2 De feiten
2.1.
De voorzieningenrechter uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
[eiseres] is de moeder van Marianne Vaatstra, die op 1 mei 1999 door een misdrijf om het leven is gekomen. Bij vonnis van 19 april 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland een verdachte voor dat misdrijf veroordeeld.
2.3.
[gedaagde] betreft een particulier die ervan is overtuigd dat niet deze verdachte de moord op Marianne Vaatstra heeft gepleegd. Op onder meer zijn website uit hij zijn overtuiging dat de werkelijke moordenaar door een complot op het hoogte justitiële niveau buiten schot is gehouden.
2.4.
[gedaagde] voelt zich in die overtuiging gesterkt door het dagboek van [eiseres]. Op zijn website publiceert hij dat dagboek en citeert hij uit dat dagboek.
2.5.
[eiseres] heeft geen toestemming gegeven voor het citeren uit en het publiceren van haar dagboek.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] vergeefs verzocht en gesommeerd om het dagboek van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden en alle kopieën die hij ervan heeft, te vernietigen en een opgave te doen van al diegenen aan wie hij het dagboek heeft verstrekt.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, verkort weergegeven, een met dwangsommen versterkte veroordeling van [gedaagde] het dagboek aan eiseres terug te geven, een opgave te doen van alle personen aan wie hij dat dagboek heeft verstrekt, een verbod om het dagboek op welke wijze dan ook openbaar te maken, een gebod om het dagboek van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden, een verbod om op zijn websites een aankondiging van publicatie van het dagboek te doen, een gebod om dergelijke aankondigingen te verwijderen en verwijderd te houden, een gebod om op één van zijn websites melding te maken van dit vonnis en een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot ter grootte van
€ 50.000,-- op de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van het handelen van [gedaagde], een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de volledige kosten van deze procedure in de zin van art. 1019h Rv.
3.2.
Daartoe stelt [eiseres], samengevat weergegeven, dat het dagboek van [eiseres] auteursrechtelijke bescherming geniet en [gedaagde] de auteursrechten van [eiseres] op haar dagboek schendt door zonder haar toestemming daaruit te citeren en het dagboek te publiceren. [eiseres] stelt dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar auteursrechten op een zodanige wijze dat dit een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer met zich brengt, terwijl niet blijkt dat er een zodanige zwaarwegend (publiek) belang bestaat bij citatie uit en publicatie van haar dagboek dat van haar kan worden gevergd dat zij die inbreuk moet dulden.
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak, met het oog op een doelmatige bespreking samengevat weergegeven, om het volgende. [eiseres] roept de bescherming in die haar als auteursrechthebbende toekomt tegen een inbreuk op haar auteursrecht met citatie uit en publicatie van haar dagboek. Te beoordelen staat of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar op grond van die inbreuk gevorderde voorzieningen.
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiseres] gelet op de door haar gestelde inbreuk op haar auteursrecht, mede in het licht van de door haar gestelde en onweersproken gebleven inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer, voldoende spoedeisend belang heeft bij een vordering in kort geding.
4.3.
Tegen [gedaagde] is verstek verleend. Dit brengt met zich dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen, wanneer deze de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
4.4.
De voorzieningenrechter zal, gelet op deze maatstaf, de vorderingen van [eiseres] toewijzen op de wijze als hierna wordt bepaald, met uitzondering van het gevorderde voorschot op een schadevergoeding. Die vordering wordt afgewezen. Daarvoor is redengevend dat terughoudendheid op zijn plaats is en een dergelijk voorschot alleen voor toewijzing vatbaar is als de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit volgt dat uit hoofde van onverwijlde spoed onmiddellijke toewijzing van dat voorschot geboden is. De aannemelijkheid en de vereiste mate van spoed zijn de voorzieningenrechter niet toereikend gebleken.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding. Die kosten zullen worden begroot op de voet van wat art. 1019h Rv bepaalt en met inachtneming van de IE-indicatietarieven voor een eenvoudige zaak in kort geding. De kosten daarom begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat € 6.000,00
Totaal € 6.375,80
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
1. beveelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle papieren en digitale versies van het dagboek aan (de advocaat van) [eiseres] ter hand te stellen,
2. beveelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis per aangetekende post een opgave te doen van alle personen en adressen aan wie hij het dagboek - op welke wijze dan ook - ter beschikking heeft gesteld,
3. verbiedt [gedaagde] om de inhoud van het dagboek of delen daarvan, op enigerlei wijze te openbaren, en beveelt om de reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van zijn websites te verwijderen en verwijderd te houden,
4. beveelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder artikel, bericht of melding waaruit het voornemen blijkt om de inhoud van het dagboek, of delen daarvan, te openbaren op zijn websites te verwijderen en verwijderd te houden,
5. beveelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, bovenaan op de ‘homepage’ van de website [naam website], met lettertype Times New Roman, grootte 12, althans duidelijk leesbaar, melding te maken van de inhoud van dit vonnis,
6. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.500,-- (zegge: vijfentwintig honderd euro) voor iedere dag dat hij zich niet aan (één van) de hiervoor uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintig duizend euro) per hoofdveroordeling is bereikt,
7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.375,80 te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op een bedrag van € 131,-- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na de dag waarop dit vonnis is betekend tot de dag waarop volledige betaling plaatsvindt,
8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9. wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, bijgestaan door mr. A Hut, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.1