en dat op sommige plekken het lood is vervangen.
4.13.
Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde 2] twee verschillende plekken op de scheidsmuur aangewezen waar een dusdanig vochtprobleem aanwezig is dat hierdoor de verf op de muur is aangetast. [gedaagde 2] heeft desgevraagd verklaard dat vochtmetingen op de vochtplek op de eerste verdieping een resultaat geven van circa 80% en dat die waarde zich vanaf die plek over de hele lengte naar het dakraam toe voordoet op dezelfde hoogte op de muur boven de trap. Hij heeft gesteld dat deze lekkage het gevolg is van de lekkage via het aansluitende platte dak van nr. [nummer 1].
4.14.
[eiseressen] hebben verklaard dat het platte dak geheel is nagelopen en dat daar geen lekkages zijn geconstateerd. Verder hebben zij er tijdens de plaatsopneming op gewezen dat aan de binnenzijde van het platte dak in nr. [nummer 1] geen vochtplekken zichtbaar zijn en hebben zij op het platte dak aangewezen welke werkzaamheden daar zijn verricht.
4.15.
Op de begane grond (feitelijk onder de eerder aangewezen vochtplek) heeft [gedaagde 2] in nr. [nummer 2] nog een vochtplek aangewezen, een aantal centimeters boven de plint. Hij heeft verklaard dat ook deze plek het gevolg is van lekkage van boven en vocht dat in de scheidsmuur gelopen is. Hij heeft verder verklaard dat een vochtmeting bij de vochtplek een resultaat van circa 70% oplevert, terwijl hoger op de muur boven de vochtplek percentages van circa 20% worden gemeten.
4.16.
De aannemer heeft in reactie hierop verklaard dat het bij die resultaten niet logisch is dat het vocht op de begane grond van boven af komt omdat anders dezelfde hoge vochtconcentratie ook gemeten zou moeten worden hoger op de muur.
4.17.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Tijdens de plaatsopneming kon worden geconstateerd dat er op de door [gedaagde 2] aangewezen plaatsen vocht in de muur aanwezig is. Niet kon echter met voldoende zekerheid worden vastgesteld wat de oorzaak/bron van dit vocht is. Partijen verschillen hierover van mening, maar waren eensgezind over het feit dat de exacte oorzaak van waterlekkage vaak lastig is vast te stellen. Weliswaar hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] allerlei vermoedens geuit over de oorzaak, maar deze vermoedens zijn door [eiseressen] betwist. Om de oorzaak te kunnen vaststellen is nadere bewijslevering noodzakelijk, bij voorkeur met een deskundigenbericht. Daarvoor leent een kort geding procedure zich naar haar aard echter niet.
4.18.
Dit betekent dat op dit moment niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de oorzaak van de lekkages in de risicosfeer van [eiseressen] (toestand van het pand op nr. [nummer 1] of uitgevoerde werkzaamheden) gelegen is, maar dit kan ook niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten. De vraag of [eiseressen] dwangsommen hebben verbeurd kan daarom in deze procedure niet worden beantwoord. Omdat vaststaat dat [eiseressen] in ieder geval de intentie hebben gehad om met de herstelwerkzaamheden aan de veroordeling uit het vonnis van 19 september 2024 te voldoen weegt hun belang bij staking van de executie totdat in een bodemprocedure of anderszins is komen vast te staan wat de oorzaak is van de vochtproblematiek in het pand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en wie daarvoor verantwoordelijk is, zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij voortzetting van de executie.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseressen] zullen worden toegewezen.
4.20.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseressen] begroot op:
dagvaarding € 144,47
vastrecht € 714,00
salaris advocaat € 1.107,00
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals in de beslissing)
Totaal € 2.143,47
4.21.
De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. Voor de gevraagde verhoging van dwangsommen bestaat onvoldoende grond, zeker omdat – zoals hiervoor is overwogen – de oorzaak/bron van de vochtproblematiek niet kan worden vastgesteld in dit kort geding en in dit kort geding de vraag niet kan worden beantwoord of [eiseressen] dwangsommen hebben verbeurd.
4.22.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op nihil aan salaris van de advocaat.
4.23.
Ten overvloede geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging om vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure in gezamenlijk overleg nu al een deskundige aan te wijzen om de oorzaak van de vochtproblematiek in de muur bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vast te stellen. Dit, en een daarop volgende aanpak van de vochtproblematiek in de gemeenschappelijke muur, lijkt de voorzieningenrechter in het belang van beide partijen.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om verdere executiehandelingen te (laten) verrichten n.a.v. het door de voorzieningenrechter op 18 september 2024 gewezen vonnis onder zaaknummer C/15/353356 en bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na betekening van dit vonnis in strijd handelen met dit verbod zij hoofdelijk een (eenmalige) dwangsom verbeuren van € 25.000,-,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van € 2.143,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op nihil.
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 5 februari 2025.1