Procesverloop
In het besluit van 23 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
In het besluit van 9 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en een waardedalingsvergoeding toegekend van € 15.805,64.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
-
Eiser is sinds 1997 gedeeltelijk eigenaar en vanaf 22 mei 2002 volledig eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , met de postcode [postcode] (de woning). Op 15 juni 2020 heeft eiser de woning verkocht en overgedragen voor een verkoopprijs van € 565.000,-.
-
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser nog betrokken zou zijn in een gerechtelijke procedure tegen de NAM. Op die grond was verweerder onbevoegd om de aanvraag in behandeling te nemen, zo volgt uit artikel 2, vierde lid, onder d, van de Tijdelijke wet Groningen (TwG). In bezwaar heeft eiser aangetoond niet meer betrokken te zijn in de gerechtelijke procedure tegen de NAM. Verweerder heeft in het bestreden besluit besloten om aan eiser een vergoeding voor waardedaling toe te kennen van van € 15.805,64 (exclusief wettelijke rente). Daarbij gaat verweerder uit van de eigendomsperiode 22 mei 2002 tot 1 januari 2019, met een waardedalingspercentage van (afgerond) 2,72%, over een woningwaarde van € 565.000,-. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de waardedalingsvergoeding.
2.1.
Eiser voert aan dat de berekening van verweerder betekent dat de waarde van zijn woning zonder aardbevingen circa € 580.000,- zou zijn geweest. Dit verhoudt zich niet met de landelijke en regionale trend van waardeontwikkeling. Eiser stelt daarom een eigen berekening voor om de waardedaling van zijn woning te berekenen.
2.1.1.
Eiser gebruikt twee methodes om de woningwaarde te berekenen. De eerste methode is via de Woningwaardecalculator op de website van het Kadaster. Invoering van het aankoopbedrag van € 280.000,-, welke eiser in 1997 voor de woning betaald heeft, leidt tot een woningwaarde van € 722.400,- per 31 december 2019.
2.1.2.
De tweede methode betreft een omrekening van de woningwaarde via de CBS-index van bestaande koopwoningen. Eiser neemt als beginpunt voor deze berekening eind 2007. Dit beginpunt kiest eiser omdat op dat moment een vergelijkbare woning in de straat van eiser verkocht werd voor een verkoopprijs van € 597.500,-. Eiser stelt dat het om identieke woningen gaat en dat derhalve aangenomen mag worden dat zijn woning op dat moment ook een waarde had van € 597.500,-.
Eiser heeft vervolgens over de periode 2007-2011 met behulp van de CBS-index voor de provincie Groningen bepaald wat de waardeontwikkeling van de woning is geweest. Eiser heeft vanaf 2011 tot en met 2019 de landelijke CBS-index gebruikt om de waardeontwikkeling te berekenen, indien de woning niet in het aardbevingsgebied zou hebben gelegen. Eiser komt met deze berekening uit op een woningwaarde per 31 december 2019 van € 676.500,-.
2.1.3.
Eiser neemt vervolgens het gemiddelde van deze twee berekeningen en concludeert dat de woning op 31 december 2019, zonder de aardbevingsproblematiek, een waarde zou hebben gehad van € 699.450,-. Om de daadwerkelijke waardedaling te berekenen neemt eiser dit bedrag en trekt daar de door verweerder berekende € 580.000,- van af. Eiser komt op deze wijze uit op een (resterende) waardedalingsvergoeding van € 119.450,-.
2.2.
Verweerder licht toe dat de waardedaling, op advies van de Adviescommissie waardedaling, abstract begroot wordt volgens het model van Atlas voor gemeenten (Atlas). Volgens dit model wordt de waardedaling begroot op een vaste peildatum, te weten 1 januari 2019. Eerst wordt daartoe de relatieve waardedaling bepaald. Deze wordt vastgesteld aan de hand van twee indicatoren, het algemene imago-effect en de bevingshistorie. Daaruit volgt een waardedalingspercentage. Vervolgens wordt, om de absolute waardedaling te berekenen, dit waardedalingspercentage afgezet tegen de woningwaarde. Indien de woning verkocht is, wordt als woningwaarde de gerealiseerde verkoopprijs gehanteerd. Is de woning niet verkocht, dan maakt verweerder gebruik van de WOZ-waarde per 1 januari 2019.
2.3.
Het gebruik van de methode van Atlas is neergelegd in artikel 3.2 van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de werkwijze). Deze werkwijze heeft, voor zover het de begroting van de schade door waardedaling betreft, het karakter van een beleidsregel. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder afwijken van het beleid, indien toepassing van het beleid voor eiser wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding met de door het beleid te dienen doelen. Eiser heeft, naar de mening van verweerder, niet gesteld of onderbouwd dat er van zulke omstandigheden sprake is.
2.4.
Verweerder legt het betoog van eiser zo uit dat eiser wil dat in zijn geval niet de methode van Atlas toegepast wordt, maar dat eisers eigen berekening gevolgd wordt. Verweerder stelt dat de benadering van eiser onbruikbaar is vanwege de volgende problemen:
- -
Eiser kiest een verkeerd start- en eindmoment voor zijn berekeningen, te weten het vierde kwartaal van 2011 en 31 december 2019. De waardedalingsperiode die verweerder hanteert, loopt van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019;
- -
Eiser kiest als startwaarde voor zijn woning de verkoopwaarde van een woning elders in deze straat, terwijl de woning van eiser en deze woning niet vergelijkbaar zijn. De andere woning is groter en heeft consequent een hogere WOZ-waarde;
- -
Eiser baseert zijn berekening op onbetrouwbare trends.
2.5.1.
De peildatum voor de waardedaling is door verweerder bepaald op 1 januari 2019. Wanneer de woning verkocht wordt na de peildatum, rekent verweerder wel met de verkoopprijs omdat verweerder ervan uitgaat dat dit de reële marktwaarde betreft. Dit betekent echter niet dat de waardedaling ook nog ná 1 januari 2019 wordt berekend.
2.5.2.
De Woningwaardecalculator van het Kadaster geeft geen getrouwe weergave van de waarde van een woning, zo blijkt uit de disclaimer op de website van het Kadaster:
“Wij hebben geen informatie over de actuele waarde van uw huis. Daarvoor kunt u een taxatie laten doen door een makelaar of taxateur. Met de gegevens uit onze Eigendomsinformatie, Koopsominformatie en het Woningrapport kunt u een inschatting maken van de waarde van een woning.”1
De Woningwaardecalculator lijkt bovendien uit te gaan van de (gemiddelde) verkoopprijzen in de provincie waarin de woning staat. Voor de provincie Groningen betekent dat dat de calculator in (zeer) veel gevallen gebruikmaakt van transacties waarin al waardedaling is verdisconteerd. Daaruit kan slechts de conclusie worden getrokken dat de woning van eiser gemiddeld genomen is achtergebleven op de gemiddelde waardeontwikkeling binnen de provincie Groningen, ongeacht de waardedaling. Eiser heeft niet gesteld noch onderbouwd dat er in zijn geval sprake is van substantiële extra waardedaling ten opzichte van andere woningen in Groningen.
2.5.3.
Een verder probleem voor de bruikbaarheid van zowel de Woningwaardecalculator als de (landelijke en regionale) CBS-indices is dat deze uitgaan van de gemiddelde waardeontwikkeling van álle woningen op basis van transacties. Door uit te gaan van een gemiddelde wordt er geen acht geslagen op regionale verschillen. Dit geldt nog sterker voor de landelijke index dan voor de regionale. Verweerder stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de woning van eiser dezelfde waardeontwikkeling zou doormaken als het gemiddelde van alle woningen in Nederland. De CBS-index is dan ook niet bruikbaar om te bepalen wat de waardeontwikkeling van de woning van eiser is geweest. Uit de CBS-indices is bovendien niet te herleiden wat de invloed van de aardbevingsproblematiek op de waardeontwikkeling is geweest. De CBS-indices verklaren de waardeontwikkeling niet, terwijl deze van meerdere factoren afhankelijk is. De CBS-indices geven dus een algemeen beeld van de waardeontwikkeling, terwijl de methode van Atlas er specifiek op gericht is om de waardeontwikkeling vanwege het aardbevingsrisico te isoleren van andere factoren die van invloed kunnen zijn op de waardeontwikkeling. Ook op deze grond meent verweerder dat de Woningwaardecalculator en de CBS-indices niet geschikt zijn om de waardedaling als gevolg van aardbevingsrisico te berekenen.
