Eerste aanleg - enkelvoudig,Schadevergoedingsuitspraak
Toekenning overlastvergoeding aan huurder na mijnbouwschade
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door aan haar € 500,- overlastvergoeding toe te kennen, in plaats van € 1.000,-. In de Procedure en werkwijze is opgenomen dat de overlastvergoeding voor de eigenaren gezamenlijk wordt vastgesteld op een bedrag van € 500,- indien de fysieke schade het bedrag van € 10.000,- te boven gaat. Ook is opgenomen dat indien het gebouw wordt verhuurd ten behoeve van bewoning een overlastvergoeding aan de huurders gezamenlijk van € 250,- kan worden toegekend. De rechtbank acht dit beleid en de daarin opgenomen onderscheid niet kennelijk onredelijk. De rechtbank betrekt daarbij – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is – dat de eigenaar van de woning in de schadevergoedingsprocedure een andere positie inneemt dan de huurder. Zo heeft een huurder geen onzekerheid over de staat van zijn eigendom of vermogen. Ook is de huurder niet zelf belast met het doen van een schadevergoedingsaanvraag en met het doorlopen van de schadevergoedingsprocedure en de eventueel daaropvolgende bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures. Dat een huurder ook ongemak ervaart door (onvoldoende herstel van) fysieke schade aan zijn woning maakt dit onderscheid niet anders. Van gelijke gevallen is reeds daarom geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van handelen in strijd met het evenredigheidsbeginsel, dan wel met het verbod op détournement de pouvoir. Gelet op het hiervoor benoemde onderscheid tussen eigenaren en huurders, is niet onevenredig dat een huurder andere gevolgen van een besluit tot toekenning van een overlastvergoeding ervaart dan een eigenaar. Anders dan eiseres stelt, kent de Procedure en werkwijze voor het toekennen van een overlastvergoeding geen onderscheid tussen huurders onderling. Uit dat beleid volgt niet dat de (hoogte van de) overlastvergoeding wordt bepaald door de vraag of een huurder huurt van een particuliere woningeigenaar of van een woningcorporatie. Dat woningcorporaties een convenant met verweerder hebben gesloten over de afhandeling van schade aan hun woningbezit, brengt geen verandering aan in wat in de Procedure en werkwijze staat over (het recht op) een overlastvergoeding. Dat convenant bevat puur uitvoeringsafspraken tussen verweerder en die corporaties. Van het toepassen van bevoegdheden uit de Procedure en werkwijze voor andere doelen dan waarvoor die zijn verleend, is daarom geen sprake.
In het licht van het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om van zijn beleid af te wijken.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Zoeten).
Procesverloop
In het besluit van 24 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Tijdelijke wet Groningen (de TwG) een vergoeding voor bijkomende kosten van in totaal € 1.191,42 toegekend.
In het besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres in totaal een vergoeding van € 1.856,42 voor bijkomende kosten krijgt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [bestuurslid] van het Huurders Platform Aardbevingen Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en overweegt daartoe het volgende.
1.1.
Eiseres is huurder van de woning op het perceel [adres] (de woning). Woningstichting Wierden en Borgen (de stichting) is eigenaar en verhuurder van de woning. De stichting heeft tweemaal een aanvraag ingediend wegens schade aan de woning. Op grond van die aanvragen heeft verweerder aan de stichting een schadevergoeding van meer dan € 10.000,- toegekend wegens schade aan de woning. Aan eiseres is in het kader van beide procedures een overlastvergoeding van in totaal € 500,- (tweemaal € 250,-) toegekend.
1.2.
Eiseres voert – samengevat – aan dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet. Zij stelt recht te hebben op een aanvullende overlastvergoeding van € 500,- nu op verweerders website staat dat bij een schadebedrag van meer dan € 10.000,- dat bedrag aan vergoeding wordt uitgekeerd. Daar staat niet dat er een uitzondering wordt gemaakt voor iemand anders. Eiseres meent dat het niet zo mag zijn dat een huurder daarin anders wordt behandeld dan een particulier eigenaar.
1.2.1.
Verweerder verwijst naar artikel 2.7, vierde lid, van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de Procedure en werkwijze) en stelt zich op het standpunt dat een huurder – anders dan een eigenaar van een pand (niet zijde een woningcorporatie) – geen recht op een extra overlastvergoeding nu een huurder zich in een andere positie bevindt dan de eigenaar van een pand.
1.2.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door aan haar € 500,- overlastvergoeding toe te kennen, in plaats van € 1.000,-. In de Procedure en werkwijze is opgenomen dat de overlastvergoeding voor de eigenaren gezamenlijk wordt vastgesteld op een bedrag van € 500,- indien de fysieke schade het bedrag van € 10.000,- te boven gaat. Ook is opgenomen dat indien het gebouw wordt verhuurd ten behoeve van bewoning een overlastvergoeding aan de huurders gezamenlijk van € 250,- kan worden toegekend. De rechtbank acht dit beleid en de daarin opgenomen onderscheid niet kennelijk onredelijk. De rechtbank betrekt daarbij – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is – dat de eigenaar van de woning in de schadevergoedingsprocedure een andere positie inneemt dan de huurder. Zo heeft een huurder geen onzekerheid over de staat van zijn eigendom of vermogen. Ook is de huurder niet zelf belast met het doen van een schadevergoedingsaanvraag en met het doorlopen van de schadevergoedingsprocedure en de eventueel daaropvolgende bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures. Dat een huurder ook ongemak ervaart door (onvoldoende herstel van) fysieke schade aan zijn woning maakt dit onderscheid niet anders. Van gelijke gevallen is reeds daarom geen sprake.
1.3.
Daarnaast voert eiseres – samengevat – aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir. Als huurder van een woning bij de stichting heeft zij veel overlast van de fysieke schade en moet zij veel voor schadeherstel doen. Meer nog dan een huurder die huurt van een particuliere eigenaar. Tevens heeft zij als huurder geen weet van het convenant tussen de stichting en verweerder en heeft zij daar ook geen zeggenschap over gehad. Daarin wordt de huurder niet gelijk behandeld. Verweerder heeft daarmee zijn bevoegdheden niet gebruikt voor het algemeen belang, aldus eiseres.
1.3.1.
Verweerder bestrijdt dat hij heeft gehandeld in strijd met deze beginselen.
1.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van handelen in strijd met het evenredigheidsbeginsel, dan wel met het verbod op détournement de pouvoir. Gelet op het hiervoor benoemde onderscheid tussen eigenaren en huurders, is niet onevenredig dat een huurder andere gevolgen van een besluit tot toekenning van een overlastvergoeding ervaart dan een eigenaar. Anders dan eiseres stelt, kent de Procedure en werkwijze voor het toekennen van een overlastvergoeding geen onderscheid tussen huurders onderling. Uit dat beleid volgt niet dat de (hoogte van de) overlastvergoeding wordt bepaald door de vraag of een huurder huurt van een particuliere woningeigenaar of van een woningcorporatie. Dat woningcorporaties een convenant met verweerder hebben gesloten over de afhandeling van schade aan hun woningbezit, brengt geen verandering aan in wat in de Procedure en werkwijze staat over (het recht op) een overlastvergoeding. Dat convenant bevat puur uitvoeringsafspraken tussen verweerder en die corporaties. Van het toepassen van bevoegdheden uit de Procedure en werkwijze voor andere doelen dan waarvoor die zijn verleend, is daarom geen sprake.
1.4.
In het licht van het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om van zijn beleid af te wijken.
2. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: