Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2022:2513

Rechtbank Noord-Nederland
07-07-2022
18-07-2022
LEE 22/2009
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Voorlopige voorziening

Bouwstop inzake bouwen van een schuur

De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwen van de schuur op het perceel in strijd is met artikel 4.2, onder a, aanhef en onder 10, van de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Midden-Drenthe” (de planregels). Ook staat vast dat verzoekers voor die bouwactiviteit en het gebruiken van de schuur in strijd met de planregels, een omgevingsvergunning nodig hebben, maar die niet hebben en die niet hebben aangevraagd.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bouwen van de schuur geen gewoon onderhoud betreft. Daarnaast volgt de voorzieningenrechter verzoekers niet in hun stelling dat in dit geval sprake is van herbouw van de oude schuur die door saneringswerkzaamheden en stormschade deels teniet was gegaan. Gezien de foto’s in het dossier en de gegeven uitleg van verweerder op zitting is voldoende aannemelijk dat de nieuwe schuur een andere constructie en indeling heeft dan de oude schuur, waarvan ten tijde van aanvang van de bouwwerkzaamheden alleen de voorgevel nog intact was. Van herbouw van een bestaand vergund bouwwerk als bedoeld in artikel 44 van de planregels is reeds daarom geen sprake.

Reeds in het licht hiervan is verweerder in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.

De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat hij ten tijde van oplegging van de bouwstop als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet gehouden was om te onderzoeken of sprake was van concreet zicht op legalisatie.

Voorts benadrukt de voorzieningenrechter dat de bouwstop een ordemaatregel is, waarbij slechts een beperkte belangenafweging gemaakt kan worden. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de door verzoekers gestelde gevolgen van de bouwstop voortkomen uit hun eigen keuze om de schuur te gaan bouwen zonder de benodigde omgevingsvergunning. Die gevolgen komen daarom voor hun rekening en risico. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de bouwstop te dienen doelen. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van onevenredige gevolgen van het bestreden besluit.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de onderhavige bouwstop, versterkt met de – overigens niet door verzoekers bestreden – last onder dwangsom, in redelijkheid kon opleggen. Er bestaat daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 22/2009


uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 in de zaak tussen


[verzoekers], uit [plaats], verzoekers

(gemachtigde: J.P. Keizer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder

(gemachtigde: R. Smit).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers over de bouwstop en last onder dwangsom inzake het bouwen van een schuur op het perceel [perceel] (het perceel).

Met het bestreden besluit van 2 mei 2022 heeft verweerder schriftelijk aan verzoekers bevestigd dat verzoekers de bouwwerkzaamheden op het perceel voor wat betreft het bouwen van de schuur per direct moeten staken en gestaakt moeten houden. Tevens heeft verweerder besloten om verzoekers een last onder dwangsom op te leggen.

Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder en T. Wellen, toezichthouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

1.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekers belang hebben bij spoedige behandeling van hun verzoekschrift.

1.2.1.

De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het bouwen van de schuur op het perceel in strijd is met artikel 4.2, onder a, aanhef en onder 10, van de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Midden-Drenthe” (de planregels). Ook staat vast dat verzoekers voor die bouwactiviteit en het gebruiken van de schuur in strijd met de planregels, een omgevingsvergunning nodig hebben, maar die niet hebben en die niet hebben aangevraagd.

1.2.2.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bouwen van de schuur geen gewoon onderhoud betreft. Daarnaast volgt de voorzieningenrechter verzoekers niet in hun stelling dat in dit geval sprake is van herbouw van de oude schuur die door saneringswerkzaamheden en stormschade deels teniet was gegaan. Gezien de foto’s in het dossier en de gegeven uitleg van verweerder op zitting is voldoende aannemelijk dat de nieuwe schuur een andere constructie en indeling heeft dan de oude schuur, waarvan ten tijde van aanvang van de bouwwerkzaamheden alleen de voorgevel nog intact was. Van herbouw van een bestaand vergund bouwwerk als bedoeld in artikel 44 van de planregels is reeds daarom geen sprake.

1.2.3.

Reeds in het licht hiervan is verweerder in beginsel bevoegd om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan beoordeling van de vraag of de activiteiten van verzoekers op het perceel worden verricht in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

1.3.

De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat hij ten tijde van oplegging van de bouwstop als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet gehouden was om te onderzoeken of sprake was van concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter wijst in dit kader op hetgeen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) is overwogen in de uitspraken van 24 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0988) en van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3636). Overigens is op zitting gebleken dat verzoekers nog geen aanvraag voor verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen en strijdig gebruiken van de schuur hadden ingediend.

1.4.

Voorts benadrukt de voorzieningenrechter dat de bouwstop een ordemaatregel is, waarbij slechts een beperkte belangenafweging gemaakt kan worden. Zij verwijst in dit kader naar hetgeen door de ABRvS is overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2834). De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de door verzoekers gestelde gevolgen van de bouwstop voortkomen uit hun eigen keuze om de schuur te gaan bouwen zonder de benodigde omgevingsvergunning. Die gevolgen komen daarom voor hun rekening en risico. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de bouwstop te dienen doelen. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van onevenredige gevolgen van het bestreden besluit.

1.5.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de onderhavige bouwstop, versterkt met de – overigens niet door verzoekers bestreden – last onder dwangsom, in redelijkheid kon opleggen. Er bestaat daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

2. Nu de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst, bestaat geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en/of om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.