4.4.
Treant heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verweerder].
5. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een billijke vergoeding of andere vergoedingen dien(t)en te worden toegekend. Mede in verband daarmee moet ook een oordeel worden gegeven over de hoogte van zijn salaris.
6. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
7. Treant voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de verstoorde arbeidsverhouding. Zij doet daarmee een beroep op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de werkgever in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op omdat, zoals hierna zal worden overwogen, de verstoring is veroorzaakt door Treant. Toch zal de kantonrechter tot ontbinding overgaan omdat [verweerder] de ernstige verstoring van de arbeidsverhouding heeft erkend.
8. De kantonrechter is van oordeel dat de verstoring van de arbeidsverhouding geheel te wijten is aan Treant. Uit niets is de kantonrechter gebleken dat in de tientallen jaren dat [verweerder] heeft gewerkt als apotheker er sprake is geweest van onvoldoende functioneren als apotheker of als leidinggevende van apothekers. Ook vanaf het moment dat [verweerder] in dienst is van Treant is niet gebleken van zodanig disfunctioneren. De kantonrechter is van oordeel dat om te beginnen de "onderonsjes" tussen de vakgroep en het lid van de Raad van Bestuur, [XX], de verhouding hebben verstoord. Het is volstrekt onjuist dat Treant buiten [verweerder] om aan de vakgroep onder meer als optie heeft voorgelegd, het vertrek van [verweerder]. Gelet op de eerdere uiting van de Raad van Bestuur in haar brief van 24 juli 2015, had verder gewerkt moeten worden aan herstel van vertrouwen bij de vakgroep in [verweerder] als leidinggevende. De vakgroep en [verweerder] hadden dan tenminste de mogelijkheid gehad samen tot de conclusie te komen dat herstel wel of niet zou lukken, en zo niet, dat [verweerder] dan wel of niet verder zou kunnen als apotheker. Treant kan zich alleen al vanwege het contact tussen haar Raad van Bestuur en de vakgroep niet op het standpunt stellen dat de opstelling van de vakgroep haar niet aangerekend kan worden.
9. De verstoring van de arbeidsrelatie is vervolgens door toedoen van genoemd lid van de Raad van Bestuur samen met de vakgroep verergerd door te opperen (RvB) een procedure te starten tegen [verweerder] wegens mogelijk disfunctioneren, waartoe de vakgroep vervolgens is overgegaan. Voor een dergelijke procedure was op dat moment geen aanleiding en het ten onrechte starten door de vakgroep van die door de Raad van Bestuur gesuggereerde procedure kan Treant worden aangerekend. De ad hoc commissie die de ontvankelijkheid van de klacht van de vakgroep tegen [verweerder] heeft onderzocht, heeft naar het oordeel van de kantonrechter daarover een correct advies uitgebracht.
De kantonrechter verwijst naar dat advies, dat voorzover van belang is weergegeven in rechtsoverweging 2.12.
10. De kantonrechter is van oordeel dat deze door Treant veroorzaakte verstoring van de arbeidsverhouding met [verweerder] een ernstig verwijtbaar handelen van Treant oplevert. Dit betekent dat naast de uit de wet voortvloeiende transitievergoeding, [verweerder] in beginsel recht heeft op een billijke vergoeding ten laste van Treant. Omdat [verweerder] primair een vergoeding op grond van de cao-activeringsregeling (of: ams-regeling) heeft gevraagd, moet de kantonrechter daarover eerst een oordeel geven. Bij afwijzing van het primaire verzoek zal de kantonrechter het subsidiaire verzoek om een billijke vergoeding beoordelen.
11. De regeling waarop [verweerder] zich voor zijn primaire verzoek om een vergoeding beroept is een cao. Die moet de kantonrechter daarom zoveel mogelijk taalkundig uitleggen. Gelet op de tekst van artikel 6.1 van de cao (werkingssfeer) valt de beëindiging van het dienstverband van [verweerder] niet onder de activeringsregeling. Het dienstverband wordt immers beëindigd door ontbinding door de kantonrechter wegens de redelijke grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Er is geen sprake van een ontslag als bedoeld in artikel 6.1 wegens vermindering of beëindiging van de werkzaamheden, reorganisatie, of onbekwaamheid/ongeschiktheid.
12. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 125.000,00 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking het bijzonder kwetsend te vinden dat [verweerder], zo kort voor zijn pensionering en na zo een lange tijd klachtloos gefunctioneerd te hebben, enkele jaren voor zijn pensionering plotseling en ten onrechte in een situatie wordt gebracht die daarmee volledig dissoneert en geen andere herstelmogelijkheid kent dan deze vergoeding. Het is een waarschuwing voor Treant en andere werkgevers in situaties als deze zorgvuldiger met de terechte belangen van een individuele werknemer ([verweerder]) om te gaan, ook wanneer de verhoudingen met andere werknemers (de vakgroepleden) daardoor problematisch zouden kunnen worden.
13. De kantonrechter zal Treant veroordelen tot betaling aan [verweerder] van de transitievergoeding die op grond van de wet door Treant is verschuldigd. Voor de berekening van die transitievergoeding verschillen partijen van mening over de omvang van het maandsalaris van [verweerder]. De kantonrechter bepaalt dat salaris op het laatstverdiende salaris, een bedrag van € 13.840,44 bruto per maand. Na het neerleggen van de werkzaamheden door [verweerder], op aangeven van en na overleg met zijn sectormanager, heeft Treant eenzijdig de beloning van [verweerder] verlaagd met ingang van 1 september 2016. Dat kan niet. Niet is gebleken van een objectieve en los van het onderhavige geschil staande reden voor salarisverlaging waarmee [verweerder] ook zou zijn geconfronteerd wanneer er "niets aan de hand" zou zijn geweest. Treant heeft niet gesteld, terwijl ook niet op andere wijze is gebleken, dat dan de extra vergoeding voor zijn leidinggeven niet via de RVE (resultaat verantwoordelijke eenheid) of de thans zo genoemde OE (organisatorische eenheid; de vakgroep apothekers) bij [verweerder] terecht zou zijn gekomen. Voorgaande betekent dat Treant zal worden veroordeeld de door [verweerder] becijferde transitievergoeding van € 44.844,45 aan hem te betalen. Voorgaande betekent eveneens dat [verweerder] tot de ontbindingsdatum recht heeft op een maandsalaris van € 13.840,44 bruto.
14. Tegen de door [verweerder] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,00 is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering zal de kantonrechter toewijzen.
15. Omdat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voornoemde billijke vergoeding en een hogere transitievergoeding dan die Treant (kennelijk) op het oog heeft gehad, wordt verbonden, zal Treant gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn. [verweerder] heeft erkend dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding die de ontbinding rechtvaardigt, maar heeft daar niet aan verbonden een eigen verzoek tot ontbinding als bedoeld in artikel 7:671c lid 1 BW en in verband daarmee de billijke vergoeding bedoeld in lid 2 sub b van dat artikel.
16. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Treant zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juli 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Volgens artikel 6 van de arbeidsovereenkomst zijn partijen een opzegtermijn van zes maanden overeengekomen. De duur van deze procedure wordt daar niet van afgetrokken vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van Treant.
17. De proceskosten komen voor rekening van Treant omdat zij ongelijk krijgt, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 600,00 voor het salaris van de gemachtigde.