9.3.
Schade zoals berekend door MRW Accountants
9.3.1.
Algemeen
( a) Elke winkelier heeft MRW Accountants een berekening laten maken van geleden schade ten gevolge van tekortschieten door Time Out; het resultaat van die berekening is door de winkeliers ten grondslag gelegd aan de individuele vorderingen van de winkeliers om Time Out te veroordelen tot voldoening van een nader aangeduide geldsom.
De door de accountant gehanteerde cijfers zijn, zo stellen de winkeliers, ontleend aan de jaarcijfers van de individuele franchisenemers.
Time Out hanteerde een brutowinstmarge van 40% of meer. De accountant heeft daarom een brutomarge van 40% aan zijn berekening ten grondslag gelegd; in werkelijkheid zijn de gerealiseerde bruto marges tussen de 30 en 37% geweest in 2012. In verband met de non-belevering en het doorlopen van de kosten bedroegen de marges in 2013 slechts 15%, aldus de winkeliers.
( b) In algemene zin weerspreekt Time Out de overgelegde rapporten omdat zij onduidelijk zijn en niet zijn onderbouwd. Waar de berekeningen zijn gebaseerd op gunstige cijfers over voorafgaande jaren, zijn deze niet te verenigen met het door de winkeliers in conventie ingenomen standpunt dat zij zich in een penibele financiële situatie bevonden en jarenlang door Time Out zijn benadeeld.
De vaststelling van schade(vergoeding) vereist dat de werkelijke situatie wordt vergeleken met de situatie dat niet in februari 2013 zou zijn opgezegd. Het is bepaald geen gegeven dat de winkeliers, zoals zij suggereren, hun winkels (die grote schulden hadden) met succes zouden hebben kunnen voortzetten wanneer Time Out niet zou hebben opgezegd.
Het is aan de winkeliers om aan te tonen dat de opzegging en/of de opschorting van leveranties er de oorzaak van is geweest dat de winkeliers hun winkels hebben gestaakt; ook de verdere bewijslast ten aanzien van de omvang van hun schade ligt bij de winkeliers.
( c) Omtrent diverse onderdelen van de opstellingen van MRW Accountants overweegt de rechtbank als hierna onder 9.3.2 tot en met 9.3.7., telkens onder (c), verwoord.
9.3.2.
Goodwill
( a) De winkeliers stellen dat zij bij het starten van hun bedrijf een bedrag voor inventaris en goodwill hebben betaald.
De winkeliers voeren aan dat door de gedragingen van Time Out in 2013 de exploitatie van de winkels niet langer mogelijk is gebleken. Klanten zijn weggebleven en de goede naam en uitstraling van de winkels is teniet gegaan. Een ‘going concern’-verkoop is daardoor onmogelijk geworden en de winkeliers hebben hun winkels moeten sluiten zonder enige vergoeding voor goodwill te ontvangen. Indien Time Out haar verplichtingen was nagekomen, hadden de winkeliers de door hen betaalde en opgebouwde goodwill kunnen verzilveren. Juist omdat de winkels het in 2012 door de economische crisis zwaar hadden, had Time Out begin 2013 niet mogen opzeggen: er was goodwill, maar deze verdween als sneeuw voor de zon. Doordat Time Out de winkeliers niet de gelegenheid heeft gegeven hun ondernemingen voort te zetten, is hen de kans ontnomen deze op een goed moment te verkopen om goodwill te verzilveren.
De enkele omstandigheid dat met een bedrijf verlies wordt geleden staat er blijkens de jurisprudentie niet aan in de weg dat een vergoeding voor goodwill wordt voldaan.
De omstandigheid dat Time Out in 2013 enkele winkels heeft willen overnemen toont aan dat er wel degelijk goodwill aanwezig was.
( b) Time Out bestrijdt de opgave van verloren gegane goodwill. Time Out weerspreekt in dit verband onder meer dat de winkeliers bij de start betaald hebben voor goodwill; er is blijkens de balansen slechts betaald voor inventaris en voorraad.