2.5.4.
Tussen de uitkomsten van de berekeningen van eiser zit bovendien een dusdanig groot waardeverschil dat verweerder meent dat beide berekeningen niet betrouwbaar zijn. Verweerder ziet niet in hoe het middelen van beide uitkomsten dan wel tot een betrouwbare uitkomst zou leiden. Verweerder concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toepassing van het model van Atlas in zijn geval tot een onevenredige uitkomst leidt.
2.5.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiser zo dat hij zowel opkomt tegen het gebruik van de methode van Atlas in zijn algemeenheid als tegen de specifieke uitkomst in zijn geval.
2.6.
De rechtbank overweegt ten aanzien van begroting van de waardedaling volgens de methode van Atlas dat verweerder zich op het advies van een deskundige mag baseren, indien op een objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn.2
Verweerder heeft de keuze voor het model van Atlas gemaakt op basis van advies van de Adviescommissie. Dat er ook andere manieren zijn om schade te berekenen, zoals de door eiser voorgestelde berekeningswijzen, maakt niet dat de keuze van verweerder een onjuiste of ondeugdelijke keuze is geweest. Het gaat erom of de keuze van verweerder voor het model van Atlas redelijk en aanvaardbaar is.3 In een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank is geoordeeld dat de door verweerder gemaakte keuze voor het model van Atlas voor de begroting van de omvang van de waardedaling redelijk en aanvaardbaar is.4 Wat eiser over het model van Atlas heeft betoogd, vormt geen aanleiding daarover nu anders te oordelen.
2.7.
Eiser komt ook op tegen de berekening van de waardedaling in zijn specifieke geval en stelt dat de berekening volgens de methode van Atlas in zijn geval tot een onevenredige uitkomst leidt. De rechtbank overweegt dat eiser de onevenredigheid baseert op de door hemzelf gemaakte berekeningen en de uitgangspunten die hij daaraan ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank kan eiser echter niet volgen in deze berekeningen. Zoals verweerder terecht opmerkt, gaan beide (calculator en index) uit van gemiddelde verkoopprijzen. Bovendien geven deze modellen de waardeontwikkeling weer, zonder rekening te houden met de effecten van de aardbevingen, terwijl juist de bepaling van deze effecten cruciaal is in het soort aanvraag dat nu aan de orde is. Deze effecten zijn middels de berekeningen van eiser niet te isoleren ten opzichte van andere waardedrukkende of waardevermeerderende effecten. Via deze rekenmiddelen kan dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, geen betrouwbare berekening gemaakt worden van de waardedaling van de woning van eiser.
2.8.
Dat een andere woning in dezelfde straat in 2007 voor € 597.000,- is verkocht, maakt bovenstaande niet anders. De rechtbank laat daarom ook verder in het midden of de verkoopopbrengst van de andere woning een juist uitgangspunt is voor de door eiser gemaakte berekeningen. Hetzelfde geldt voor het hanteren van een verkeerde peildatum van 31 december 2019.
2.9.
Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toepassing van het beleid in zijn geval tot onevenredige gevolgen leidt. Verweerder heeft dan ook op goede grond geen aanleiding gezien om van het beleid af te wijken.
3.1.
Eiser meent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid nu bevingen en ontwikkelingen op de woningmarkt, die zich hebben voorgedaan na 1 januari 2019, niet meegenomen zijn in de berekening van de waardedaling.
3.2.
Verweerder stelt dat het hanteren van een peildatum op 1 januari 2019 niet ten koste gaat van de belangen van gedupeerden. In de opgetreden waardedaling zijn de goede en kwade kansen op toekomstige aardbevingen verdisconteerd. In uitzonderlijke situaties (een beving met een magnitude van 4 of meer op de schaal van Richter of twee bevingen binnen een jaar van minimaal 3,6 op de op schaal van Richter) kan bovendien afgeweken worden van het uitgangspunt dat toekomstige bevingen reeds verdisconteerd zijn in de vergoeding voor waardedaling. Tot slot hebben in de gehele eigendomsperiode van eiser, dus ook na 1 januari 2019, geen bevingen op zijn perceel plaatsgevonden van 2,9 mm/s of meer.
Eiser is voorts bij zijn aanvraag akkoord gegaan met de finale afdoening van zijn vordering, waarbij het eiser duidelijk kenbaar was dat de waardedalingsregeling van verweerder ziet op waardedaling die tot 1 januari 2019 is opgetreden.
3.3.
De rechtbank overweegt dat het inherent is aan abstracte schadebegroting dat gewerkt wordt met een peildatum. Verweerder heeft deze peildatum gesteld op 1 januari 2019. Eiser was ermee bekend (of had hiermee bekend kunnen zijn) dat de regeling van verweerder ziet op de periode 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom het hanteren van deze peildatum leidt tot een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Eiser onderbouwt niet waarom hiervan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
4.1.
Eiser stelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, nu in het besluit enkel een tabel is opgenomen waaruit de berekening van de waardedaling zou moeten blijken. Daarbij zijn percentages gehanteerd. Op geen enkele wijze is gemotiveerd waarom deze percentages gehanteerd zijn.
4.2.
Verweerder heeft op 3 december 2021 een aanvullende motivering van het bestreden besluit aan eiser toegestuurd. Verweerder stelt daarom dat eiser geen belang meer heeft bij de beroepsgrond, althans dat het gesprek gepasseerd kan worden op grond van artikel 6:22 van de Awb.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit genomen is op 9 juni 2021. Op 19 juli 2021 heeft eiser beroep ingesteld en op 26 augustus 2021 zijn de gronden van beroep aangevuld. Op 3 december 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser een brief gestuurd met een nadere toelichting op het bestreden besluit. De rechtbank kwalificeert deze brief als een wijziging van het bestreden besluit, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de nadere toelichting een essentieel onderdeel van de besluitvorming betreft, nu uit deze toelichting blijkt hoe verweerder tot de berekening van de waardedaling is gekomen en hoe de betreffende percentages zijn opgebouwd. Eiser geeft in zijn beroep aan dat hij niet begrijpt hoe verweerder tot de gehanteerde percentages komt.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, zonder de nadere toelichting, onvoldoende gemotiveerd is. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb had deze motivering bij de bekendmaking van het bestreden besluit vermeld moeten worden. De motivering is echter pas na het instellen van het beroep aan eiser toegestuurd. Het gebrek in de motivering kan onder deze omstandigheden niet worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit houdt in dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt op welke gegevens verweerder zijn besluitvorming gebaseerd heeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand, omdat verweerder het gebrek heeft hersteld. Dit betekent dat het bestreden besluit wel vernietigd wordt, maar dat de gevolgen van dit besluit wel blijven bestaan. Er hoeft daarom ook geen nieuw besluit op bezwaar genomen te worden.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Ook die vergoeding moet verweerder betalen.
Eiser heeft verzocht om de vergoeding van de proceskosten in bezwaar en in beroep. In het bestreden besluit zijn de kosten voor juridische bijstand reeds vergoed door verweerder. De overige kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt, betreffen de reis- en verblijfskosten. Eiser heeft deze kosten gemaakt om een (digitale) hoorzitting bij te wonen en voor overleg met zijn gemachtigde. De rechtbank is van oordeel dat, nu het ging om het bijwonen van een digitale hoorzitting, de in bezwaar gemaakte kosten geen kosten zijn die eiser in redelijkheid heeft moeten maken. De kosten die eiser heeft moeten maken voor het bezoeken van zijn advocaat komen niet in aanmerking voor vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).5 Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De vergoeding in beroep wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Eiser krijgt voorts een reiskostenvergoeding. De kosten voor het openbaar vervoer, tweede klas, [woonplaats 1] – Groningen en terug zijn € 55,80. Er wordt € 1.573,80 (€ 1.5.18,00 + € 55,80) toegekend.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.573,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: