Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2016, in de gemeente Winsum, zich zodanig heeft gedragen, dat gevaar op de spoorweg werd veroorzaakt en/of dat het verkeer op de spoorweg werd gehinderd, immers heeft/is hij, verdachte, toen aldaar, rijdende op de voor het openbaar
verkeer openstaande weg (te weten de Voslaan), als bestuurder van een melkauto, bij het naderen van de overweg gelegen in die Voslaan:
- niet gestopt voor de uit de richting van het station Winsum naderende trein en/of
- de uit de richting van het station Winsum naderende trein niet voor laten gaan en/of
- tegen de uit de richting van het station Winsum naderende trein aangereden en/of gebotst,
door welke aanrijding en/of botsing de vorenbedoelde trein is ontspoord en/of tengevolge waarvan één of meer passagiers die zich in die trein bevonden gewond is/zijn geraakt;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 november 2016, in de gemeente Winsum, bij een overweg gelegen in de voor het openbaar verkeer openstaande weg (te weten de Voslaan), als bestuurder van een melkauto, een uit de richting van het station Winsum naderende trein niet heeft laten voorgaan en/of (daarbij) die overweg niet geheel vrij heeft gelaten.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde komt de kern van het betoog van de officier van justitie er op neer dat een veroordeling ter zake van art. 3 Spoorwegwet onder meer een concreet gevaarzettend gedrag vereist. In de onderhavige situatie kan daarvan worden gesproken, aangezien verdachte met een zware melkvrachtwagen het spoor is opgereden. Verdachte heeft, doordat hij de naderende trein niet heeft gezien, deze niet voor laten gaan, hetgeen volgens de officier van justitie in het onderhavige geval de kern van de gevaarzettende gedraging van verdachte is. Als gevolg daarvan is de melkwagen tegen die trein gebotst. De officier van justitie is op grond hiervan van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het onderliggende dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze gevaarzettend heeft gehandeld. Verdachte reed behoudend en benaderde stapvoets de spoorwegovergang. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij meerdere keren naar links en rechts heeft gekeken, maar op de één of andere manier de naderende trein over het hoofd heeft gezien. Uit de jurisprudentie blijkt dat het enkele feit dat sprake is geweest van een botsing niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 3 Spoorwegwet.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw allereerst opgemerkt dat volgens de wettelijke bepaling onder de tenlastelegging zou artikel 15a lid 1 van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna te noemen: RVV 1990) zijn overtreden. De tekst van de tenlastelegging bevat echter de bestanddelen van artikel 15a lid 2 van de RVV 1990.
Oordeel van de kantonrechter
Aan verdachte is primair ten laste gelegd artikel 3 Spoorwegwet, kort gezegd: als bestuurder van een melkauto, rijdend over de Voslaan te Winsum, zich zodanig gedragen dat daardoor gevaar op de spoorweg werd veroorzaakt en/of dat dat verkeer aldaar werd gehinderd. Door de officier van justitie is dit verwijt nader omschreven als het door verdachte niet stoppen voor de uit Winsum naderende trein en/of die trein niet voor laten gaan of tegen die trein aanrijden en/of botsen. Ook het gevolg van de aanrijding/botsing is nader omschreven: daardoor is de trein ontspoord, ten gevolge waarvan één of meer passagiers gewond zijn geraakt.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd als bestuurder van een melkauto de naderende trein niet voor laten gaan en/of daarbij de overweg niet geheel vrij laten, hetgeen een overtreding van artikel 15a lid 2 RVV 1990 oplevert. De kantonrechter tekent aan dat het onder de tenlastelegging vermelde artikelnummer (artikel 15a lid 1 RVV 1990) berust op een kennelijke misslag. Uit de redactie van de tenlastelegging volgt zonneklaar dat de steller ervan het oog heeft gehad op het bepaalde in artikel 15a lid 2 RVV 1990.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt de kantonrechter als volgt.
Artikel 3 van de Spoorwegwet luidt als volgt:
Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de spoorweg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de spoorweg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
In de Memorie van Toelichting op de Spoorwegwet1 wordt onder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 het volgende opgemerkt:
"Dit artikel bevat een algemene bepaling betreffende de veiligheid van het verkeer over spoorwegen. Met dit artikel worden de artikelen 164, 165 en 351 van het Wetboek van Strafrecht onverlet gelaten. Overtreding van die artikelen van het Wetboek van Strafrecht levert een misdrijf op. Het onderhavige artikel is beduidend ruimer en fungeert ten opzichte van die artikelen als een vangnet in de vorm van een algemeen verbod, waarvan de formulering is ontleend aan artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994."
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is door vernummering ontstaan uit het gelijkluidende artikel 4 van het oorspronkelijke wetsvoorstel Wegenverkeerswet 19922. In de Memorie van Toelichting op de Wegenverkeerswet 19923 wordt over artikel 4 onder meer het volgende opgemerkt:
"Dit artikel bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen precieze regels voor het gedrag in een concrete situatie. Integendeel, het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de grondnorm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd. (...)"
Artikel 3 Spoorwegwet is een materieel gevolgdelict. Strafbaarheid ingevolge die bepaling vereist een ‘zodanige gedraging’ dat daardoor ‘gevaar en/of hinder’ op de spoorweg ‘wordt veroorzaakt’ of ‘kan worden veroorzaakt’. Er dient derhalve duidelijkheid te worden verschaft over niet alleen de vraag welke gedraging in het geding was, maar daarnaast over de vraag of die gedraging gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt.
De kantonrechter overweegt hierbij in het bijzonder dat niet zonder meer reeds uit het gevolg (het bewijs van) een gevaarzettende gedraging kan worden afgeleid. Uit de tekst van de onderhavige bepaling, in samenhang met de totstandkomingsgechiedenis van de RVV 1990-bepalingen, alsmede uit min of meer bestendige jurisprudentie en de uitleg daarvan door gezaghebbende auteurs, dient de ‘zodanige gedraging’ van een bepaalde, minimale ernst te zijn om onder het bereik van art. 3 Spoorwegwet (en onder art. 5 WVW 1994) te kunnen worden gebracht. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat de enkele overtreding van een gebods- of verbodsbepaling uit de RVV 1990 niet zonder meer het ‘gevaar’ of ‘hinder’ in zich draagt als bedoeld in art. 3 Spoorwegwet. De ver- en geboden als bedoeld in de RVV 1990 zijn te beschouwen als (formeel omschreven) abstracte gevaarzettingsdelicten. Schending van een verbod of gebod uit de RVV 1990 levert in de regel pas dan een overtreding van art. 3 Spoorwegwet/art. 5 WVW 1994 op, indien de schending van zo een verbod of gebod tevens een concrete gevaarzetting oplevert.
Alvorens de vraag of er in het onderhavige geval sprake is geweest van een zodanige, gevaar veroorzakende gedraging beantwoord kan worden, dient nagegaan te worden wat feitelijk over de gedraging van verdachte voorafgaande aan de botsing met de trein kan worden vastgesteld.
Uit de diverse processen-verbaal van bevindingen van de politie, waaronder die van het Verkeers Ongevallen Analyse team (VOA), volgt dat de externe omstandigheden niet van invloed zijn geweest op verdachtes verkeersgedragingen. Melkwagen noch trein vertoonden technische mankementen. De weersomstandigheden ter plaatse, zo leidt de kantonrechter af uit het rapport van het KNMI over 18 november 2016, waren destijds niet zodanig dat deze van invloed zijn geweest op het rijgedrag van verdachte. De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat de zon, die blijkens voormeld rapport van het KNMI vrij laag aan de voor de verdachte aan diens linkerzijde stond (terwijl de trein van voor hem rechts naderde), niet of nauwelijks van invloed is geweest op zijn zicht op de overweg. Van een hogere dan de toegestane en ter plaatse verantwoorde snelheid was geen sprake, zo volgt uit het verslag van de VOA. Deze dienst van de politie komt na technisch onderzoek tot de bevinding dat verdachte kort voor de botsing met een maximale snelheid van minder dan 40 km/u reed. Uit de verklaringen van de verdachte, zowel ten overstaan van de politie als ten overstaan van de kantonrechter afgelegd, kan worden afgeleid dat de werkelijke snelheid (iets) lager zal hebben gelegen, al wordt niet duidelijk wat toen de exacte snelheid is geweest. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geven hierover geen duidelijkheid. Niet is gebleken dat verdachte, terwijl hij de overweg naderde, zijn snelheid zodanig verhoogde, dat hij vóór de trein de overweg kon passeren. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting leidt de kantonrechter af dat verdachte voorafgaand aan het oversteken van de spoorwegovergang zowel naar links als naar rechts heeft gekeken, maar niettemin de naderende trein over het hoofd heeft gezien.
Door de politie is, door middel van een blaastest, vastgesteld dat verdachte niet onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Ter zitting verklaarde verdachte dat hij voorafgaande of tijdens het rijden over de Voslaan geen drugs heeft gebruikt, hetgeen ook niet is vastgesteld door de politie. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte voorafgaande of tijdens de botsing geen gebruik heeft gemaakt van zijn eigen telefoon. Verdachte heeft ten overstaan van de kantonrechter verklaard dat hij kort voor de botsing met de trein door middel van een in de cabine van de melkwagen ingebouwde (handsfree) telefoon contact heeft gehad met een collega. Het gesprek ging over een werkgerelateerd onderwerp. De kantonrechter heeft niet kunnen vaststellen dat tijdens de botsing dat contact nog gaande was. Getuige [getuige 3] , de collega met wie verdachte over de telefoon sprak, heeft verklaard dat hij op 18 november 2016 om ongeveer 11.45 uur belde met verdachte. Deze getuige verklaarde voorts dat hij vóór de botsing het contact verbrak. De botsing vond plaats om ongeveer 12.00 uur, zo volgt uit het VOA-rapport. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte kort voorafgaande en/of tijdens de botsing (audio-)apparatuur of navigatie-apparatuur heeft bediend.
Het voorgaande in beschouwing nemend, komt de kantonrechter tot het oordeel dat niet gebleken is van enige concrete gedraging die gevaar heeft veroorzaakt dan wel waardoor het verkeer op het spoor is gehinderd. Anders dan de officier van justitie, is de kantonrechter van oordeel dat het enkele oprijden op het spoor met een zware melkwagen geen concreet gevaarzettend gedrag is, net zo min als het enkele niet zien van (in casu) de naderende trein dat is, nu daarbij sprake is van in elk geval niet meer dan momentane onoplettendheid. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval niet te spreken valt van een ‘zodanige gedraging’ als bedoeld in art. 3 Spoorwegwet, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
De kantonrechter past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 18 november 2016 reed ik op de Voslaan te Winsum in een melkvrachtwagen. Bij de spoorovergang ben ik tegen een trein aangereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 19 januari 2017, proces-verbaalnummer 2016327848-1, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op vrijdag 18 november 2016 te 12:01 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Datum :18 november 2016
Omstreeks :11:55 uur
Adres :Voslaan
Postcode plaats :9951 TJ Winsum Gr
Gemeente :Winsum
Nadere plaatsaanduiding :Kruising onbewaakte spoorwegovergang
Soort weg :Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer
openstaande weg
Vanuit de richting Winsum kwam de Arriva stoptrein, type Spurt, (Jelle
Zijlstra) aanrijden in de richting van Sauwerd. Toen de trein ter hoogte van de onbewaakte overgang Voslaan reed, kwam vanaf links een trekker-oplegger aanrijden.
Deze zag echter niet dat de trein kwam aanrijden en botste vervolgens tegen de zijkant van de trein. Door deze aanrijding ontspoorde de trein en kwam de
trekker-oplegger combinatie in de naast het spoor gelegen sloot tot stilstand.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2016, proces-verbaalnummer 2016327848-2, inhoudende als verklaring van [getuige 1] , voor zover hier van belang:
"NOOT VERBALISANT:
Deze verklaring wordt opgenomen in een zogenoemde vraag en antwoordstijl:
V = Vraag van verbalisant
A = Antwoord van verdachte
O = Ongevraagde opmerking van betrokkene
V: Wat is er vandaag, vrijdag, 18 november 2016, gebeurd?
A: Ik vertrok vanochtend om 11.56 uur vanaf het station Winsum, Groningen, in de
richting van Sauwerd. Ik reed weg en gaf tractie tot een snelheid die daar is
toegestaan.
V: Wat is de snelheid die je daar mag rijden?
A: Op het eerste stuk is het 40 kilometer per uur tot aan een klein overpadje net
voorbij het station Winsum.
O: Daarna mag ik tractie geven tot 80 kilometer per uur.
V: Wat deed je na het kleine overpadje?
A: Ik gaf tractie tot 80 kilometer per uur.
V: Hoe was u zicht vanuit de machinistencabine?
V: Ik had vrij baan en vrij zicht over een afstand wat ik niet exact aan kan geven.
O: De weersgesteldheid was goed en ik had zover ik kon kijken zicht. Ik kon het spoor en de seinen goed zien over een afstand van zeker 2.000 meter.
V: Wat deed u toen?
A: Nadat ik de maximale snelheid had bereikt die daar is toegestaan, dit is 80
kilometer per uur, zag een tankauto rijden. Deze tankauto reed vanuit mijn zichtpunt
van links naar rechts naar het spoor toe.
O: Ik zag dat hij overweg naderde. Door mijn weg bekendheid ter plaatse weet ik dat
deze overweg niet bewaakt wordt met slagbomen.
V: Wat gebeurde er vervolgens?
A: Ik zag dat de tankauto zijn snelheid verminderde toen ik de overweg naderde. Ik
passeerde de overweg en zag dat in mijn ooghoek dat de tankauto nog in beweging was.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik hoorde links achter mij een knal. Ik voelde dat de trein naar rechts ging
overhellen. Ik zag en voel de dat de trein begon te ontsporen.
O: Ik zag dat de trein zich in groef in een wal.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 21 december 2016, proces-verbaalnummer 18112016.1230.2393, inhoudende als relaas van verbalisanten:
De bestuurder van de melkwagen reed over de Voslaan. Hij naderde de spoorweg-
overgang. De machinist reed met de trein over het spoor en naderde de spoorwegovergang met de Voslaan. De bestuurder van de melkwagen liet de trein niet voorgaan. Tussen hen ontstond een aanrijding waarbij tenminste 1 passagier van de trein zwaar lichamelijk letsel opliep.
Alle voertuigen verkeerden in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en
vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen
zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Ten einde een beeld te krijgen van het zicht dat de chauffeur van de melkwagen had kort voor het ongeval, heb ik, [verbalisant] , op 29 november 2016, omstreeks 12.15 uur, een rijproef uitgevoerd. Hiertoe reed ik met een vrachtwagen van het zelfde type en bouw-jaar over de Voslaan te Winsum. Door mij is vastgesteld dat de hoogte van de voorruit, de rechter zijruit en de rechter buitenspiegels van deze vrachtwagen overeen kwam met de hoogtes van de betrokken melkwagen. Deze hoogtes zijn door mij vastgelegd bij een identiek voertuig van hetzelfde merk en type, van dezelfde eigenaar. Ik reed komende vanuit oostelijke richting naar de overweg. Ik zag dat de a-stijl en de spiegels aan de rechterzijde weliswaar het zicht van de chauffeur deels belemmerden doch dat het zicht voldoen was om een naderende trein vanuit de richting Winsum waar te nemen. Door mij is het zicht dat ik had bij nadering van de overweg fotografisch vastgelegd. Tijdens deze rijproef was het zicht vanuit de melkwagen op het traject dat de trein vanaf Winsum volgt, nagenoeg vrij.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de kantonrechter als volgt.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het tenlastegelegde artikel 15a lid 2 RVV 1990 aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien - kort gezegd - verdachte door de onveilige spoorweg de naderende trein niet heeft kúnnen zien en dat verdachte daardoor geen voorrang kón verlenen.
De kantonrechter merkt op dat aan verdachte (subsidiair) ten laste is gelegd dat hij, kort gezegd, de naderende trein niet heeft laten voorgaan en/of (daarbij) die overweg niet geheel heeft vrij gelaten. Het niet laten voorgaan van de trein kan bezwaarlijk anders worden gelezen dan als het geen voorrang geven aan de trein, als bedoeld in art. 1 RVV 1990: ‘het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen.’ Anders dan de raadsvrouw is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige bestanddeel - en dat geldt ook voor het tweede daarin genoemde gebod: de overweg geheel vrijlaten - de verwijtbaarheid niet kan worden gelezen. Met andere woorden: het (niet) verlenen van voorrang als bedoeld in artikel 15a RVV 1990 dient ‘neutraal’ gelezen te worden. Deze lezing strookt met het karakter van de hier bedoelde bepaling: een abstract of formeel geformuleerde gebodsbepaling als onderdeel van het stelsel van verkeersordeningsrecht waarbij doelmatige handhaafbaarheid van groot belang is en waarbij de verwijtbaarheid als element aanwezig wordt verondersteld. Het ontbreken ervan bij degene die (i.c.) de geboden voorrang niet heeft verleend komt ter sprake indien een verweer dat de strekking heeft dat bij de degene de gebodsbepaling zou hebben overtreden alle schuld afwezig is, wordt gevoerd.
De kantonrechter is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij op 18 november 2016, in de gemeente Winsum, bij een overweg gelegen in de voor het openbaar verkeer openstaande Voslaan, als bestuurder van een melkauto, een uit de richting van het station Winsum naderende trein niet heeft laten voorgaan en die overweg niet geheel vrij heeft gelaten. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen heeft de rechter de overtuiging bekomen dat verdachte het aan hem subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot geldboete van € 250 subsidiair vijf dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij geen voorrang heeft verleend aan naderende trein. Deze gedraging heeft geleid tot een botsing tussen verdachtes melkauto en de passagierstrein die op weg was van Winsum naar Groningen. Als gevolg van de botsing is de trein ontspoord, waardoor een aantal passagiers, alsmede de machinist van de trein en verdachte zelf, gewond raakten. Het laat zich goed voorstellen dat het ongeval veel impact op het treinpersoneel en de passagiers, maar ook op verdachte als bestuurder van de melkwagen heeft gehad. De materiële schade aan zowel de passagierstrein als de melkwagen is enorm. Door het niet naleven van een belangrijke verkeersregel heeft verdachte daarnaast het vertrouwen beschaamd dat verkeersdeelnemers in het belang van een veilig verkeer - ook over het spoor – in elkaar mogen hebben. De kantonrechter rekent verdachte dit aan.
De kantonrechter heeft echter geen enkele reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte, ter zitting afgelegd, dat ook hij zeer aangedaan was en dat hij graag zijn verontschuldigingen aan treinpersoneel en de passagiers had willen aanbieden. De kantonrechter begrijpt dat hem het maken van dit gebaar door derden is afgeraden. Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een (verkeers-) misdrijf of een (verkeers-) overtreding.
Door de raadsvrouw is ter zitting aangevoerd dat, kort gezegd, de overweg bekend stond als een onveilige spoorwegovergang. In de door haar overgelegde stukken ligt besloten dat zowel Pro Rail als de gemeente Winsum in mei 2015, en een later verschenen rapport andermaal vastgesteld, tot de conclusie zijn gekomen dat de noodzaak om maatregelen te nemen om de overweg te beveiligen door eerdere ongevallen ter plaatse bevestigd is. De maatregelen hadden, zo luidt de stelling van de raadsvrouw, het ongeval kunnen voorkomen. De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat de aanrijding voorkomen had kunnen worden door snellere besluitvorming.
De kantonrechter is van oordeel dat de afwezigheid van dergelijke maatregelen destijds ten aanzien van verdachte weliswaar niet disculperend werkt, maar dat de toen al onderkende onveilige situatie en de gedeeld gevoelde noodzaak deze te verbeteren, een wegingsfactor is met betrekking tot de op te leggen straf. Hoewel de verdachte de naderende trein minst genomen had moeten zien, heeft de toenmalige specifieke omgeving van de overweg bij de Voslaan te Winsum niet bijgedragen aan een optimaal en verkeersnoodzakelijk overzicht ervan.
Dit overwegende, alsmede de door de kantonrechter waargenomen verslagenheid bij, maar ook betrokkenheid van verdachte en dat hij door het bewezen verklaarde feit en de gevolgen ervan reeds daardoor getroffen is, is voor de kantonrechter aanleiding om verdachte schuldig aan dat feit te verklaren, doch zonder oplegging van straf.
De kantonrechter
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 908,49 (zegge: negenhonderdenacht euro en negenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1] , te betalen een bedrag van € 908,49 (zegge: negenhonderdenacht euro en negenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2016
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, kantonrechter, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2017.