Ook wijst Time Out er op dat de betalingsachterstanden het onwaarschijnlijk maken dat de winkels een aanzienlijk bedrag aan goodwill hebben kunnen opleveren. Voor het bestaan van goodwill moet worden aangetoond dat de onderneming meer waard is dan de balanswaarde. Op dit punt stellen de winkeliers niets. Dat is ook logisch, aldus Time Out, omdat het onwaarschijnlijk is dat de winkeliers hun winkel tegen betaling aan een derde zouden hebben kunnen overdragen; de winkels van gedaagden hadden namelijk schulden, waarmee niet te verenigen valt dat goodwill zou kunnen worden ‘verzilverd’.
Time Out heeft weliswaar aangegeven bepaalde winkels te willen overnemen, maar hiermee bedoelde zij slechts dat zij de voorraad van bepaalde winkels wilde verkopen om zodoende schade te voorkomen.
( c) De rechtbank overweegt als volgt.
Het is zeer wel mogelijk dat naar de stand van zaken per 11 januari 2013, de dag dat Time Out een leveringsstop bewerkstelligde, sprake was van goodwill, welke goodwill in de periode daarna verloren is gegaan. Met goodwill wordt in dit verband bedoeld dat gedeelte van de marktwaarde van de onderneming dat niet direct toewijsbaar is aan de activa en passiva; het gaat om de meerwaarde van een onderneming boven het netto vermogen.
Het is aan de afzonderlijke winkeliers om te bewijzen dat het door hen gestelde bedrag aan verloren goodwill juist is. Of bij de start van de winkel ter zake van goodwill een betaling is gedaan, is niet relevant, omdat uitsluitend van belang is het verloren gegaan zijn van ‘verdiencapaciteit’ zoals deze op 11 januari 2013 bestond; het betaald zijn van goodwill bij de start van de onderneming is hoogstens een aanwijzing dat zulke goodwill op 11 januari 2013 ook aanwezig was.
Niet uitgesloten is dat goodwill berekend kan worden met betrekking tot een onderneming die verlies lijdt (het andersluidende standpunt van Time Out passeert de rechtbank), zij het dat de (zeer) bijzondere redenen die daarvoor aanwezig moeten zijn (ook) vallen binnen de bewijslast van de winkeliers.
De rechtbank overweegt dat het debat van partijen inzake de goodwill onvoldoende is geweest om op dit punt nu al een beslissing te geven. Ten aanzien van elke individuele winkelier zal nader bezien moeten worden of het desbetreffende onderdeel van diens vordering toewijsbaar is. Ter gelegenheid van de hierna onder 18 aangekondigde comparitie zal met partijen overleg plaatsvinden hoe op het punt van de goodwill de verdere gang van zaken zal kunnen zijn.
9.3.3.
Licentievergoedingen
( a) De winkeliers stellen dat zij met Time Out een vergoeding van 4% over de omzet voor het ‘gebruik’ van de Time Out-formule waren overeengekomen, maar dat Time Out in 2010 eenzijdig een fee-verhoging van 1% heeft opgelegd. Hiertegen zijn de franchisenemers opgekomen, maar zonder resultaat.
( b) Time out weerspreekt dat zij een hoger bedrag aan licentievergoedingen in rekening heeft gebracht dan waarop zij recht had. Door de Franchiseraad is unaniem ingestemd met de verhoging van de fee naar 5% per 1 januari 2011. Voorts voert zij aan dat de winkeliers nooit over de hoogte of over de berekeningswijze van de licentievergoedingen hebben geklaagd. In elke geval zijn vorderingen tot terugbetaling van tussen 2002 en 2008 beweerdelijk teveel betaalde licentievergoedingen verjaard.
( c) De rechtbank stelt vast dat nadat Time Out in haar verweer had geponeerd (i) dat door de Franchiseraad unaniem is ingestemd met verhoging van de fee per 1 januari 2011 en (ii) dat de winkeliers nooit over de hoogte of de berekeningswijze hebben geklaagd, door de winkeliers deze stellingen (i) en (ii) niet zijn weersproken. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat vanwege de winkeliers is ingestemd met genoemde verhoging, althans dat zij voorafgaande aan het ontstaan van het geschil met Time Out niet hebben geprotesteerd tegen de op basis van het verhoogde fee in de loop der tijd door Time Out opgestelde berekeningen.
In het licht van dit een en ander hebben de winkeliers hun recht verwerkt om op enigerlei wijze de aan hen in rekening gebrachte fee nu nog ter discussie te stellen. Het als lid van de Franchiseraad instemmen met de verhoging c.q. als in bedoelde raad vertegenwoordigde winkelier geen bezwaar maken tegen de geaccepteerde verhoging, en het nimmer klagen over de berekende fee, zijn bij elkaar genomen gedragingen van de winkeliers die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar zijn met het in deze procedure terugvorderen van beweerdelijk te veel betaalde fee.
9.3.4.
Juridische kosten en advieskosten
( a) Elke winkelier voert in verband met “juridische/advies kosten” een post van € 12.500,- op ter zake van reeds gemaakte kosten, alsmede een PM-post ter zake van nog te verwachten kosten. De winkeliers stellen dat zij de reeds gemaakte kosten met facturen kunnen onderbouwen.
( b) Time Out voert aan dat de winkeliers hun stellingen ter zake van juridische kosten en advieskosten hadden kunnen onderbouwen met het overleggen van declaraties. Nu zij een ongespecificeerd bedrag ter zake van reeds gemaakte kosten hebben opgegeven, moet aan dit onderdeel van hun vordering worden voorbijgegaan wegens het verzaken in de stelplicht. Voorts geldt dat nu de winkeliers ondanks een expliciet verzoek van Time Out geen facturen hebben overgelegd, zij (ook gezien artikel 111 lid 3 Rv) niet tot nader bewijs kunnen worden toegelaten.
Time Out nodigt de winkeliers uit om duidelijkheid te verschaffen over de met hun advocaat gemaakte prijsafspraken.
( c) De rechtbank stelt vast dat waar Time Out reeds bij antwoord in reconventie om bewijsstukken en nadere onderbouwing heeft gevraagd, de winkeliers noch bij repliek in reconventie, noch ter gelegenheid van het pleidooi op genoegzame wijze nadere invulling hebben gegeven aan de op hen rustende verplichting om dit onderdeel van de vorderingen nader te adstrueren.
Toewijsbaarheid van dit onderdeel van de vordering is derhalve voorshands niet aan de orde; nadere overlegging van bewijsstukken kan wellicht tot een andere uitkomst leiden.
9.3.5.
Imagoschade
( a) De winkeliers verwijzen wat betreft deze post naar de toelichting op het rapport van MRW Accountants; in dat rapport is in algemene zin vermeld: “Door de acute leveringsstop d.d. 15-01-2013, de steeds legere winkels, de daarmee samenhangende uitstraling, de inval en de negatieve publiciteit hebben de ondernemers imagoschade geleden”. De winkeliers voeren aan dat deze schade moeilijk in concrete bedragen is te vatten en daarom wordt gevorderd dat de rechtbank voor elke winkelier een vergoeding naar billijkheid vast zal stellen.
( b) Time Out weerspreekt deze post niet alleen omdat zij zonder enige onderbouwing is, maar ook omdat deze beweerdelijk geleden schade zou moeten leiden tot een afwaardering van de post goodwill (hetgeen niet blijkt), terwijl daarnaast deze schade is veroorzaakt doordat winkeliers zélf de publiciteit hebben opgezocht.
De partij die zich beroept op een recht op schadevergoeding dient het bestaan van die schade te bewijzen; het enkel opnemen van een post in het rapport van de accountant biedt die onderbouwing niet, aldus Time Out.
( c) De rechtbank stelt vast dat de winkeliers dit onderdeel van de vordering niet onderbouwen door te verwijzen naar het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 sub b BW en aan te voeren dat zij (niet in vermogensschade bestaand) nadeel hebben geleden doordat zij in eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in hun persoon zijn aangetast.
In het licht hiervan kan de rechtbank aangevoerde ‘imagoschade’ slechts opvatten als door Time Out bewerkstelligde vermindering van de goodwill. Afzonderlijke schadevergoeding, naast de eventuele vergoeding van verloren goodwill (zie hiervoor onder 9.3.2), is daarmee niet aan de orde.
9.3.6.
Schade door inval
( a) De winkeliers stellen dat al hun winkels op de dag van de inval door Time Out, op 7 februari 2013, gesloten zijn geweest en dat er ook op andere wijze dan door omzetderving schade is veroorzaakt door Time Out.
( b) Time Out weerspreekt de wijze van berekening van de schade, daargelaten dat niet elke winkel ook daadwerkelijk gesloten is geweest op 7 februari 2013.
( c) De rechtbank overweegt dat er aanleiding is voor elk individueel geval te onderzoeken of op 7 februari 2007 schade door stillegging van de winkel is veroorzaakt.
9.3.7.
Brutowinstmarge gederfde omzet 2013 en margeverlies gerealiseerde omzet 2013
( a) De winkeliers stellen dat zij door toedoen van Time Out in 2013 omzet zijn misgelopen. Door de niet-belevering met ingang van 15 januari 2013 is de voorraad teruggelopen en hebben de winkeliers, teneinde nog omzet te kunnen blijven genereren, de bestaande voorraad sterk afgeprijsd moeten verkopen. De winkels waren bijna leeg, terwijl de vaste kosten doorliepen. Het een en ander heeft de door de accountant berekende schadeposten opgeleverd.
( b) Time Out bestrijdt dat er reden is de winkeliers omzet en verliezen te vergoeden; ook weerspreekt zij de rekenkundige grondslag van de vordering, in het bijzonder dat de omzet in 2013 gelijk zou zijn geweest aan die in 2012 (de volledige omzet van 2013 ten opzichte van 2012 is met 6% gekrompen, aldus Time Out).
De inzake de beweerdelijke overbelevering ingenomen stelling van de winkeliers dat zij een zeer lage winstmarge hadden, verdraagt zich niet met de wat betreft de (gemiste) omzet ingenomen stelling dat zij 40% brutomarge zijn misgelopen.
( c) De rechtbank constateert dat de winkeliers op twee wijzen (daargelaten de hierna onder 9.4 te bespreken schade in verband met voortijdige beëindiging) omzetverlies ter vergoeding voorgelegd hebben:
(1e) brutowinstmarge gederfde omzet 2013, in de rapporten van MRW Accountants nader onderbouwd met de stelling dat door toedoen van Time Out de winkeliers bedragen aan omzet zijn misgelopen, waarvan de schade is vastgesteld op een genormaliseerde bruto winstmarge van 40% van de gederfde omzet, waarbij die gederfde omzet is bepaald door 2013 te vergelijken met 2012,
(2e) margeverlies gerealiseerde omzet 2013, in de rapporten van MRW Accountants nader onderbouwd met de stelling dat door het niet-beleveren met ingang van 15 januari 2013 de voorraden snel zijn teruggelopen, waardoor de winkeliers de voorraden sterk afgeprijsd hebben moeten verkopen, waardoor de door de winkeliers in 2013 gerealiseerde marge ver onder de genormaliseerde marge gebleven. De schade is berekend door de gerealiseerde marge in 2013 te vergelijken met de genormaliseerde marge van 40%.
De rechtbank overweegt dat het haar voorkomt dat de winkeliers hier serieus te nemen schade aan de orde hebben gesteld. Het verweer van Time Out noopt er evenwel toe om nader aandacht te besteden aan de onderbouwing van de gevorderde bedragen.
9.4.
Schadeplichtigheid Time Out in verband met overbevoorrading
( a) Elke winkelier heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Time Out jegens hem schadeplichtig is vanwege langdurige structurele overbevoorrading, met veroordeling van Time Out tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De winkeliers stellen dat Time Out met gebruikmaking van haar eenzijdige beleveringsbevoegdheid de franchisenemers gedurende vele jaren heeft overbeleverd; met een hoog inkoopvolume kon Time Out voor zichzelf inkoopkortingen en andere voordelen verkrijgen. De structurele overbevoorrading heeft geleid tot oplopende schulden, waarover vervolgens weer hoge rente werd berekend. De overbevoorrading had bovendien tot gevolg dat de winkeliers geregeld met onverkoopbare voorraden bleven zitten die tegen lage prijzen moesten worden verkocht, waardoor de winstmarge werd gedrukt. Naast de ‘gedwongen’ uitverkoopacties doordat de voorraden te hoog opliepen, moesten de winkeliers ook deelnemen aan uitverkoopacties en sales. Door het een en ander kende de structurele voorraad feitelijk een relatief laag niveau, maar er was wel degelijk sprake van overbelevering. Hier is veelvuldig over geklaagd, ook telefonisch.
Het op deze wijze handelen van Time Out is in strijd met de verplichting tot deugdelijke belevering van een franchisegever.
Omdat de schade zich uitstrekt over een langere periode (vanaf tenminste 2008) en de schade thans nog niet exact kan worden bepaald, vorderen de winkeliers wat betreft deze schadepost een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
( b) Time Out weerspreekt dat er van overbelevering sprake is geweest. De statistieken inzake de voorraden van de procederende winkeliers (mede gerelateerd aan de andere Time Out-winkeliers en aan de branche als geheel) wijzen hier niet op.
Time Out wijst er op dat de stellingen van de winkeliers dat zij structureel een te hoge voorraad hadden, niet valt te verenigen met de ook door hen ingenomen stelling dat hun voorraad een relatief laag niveau kende.
Over overbelevering of uitverkoop is nooit geklaagd.
Time Out wijst er op dat het niet aan haar is om te bewijzen dat overbelevering niet aan de orde is geweest, maar aan de winkeliers om te bewijzen dat dit wél het geval is geweest.
( c) De rechtbank overweegt als volgt.
[I] De rechtbank constateert dat de winkeliers hebben gesteld en na het verweer van Time Out hebben herhaald, dat er sprake is geweest van structurele overbelevering en dat daarover is geklaagd. Nadat de aanvankelijke stelling van de winkeliers dat zij kampten met (te) grote voorraden door Time Out gemotiveerd was weersproken, hebben de winkeliers in tweede instantie aangevoerd dat hun voorraden feitelijk (betrekkelijk) klein waren omdat (noodgedwongen) veel uitverkopen en andere acties plaatsvonden. Na handhaving van haar verweer door Time Out, hebben de winkeliers (ter gelegenheid van het pleidooi) opnieuw verwezen naar door hen eerder geuite klachten.
[II] De rechtbank overweegt dat onrechtmatig en schadeplichtig handelen van Time Out wegens langdurige structurele overbevoorrading kan worden aangenomen indien
(1e) Time Out als franchisegeefster haar bevoegdheden om de afnameverplichtingen van de franchisenemers tot op zekere hoogte eenzijdig te bepalen, heeft misbruikt door gedurende lange periode meer te leveren dan de Time Out-verkooppunten tegen gebruikelijke verkoopprijzen konden omzetten, terwijl
(2e) de winkeliers bij herhaling uitdrukkelijk bezwaar hebben aangetekend tegen deze overbelevering.
De rechtbank acht onrechtmatig en schadeplichtig handelen van de franchisegever pas aanwezig als beide elementen zijn vervuld, omdat een franchisemodel als dat van Time Out werd gekenmerkt door samenwerking en afstemming over en weer. Time Out kon niet uitleveren naar het haar goeddunkte, zij diende uit oogpunt van de te betrachten redelijkheid en billijkheid rekening te houden met de ‘verkoopcapaciteit’ van de winkeliers. De winkeliers van hun kant dienden duidelijkheid te geven aan Time Out als het ging om door hen op dit vlak ondervonden problemen: pas als zij daarover voldoende helder en concreet waren, konden zij van Time Out verlangen dat deze haar beleid wijzigde.
[III] De rechtbank stelt vast dat de winkeliers in deze procedure geen afdoende onderbouwing hebben gegeven van hun stelling dat er structureel méér werd geleverd dan winstgevend verkocht kon worden en dat zij jegens Time Out daarover bij herhaling uitdrukkelijk hebben geklaagd. Ook uit de door de winkeliers overgelegde bewijsstukken kan niet worden afgeleid dat stelselmatig en gespecificeerd onder de aandacht van Time Out is gebracht dat zij misbruik maakte van haar bevoegdheid.
Door de winkeliers is verwezen naar een brief van ABSZ accountants en adviseurs van 29 augustus 2012, namens (vooral) de franchiseraad (productie 11 bij antwoord in conventie), in welk schrijven van vier pagina’s één alinea zijdelings is gewijd aan de ‘overbelevering’:
“1. Fee 30% aan de lage kant
2011 was een slecht jaar, waarin bijna niemand geld heeft verdiend, dit jaar wel als uitgangspunt gekozen door het HK. Veel ondernemers hadden gemiddeld een behoorlijk hogere marge de voorgaande jaren. Het argument dat veel ondernemers hoge voorraden hebben welke voor een groot deel door het USG worden gefinancierd is niet terecht. De ondernemers heeft immers al een aantal jaren geen zeggenschap meer over de inkoop, ze moeten nu wel opdraaien voor hoge (en deels incourante) voorraden, dit is ons inziens niet fair.
Ons verzoek is dan ook om een hogere fee, waarbij meer naar het belang van de ondernemers wordt gekeken”.
Naast deze minimale (in wezen niet ter zake doende) onderbouwing, is door de winkeliers slechts verwezen naar enkele mailtjes van de ondernemer [gedaagde (13-82)] (producties 34 bij conclusie van dupliek in conventie), te weten één mailtje uit 2009 en twee mailtjes uit 2012 waarin deze niet meer dan enkele kanttekeningen (vraagtekens) plaatst bij door Time Out geplande acties.
[IV] De winkeliers vorderen (ieder voor zich) een verklaring voor recht dat Time Out jegens hen schadeplichtig is vanwege langdurige structurele overbevoorrading, met veroordeling van Time Out tot schadevergoeding (op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet). Als hiervoor onder III aangegeven, is door de winkeliers geen afdoende onderbouwing gegeven van hun stelling dat door Time Out structureel werd overbeleverd en dat zij daarover bij herhaling uitdrukkelijk hebben geklaagd.
Aan het slot van de conclusie van eis in reconventie, waar de hier bedoelde eis werd geformuleerd, hebben de winkeliers inzake diverse door hun ingenomen stellingen - waaronder die van de overbevoorrading - een lijst gepresenteerd van mogelijk te horen getuigen, zonder aanduiding welke getuige een relevante verklaring zou kunnen afleggen ten aanzien van de opgesomde stellingen (waaronder die van de overbevoorrading). Nadien hebben de winkeliers hun standpunt herhaald (zie hiervoor onder I), maar zij hebben daarbij slechts verwezen naar stukken (zie hiervoor onder III); zij hebben geen nadere omschrijving van hun bewijsaanbod gepresenteerd en nog minder aangeduid welke getuige(en) juist ten aanzien van het hier bedoelde onderdeel van de vorderingen een verklaring zou(den) kunnen afleggen.
Aan de rechtbank is aldus weliswaar een bewijsaanbod gedaan, maar dat is - in het licht van het verweer van Time Out en de hiervoor onder III als relevant aangemerkte feiten die vast staan - een onvoldoende specifiek bewijsaanbod geweest. Gelet hierop gaat de rechtbank daaraan voorbij en zal zij de gevraagde verklaringen voor recht niet (kunnen) uitspreken. Daarmee komen ook de daarmee verband houdende vorderingen tot verwijzing naar de schadestaat en vereffening volgens de wet niet voor toewijzing in aanmerking.
9.5.
Schadeplichtigheid Time Out voor gederfde inkomsten
( a) Elke winkelier heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Time Out jegens hem schadeplichtig is voor gederfde inkomsten vanwege de voortijdige beëindiging van de franchiseovereenkomst, met veroordeling van Time Out tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
( b) De rechtbank constateert dat de winkeliers dit onderdeel van hun vorderingen niet nader hebben toegelicht in het stuk waarbij het werd ingesteld, te weten de conclusie van eis in reconventie.
De rechtbank stelt vast dat in deze procedure er overigens geen woord meer is gewijd aan dit onderdeel van de vorderingen: Time Out heeft slechts de stellingen van de winkeliers in algemene zin weersproken, de winkeliers hebben zich uitsluitend op andere aspecten van de zaak gericht.
Gezien dit een en ander hebben de winkeliers te weinig gesteld om zelfs maar aannemelijk te achten dat er een mogelijkheid bestaat dat (naast de hiervoor onder 9.3.7 bedoelde nadeel) schade is geleden door voortijdige beëindiging; nu deze (in vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vastgelegde) drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure niet wordt overschreden, komt dit onderdeel van de vordering voor afwijzing in aanmerking.