Eerste aanleg - enkelvoudig,Op tegenspraak,Beschikking
Zus niet-ontvankelijk in verzoek omgang met minderjarig zusje. Geen bijkomende omstandigheden op basis waarvan geoordeeld kan worden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. 1:377a BW.
Rechtspraak.nl EB 2021/96 JIN 2021/156 met annotatie van Christoph, T.C.P., Uijterwaal, V.L.E. JPF 2021/136 FJR 2022/44.39
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 30 juni 2021
in de zaak van
[de vrouw]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.G. Rissik, kantoorhoudende te Roden,
betreffende
[de minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [plaats]
Belanghebbenden
1. WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de voogd,
2. [de pleegouders] ,
beide wonend te [plaats]
hierna te noemen de pleegmoeder en de pleegvader of (gezamenlijk) de pleegouders.
1 Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 18 maart 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 juni 2021 in aanwezigheid van:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de pleegouders,
- namens de GI: mevrouw [naam]
1.3.
[de minderjarige] heeft de rechter een brief geschreven.
2 De feiten
2.1.
De vrouw en [de minderjarige] zijn kinderen van [de moeder] en [de vader]
2.2.
De vrouw is op driejarige leeftijd, samen met haar oudere zus en haar jongere broertje uit huis geplaatst. De kinderen zijn in afzonderlijke pleeggezinnen opgegroeid.
2.3.
[de minderjarige] is eveneens uit huis geplaatst. Zij woont sinds zij anderhalf jaar is bij haar tante en diens partner. [de minderjarige] is acht jaar jonger dan de vrouw. De moeder van [de minderjarige] is in 2011 ontheven uit het gezag over [de minderjarige] . De GI is benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3 Het verzoek
3.1.
De vrouw verzoekt een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] eens in de veertien dagen op zaterdag van 14.00 uur tot 16.00 uur bij de vrouw verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt, althans een zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2.
De GI en de pleegouders hebben ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek, strekkende tot afwijzing van het verzoek.
3.3
[de minderjarige] heeft de rechtbank geschreven niet klaar is voor contact met de vrouw. Zij is na een moeilijke periode nu stabiel en het gaat goed met haar. Indien er gedwongen contact komt dan betekent dit voor haar dat haar leven opnieuw op de kop wordt gezet.
4 De beoordeling
Toetsingskader
4.1.
Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat op grond van artikel 1:377a BW een omgangsregeling vaststellen.
4.2.
Om vast te kunnen stellen of de vrouw recht heeft op omgang met [de minderjarige] , dient de rechtbank eerst te beoordelen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vrouw en [de minderjarige] .
Ontvankelijkheid en nauwe persoonlijke betrekking
4.3.
In het algemeen geldt dat het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ‘family life’. Er zal moeten blijken van bijkomende omstandigheden. De rechtbank moet beoordelen of sprake is van zodanige bijkomende omstandigheden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw naast de familieband onvoldoende concrete bijkomende omstandigheden aangevoerd om een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en [de minderjarige] aan te nemen. [de minderjarige] en de vrouw zijn nooit in gezinsverband met elkaar opgegroeid en is nooit sprake geweest van regelmatig contact tussen de twee zussen. Dat de vrouw [de minderjarige] in de afgelopen tien jaar drie of vier maal heeft gezien, waaronder laatstelijk op de begrafenis van de oudste zus [naam] in november 2020, is onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van een zodanige zussen-relatie dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij en [de minderjarige] via Facebook regelmatig contact met elkaar hebben. Door de GI en de pleegouders is gemotiveerd betwist dat dit niet het geval is. [de minderjarige] heeft volgens hen geen Facebook uit angst dat de vader contact met haar zoekt. Dat de vrouw zich betrokken voelt bij haar zusje en behoefte heeft aan contact is niet voldoende. De vrouw kan gelet hierop niet worden ontvangen in haar verzoek.
De rechtbank benadrukt ten overvloede nog dat het in het belang van [de minderjarige] is als de vrouw deze uitkomst accepteert. Het gaat nu goed met haar zusje en meer onrust is niet in het belang van [de minderjarige] .
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 30 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
fn: 631
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: